DE RUÏNE Donderdag 1 November 1934 No. 44 JARIG. b, 'n reuze-meevaller hebben we" Tom, terwijl hij vergenoegd in zijn wrijvend de kamer binnenkwam, zijn broer op zijn bulk uitgestrekt t boek voor zich op den vloer, lag mompelde Rob, nam weinig noti- Toms opgewonden woorden en las Zijn hoofd rustte op zijn twee han- ie ellebogen steunden op den grond, ijn linkerhand sloeg hij een blad om door. stootte met zijn voet tegen het deel van zijn broeders dijbeen, tte hem zoo opzij te rollen. Rob werd 1. kei uit!" riep hij. zei wat tegen je", vertelde Tom veel dan noodig was. t dan maar iets goeds is", merkte oer op, schoof zijn boek wat op zij ig erbij zitten. Is wat goeds: Je weet toch, dat me- Roevers gaat verhuizen?" Zeg, mogen we soms meerijden met rerhuiswagen?" en, daar heb ik niets van gehoord, weet je nog, dat meneer Roevers muur achter in den tuin had?" waar hij planten op en tusschen poelen en die allemaal dood ge lid zijn door de felle zon." st. En die muur neemt hij niet beweerde Tom. wat zou dat dan?" vroeg Rob. L wij mogen de steenen komen ha- lemaal!" Tom, dat's reuze! Dan gaan we er «uwen", riep Rob blij en stond met zijn beenen. Samen holden de jon- bun tuin in, naar de schuur. Tom djn kruiwagen. Rob een wagentje, van een kist gemaakt hadden met landboomen er aan. En direct be ft ze de groote groen-uitgeslagen enen uit den tuin van den buurman len hunne te sjouwen. Ze waren er eelen Woensdagmiddag druk mee. Want 't waren wel meer dan tweehonderd steenen. Geen enkele, zelfs geen stukje lieten ze liggen. De muur was gemakkelijk af te breken geweest. Want de steenen waren maar met leem aan elkaar ge voegd. De volgende dagen besteedden de Jon gens na en voor schooltijd om het mate riaal goed schoon te maken. En toen.... toen gaf vader hun twee kwartjes om een emmer cement te halen. Dat was een pret! Met het vrachtje in den kruiwagen kwamen ze terug. Toen groeven ze een diep gat achter in den tuin. tot het witte zand te voorschijn kwam en haalden dat naar boven. Want ze moesten het cement met evenveel zand vermengen, vóór ze er water bij deden om te gaan metselen. Dat metselen deden ze met plantenschopjes. En weet je, wat ze maakten? Eerst moest het een kasteel worden, doch daarvoor hadden ze geen steenen genoeg. Toen werd 't een half kasteel en dat noemden de jongens „de ruïne". Het bouwwerk bezat een inrijpoort, nis sen voor de vensters en kanteelen. Een gedeelte bezat zelfs een dak. Toen viel de vorst In. Naar de ruïne in den tuin keken Tom en Rob niet meer om. Heel hun belangstelling was voor het schaatsenrijden. Op 'n middag, dat de jongens wat vroeg van het ijs kwamen, omdat de wind zoo akelig scherp was, zei moeder: „Zeg. weet je, wat ik ontdekt heb?" „En?" vroeg Tom. „De ruïne is bewoond". „Hè!" deed Rob ongeloovig. „Door wie?" ..Door vogels." Tom en Rob liepen naar de tuindeuren. Juist begon er een fijne jachtsneeuw te vallen, welke striemend tegen de ruiten sloeg. Een paar musschen vlogen gauw een nis van de ruïne binnen. Anderen volgden door de poort. „Ze eten wat", merkte Tom op. „Ja, Anna heeft het vet uit de koeken- Wie jarig Is, die krijgt een zoen En moet het daar maar mooi mee doenl Hè neen, Moes! toe, wat plaagt u mij! Krijg ik een nieuwe pop er bij? Of wel een bal van elastiek? Een speeldoos? - 'k houd zoo van muziek! Of een servies van porcelein? 'k Ben zoo benieuwd, wat het zal zijn! Maar Moes zei: Hoor ik blijf er bij, Je krijgt een fermen zoen van mij Moes lachte Rietje lachte mee! Zij dachten 't zelfde alle twee. HER MANNA. (Nadruk verboden). pan op één van de steenen gelegd," ver telde moeder. Hoe harder het ging sneeuwen, des te meer gasten kreeg de ruïne, 't Was een alleraardigst gezicht. Maar weldra viel de duisternis in en werden de gordijnen dichtgeschoven. Den volgenden dag gebeurde er op het Ijs een ongeluk. Tom wou met alle geweld de Amerikaansche schaatsen van zijn vriend eens probeeren. Dat zijn van die schaatsen, welke onder je schoenen ge schroefd moeten worden. Nu, Tom mocht ze aan, reed er op weg, zwikte en kon niet meer overeind komen: de enkel was gebroken. In het ziekenhuis werd die weer gezet en in 't gips gegoten en toen moest Tom op den ruststoel liggen, weken lang. Dat was wat anders dan schaatsnrijden! MaarTom verveelde zich niet. Want hij kon wel werken op den ligstoel, dien moeder bij de tuindeuren geschoven had. En als hij niet te werken had, genoot hij van 'n vertier om de ruïne. Moeder en Anna legden de etensresten nu in de nissen van het bouwwerk, waar allerlei vogels het kwamen weghalen en., ook menig gevecht plaats vond. Op een morgen wisten de jongens niet, wat ze zagen. Had 't weer gesneeuwd? Heel de ruïne zag wit. Neen, toch niet heelemaal. Rob holde den tuin in. ,,'t Is vet", riep hij tegen zijn broer: „Vet met zaad er door. Hoe zou dat daar komen?'1 Moeder lachte geheimzinnig. „Dat hebt u gedaan", zei Tom. „Ja, de vogels moesten ook wat hebben met dit koude weer. Ik heb een pak vet gesmolten, er een doos Sluis' vogelvoer doorgedaan en 't over de ruïne gegoten, waar 't vet dadelijk hard werd. Kijk eens! Een blauwe vogel met grooten kop en forschen bek zat van het lekkers op de steenen te eten. ,,'t Is vast een Ijsvogel", riep Tom. Thijsse's Vogeljaar werd er bij gehaald en ja, Tom had gelijk. Hij hield het boek maar in zijn buurt, want telkens ontdek te hij nieuwe vrienden: pimpeltjes, sijs jes. winterkoninkjes, groote lijsters en nog veel meer. Wat die Tom genoot van hun ruïne! De jongens willen er nu met den zomer een tuin-ruïne van maken met muurbloe men, lobelia's, varens en rotsplantjes. Maar 's winters moet het een vogel-ruïne blijven, waar de gevederde vriendjes een schuilplaats en voedsel vinden kunnen. J. H, BRINKGREVE—ENTRO». (Nadruk verboden).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1934 | | pagina 13