Z)e rouwplechtighedën in Belgrado - Duinen weggeslagen DE FREGATVOGEL 75,te Jaargang LEIDSCH D^BLAD Tweede Blad De rouwplechtigheden te Belgrado. Dc typhoon TQfïlp in Jctpctn PAUS VOOR DE RADIO. Door middel van den zender van het Vatic aan sprak do FEUILLETON. —1^^— ■■- I.-.M. ■- - - ,-L n_ T_-,-, r. t_ i_ ,r ~i ,-l ,-u -.1 ij-l,LI.M, LinksDe aankomst der eerste gasten. Prinses Nicolaus met haar dochters, prinses Olga van Zuid-Slavië en prinses Marina. Rechts op de foto prins Paul van Zuid-Slavië en prins George van Engeland. Rechts: Belgrado neemt afscheid van den dooden koning. Het défilé langs de baar. ALS DE WESTERSTORM LOEIT. Door den Westerstorm is een gedeelte van 'd© 'duinen-rij te Oostvoorne over een lengte van 75 meter weggeslagen. Paus 'de deelnemers aan het Eucharistisch Congres te Buenos lAires toe. Een onderwijzer geeft les naast de puinhoopen van de door den storm vernielde school te Tennoji. door George Owen Baxter, naar den Amerlkaanschen roman bewerkt door J. M. P. SI) Renney ging zitten; Green zette zich tegenover hem en nam een sigaar, wik kelde het papier los en sneed langzaam en voorzichtig de punt af, gedurig van zijn werk opziende naar het plafond, alsof hij diep nadacht. „Het is Edgar Asprey, hè?" mompelde hij. Hij stak de sigaar aan en met de eerste rookwolk, die hij uitblies, zeide hij: „Dan zal hij veel moeten betalen!" Renney schrok; hij had gehoopt op dertig van de vijftig duizend dollars voor zichzelf; hij verminderde dat nu tot vijf tien duizend. „Hoezoo?" vroeg hij. „O, ik heb er niets op tegen om het je te vertellen", antwoordde Lachende Joe Green. „Een advocaat of een dokter bere kent zijn honorarium naar het jaarlijksche inkomen van zijn cliënt. Dat is mijn methode'.' „Een percentage, hè?" „Juist!" „k weet niet, of die Asprey wel zoo rijk is". „Dat is hij niet", zeide politicus, hij heeft geen rooden cent, maar het vermogen, dat hij beheert, is een hoop waard en hij is Mjna op het punt dat op te slokken. Bob Asprey had tien of twintigduizend in St. Louis-Modock belegd; dat fonds steeg van vijfentwintig tot zeshonderd en nog wat; dat is slechts één belegging. Die knaap ■wist wel hoe zijn fondsen te kiezen; hij had inzicht, verduiveld als hij dat niet had! Zijn neef is nu van plan den room er af te scheppen! Ik zeg, dat hij verdui veld veel zal moeten betalen". „Hoeveel is verduiveld veel?" vroég Ren ney angstig. „Wacht even, Iaat me dien moord eens nagaan; die jongen heette Sam La- paz, hè?" „Juist". „Heb je Lapaz gekend?" „Als mijzelf!" „Vertel eens wat van hem, omdat ik het mij maar gedeeltelijk herinner". „Hij was een halfbloed schooier, dat is alles". „Dat kan niet alles zijn. Wat voerde hij uit?" „Alles, van een steek in den rug tot valsche kaarten". „Je kende hem, hè?" „Zeker!" „Familie?" „Hij had een vrouw en een paar kinde ren; elke sdhooier heeft die". „Kinderen, hè?" „Ja, een drom". „Politiek?" „Wat bedoelt u?" „Kende hij iemand?" „Hier en daar in speelholen". „Vrienden?" „Niemand!" „Zelfs niet onder zijn eigen soort?" „Luister", zeide Renney langzaam, „ik zei, dat deze snaak een schoft was. Ik meende dat, hij was een gauwdief, een giftmenger, een moordenaar-in-het-don- ker en een valsch speler. Er was niets goeds aan hem, behalve dat hij te glad was om dikwijls dronken te zijn". „Eindelijk snap ik het", zeide de politi cus, „en je wenscht, dat Robert Asprey niet zal worden begenadigd voor het doo den van zulk een man!" Renney zag in, dat hij zich te veel bloot gegeven had; hij voelde, dat zijn winst marge tot niets geslonken was en hij beet zich op de lippen en keek mokkend naar den vloer. „Ik zeg nog eens, dat het Edgar Asprey een flinke som zal kosten. En dan ben ik er nog niet zoo zeker van, dat ik het voor hem kan klaarspelen. Kerels als die Lapaz moesten bij hun geboorte vergiftigd wor den. Ik weet dat en jij weet het en de gou verneur weet het ook". Renney schoof heen en weer op zijn stoel, maar kon niets verzinnen om te ant woorden. Eindelijk riep hij uit; „Wel, hoe veel verlangt u?' Joe Green keek naar het plafond en blies langzaam wolken rook uit. Op zijn dik gezicht teekende zich langzaam een uit drukking van diep nadenken af; blijkbaar was hij aan het rekenen. „Goed", zeide hij toen, „jij bent ge machtigd om Edgar Asprey hier bij mij te vertegenwoordigen, is het niet?" „Ben ik hierheen gereden om wat op te snijden?" vroeg de boef met een zuur ge zicht. „Ik heb een ruin daar in de stal, die nooit meer een voet voor den anderen zal zetten, zoolang hij leeft". „Al beter en beter", zeide Joe Green, „de zaak is zoo dringend, dat je bijna een paard doodgereden hebt om hier te komen!" Hij leunde achterover in zijn stoel en glimlachte vergenoegd. Renney sprong op. „O", riep hij uit, „alles wat ik zeg is verkeerd." „O, neen, ik het geheel niet", zeide de politicus, .maar ik zou wel kunnen zeggen, dat je geen handig diplomaat bent. Wat moet die Edgar een haast hebben om je te zenden! Wat een haast!" Hij grinnikte medelijdend. „Schei nu uit en laat hooren wat je ver langt!" riep Renney uit, die de marteling niet langer kon verduren. Een geval, dat spoed vereischt, hè. Hij is misschien al bij den gouverneur!" „Hemel en aarde", riep Renney uit, „hij staat op het oogenblik voor den gouver neur en pleit voor zijn leven!" „Ah", zeide Lachende Joe Green, „als we dan eens zouden zeggen laat eens zien ik denk, dat vijfenzeventig duizend dollars wel genoeg zullen zijn!" HOOFDSTUK XXVI. Het was den kleinen revolverbandiet te moede, alsof hem een fortuin afhandig was gemaakt; tien of vijftienduizend dol lar zag hij uit zijn zakken verdwijnen en uit het venster geworpen worden in den schoot van dezen dikken man. Zijn oogen werden helgroen, terwijl hij den politicus aanstaarde. Toen zeide hij; „Doe de deur open, ik ga weg!" Hij wachtte woedend overtuigd, dat dit gezegde den bluf van Joe Green zou doen mislukken; tot zijn verwondering echter ging Green kalm naar de deur, draalde het slot om en deed haar wijd open. „Het spijt me, dat wij niet tot zaken konden komen",, zeide hij. Renney was niet vaak in zijn leven zoo geïmponeerd geweest; hij liep naar de deur, maar op den drempel keerde hij zich om en schudde zijn vuist in Green's ge zicht. „Jij stommeling!" riep hij uit. Vijf tigduizend dollars was zijn limiet en hij was een idioot om zooveel te bieden". „Vijftig duizend", zeide Joe Green, „goed, we kunnen het daarop houden!" Renney kon zijn ooren niet gelooven en leunde tegen den deurpost. „Ik wilde alleen maar weten, wat zijn limiet was", zeide Lachende Joe. „Het zou dwaas van mij geweest zijn om goed geld weg te werpen, hè?" Iets in den vosachtigen glans van zijn oogen deed Renney verbleeken van teleur stelling en haat; hij werd zelfs bang, daar hij inzag, dat hij aan alle kanten over troefd was. „Ik wou, dat ik me mijn nek had afgesneden", zeide hij. „Natuurlijk, natuurlijk", zeide Green, „maar toch moet je niet vergeten, dat ik een man ben, die zijn vrienden nooit in den steek laat. Eenmaal binnen de deur, kun Je voor altijd in mijn huls blijven, m'n jongen. En ik geloof, dat deze avond je tot mijn vriend gemaakt heeft". Langzaam, met moeite, kwam Renney over naar het andere kamp; hij hield op te mokken. Deze kennismaking, dat wist hij wel, zou hem meer dan eens zijn nek kunnen redden en in den laatsten tijd had hij voorgevoelens gehad van een aan staanden val. Een kampioen bokser, neer geslagen door een veracht amateur, kon geen ellendiger gevoel hebben dan Renney, toen hij zoo volkomen door Geraldi werd uitgespeeld. Hij beschouwde de kennis making met Joe Green daarom met groote voldoening en was zelfs in staat te glim lachen. .(Whldt v.ervolgd),

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1934 | | pagina 5