DE AFSCHUWELIJKE AANSLAG TE MARSEILLE DE FREGATVOGEL 75sle Jaargang LEIDSCH DAGBLAD Tweede Blad KONING ALEXANDER DOODELIJK GETROFFEN IN DE DE AANKOMST VAN KONING ALEXANDER TE MARSEILLE. KUSSENS VAN DE AUTO INEENGEZONKEN. DE KONING (X) OP DEN KRUISER „DUBROVNIK". FEUILLETON. HET DRAMA VAN MARSEILLE. sLAG^EARSEiLLfDE DE FRANSCHE MINISTER BARTHOU door George Owen Baxter, naar den Amerlkaanschen roman bewerkt door J. M. P. 25) „Een fijne haan wat voor kleur, vind je?" „Een jonge kleur, naar ik hoop", glim lachte de pandhuishouder. „Wit dus; geef ons een witten haan, Sam Lorenz". De oude man glimlachte niet meer, maar draaide zenuwachtig op zijn stoel en keek daarop nadenkend zijn metgezel aan, alsof er een dubbele beteekenis in diens laatste woorden lag opgesloten, een betee kenis van het grootste gewicht. „Een witte haan dus", zeide de fregat- vogel. „Gewoonlijk hebben zij t malschte vleesch, hè? Maar hij moet in elk geval zwarte pooten hebben". De kleine man luisterde met open mond. „Je ziet, dat ik veeleischend ben", glim lachte Geraldi. „Een witte haan met zwarte pooten wil ik hebben en met een koraalrooden kam met zwart door schoten De pandhuishouder sprong van zijn stoel op, alsof hij het niet langer kon uithou den; hij beefde. „Wie heeft je dat geleerd?" vroeg hij. „Als je zoo de wereld doorkruist, pik je hier en daar wel eens wat op over goede kookkunst". „Geef mij een teeken", drong de oude man aan. „Maar je bent het met mij eens over dien haan?" „Ja, ja!" Hij stampte op den grond van ongeduld. „Wel, dan zouden wij dit idee op hand slag kunnen aannemen". Wantrouwig gaf Lorenz Geraldi een hand, bijna alsof hij verwachtte, dat deze zou branden als vuur, maar nauwelijks hadden de handpalmen elkander aange raakt, of hij trok zijn hand terug met den uitroep: „Jij bent een van hen! Je be hoort bij hen!" Geraldi nam een andere sigaret. „Je ziet het nu zelf". „Ik ben een gek en een vader en een grootvader van gekken!" kermde de eigenaar van den winkel. „Ik had het kun nen weten, ik had het ten minste kunnen raden". „Dat had je werkelijk wel kunnen doen. Kom. zend nu eerst die andere lui weg". „Als ze tenminste niet kunnen helpen", zeide de ander zorgzaam. „Er zijn heel handige lui onder". „Natuurlijk", antwoordde Geraldi, „maar niet handig genoeg voor mij in deze aan gelegenheid. En doe mij nu een plezier en maak wat voort met wat ik noodig heb, in het bijzonder met het paard. Je hebt een paar goede dieren hier, meen ik". „Ik kan je een paard geven voor de woestijn of een voor de bergen". „Geef mij een paard voor belde". „Dat is moeilijk", zeide Lorenz teleur gesteld. „Je hebt een grijs paard hier met zwarte vlekken, dat zal het juiste voor mij zijn". Lorenz zuchtte. „Als je van dat paard afweet, dan weet je alles", zeide hij. „Ik zal het dadelijk zadelen". HOOFDSTUK XXI. Een uur lang werkten zij samen; de kleine hoekkamer van het pandhuis was bezaaid met pruiken, afgeknipte haren en flesschen haarverf. Eindelijk ging Geraldi voor den spiegel staan en bekeek zichzelf zorgvuldig, eerst aan de eene zijde en toen aan de andere. Zijn haar was goudblond en viel op zijn schouders neer op de oude wijze van de Indianen, die nog wel ge volgd wordt, doch uit de mode geraakt. Een blonde, korte knevel versierde zijn bovenlip en zijn wenkbrauwen hadden dezelfde kleur. Hij scheen tevreden met zijn uiterlijk en zette met een zwaai een sombrero bp van het hooge Mexicaansche model, ver sierd met gouden en zilveren banden. Hij droef een Mexicaansch baadje, glinsterend van rijk borduursel en langs den naad van zijn broek waren zilveren schelpjes ge hecht in een blinkende rij. Zijn pistool koppel was van witte geitenhuid en de holsters waren van hetzelfde leer, terwijl de parelmoeren kolven van een paar kost bare pistolen er uit staken. Het costuum werd voltooid door van lange sporen voor ziene rijlaarzen. „Is het zoo goed?" vroeg Geraldi. De oude man bekeek hem met de half gesloten oogen van een kenner. „Het is net een beetje te mooi om waar te zijn", zeide hij, „Wacht eens even". Hij zocht wat tué- schen zijn flesschen en verzocht Geraldi daarop om weer te gaan zitten. Een half uur lang was hij nog zorgvuldig aan het werk en toen hij klaar was, stond Geraldi op en zag in den spiegel een gelaat, dat niet het zijne was. Een lidteeken liep van het voorhoofd over het linker oog; het ooglid zelf was heel weinig beschadigd en dan liep het lidteeken verder over de wang, breeder wordend en dieper het vleesch samentrekkend, totdat het plotse ling bij de kin spits toeloopend eindigde. Het was niet zoozeer een verminking als wel een kenmerk van vechtlustige nei gingen op het knappe gelaat van Geraldi. „Glimlach nu eens", zeide de oude man. Geraldi deed het en de spieren van zijn wang vertrokken het nieuwbakken lid- tcckcn „Zoo' is het beter", zeide Lorenz beslist. „Je hebt een eigen, bijzonderen glimlach en deze nieuwe grijns is juist scheef ge noeg om hem niet te herkennen. Ik geloof niet, dat velen je zullen kennen, als je niet te veel praat". „Ik ben een Mexicaan", zeide Geraldi in zuiver Spaansch. „Ik heb niet de Engelsche spraak, behalve een paar woorden hier en daar". „Dat maakt het perfect", zeide de oude man. „Het is niet de toon van iemand'a stem, welke zoo vaak wordt herkend, maar de manier van spreken, zijn woordenkeus en zijn zinsbouw, waar het op aankomt. Je bent nu af, Geraldi, of ze moesten Je onder een microscoop leggen". „En nu het paard". De oude man ging spijtig naar den ach terkant van den winkel, gevolgd door zijn metgezel; daar bukten zij door een zijdeur hoewel er geen opening in den muur te zien was en liepen door een gang, welke plotseling toegang gaf tot den achterkant van een schuur, waar een zoete hooilucht hing. Aan den anderen kant van een hoog tusschenschot stonden een menigte paar den en Geraldi herkende de plaats als die van den grootsten huurstal van de stad. Aan deze zijde echter waren maar zes boxes en in een der middelste zag hij Het paard, dat hij wenschte. Lorenz deed het halster af en leidde het dier bij de manen naar buiten. Het paard was zwaar gevlekt, de plekken zwart sche nen bij de knieën tezamen te vloeien, want van daar af waren de beenen als zwart gepolijst; de hoeven waren ook puur ebbenhout, evenals de neus, waarmede het dier langs Lorenz' schouder wreef. De kleine man bekeek het met doffe oogen. „Wel, zeg eens, heb je ooit een paard ge zien als dit?" (Wordt vervolgd!. De dader wordt, nadat hij de doodelijke schoten gelost heeft, neergesabeld door kolonel Piollet. De chauffeur van de koninklijke auto houdt den dader bij zijn jas vast. 34-JAMGEaKROAAT PETER 0p zjJN DQODSBED.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1934 | | pagina 5