Amerikaansche bruggenbouw - De 8 October-feesten te Alkmaar DE FREGATVOGEL 75*te Jaargang LEIDSCH DAGBLAD Tweede Blad FEUILLETON. VOORBEREIDING 8 OCTOBER-FEESTEN TE ALKMAAR. De Lange straat met haar fraaie stadhuis begint al een feestelijk aanzien te krijgen. LUCHTOPNAME VAN EEN IN AANBOUW ZIJNDEN PIJLER - DE EX-KROONPRINS met zijn eerste van de San Francisco-Oaklandbrug, welke een zeebocht over- kleinMndi het dochtertje van zijn oudsten spannen zal. Op den oever de landpijlers. Naar den pijler in zee is een lange steiger gdhou.wrl. zoon prins Wilhelm en fraulsin von Salviati. DE NIEUWE SPOORLIJN tusschen Alphen aan den Rijn en Gouda is heden officieel in gebruik genomen. Hetj nieuwe stationsgebouw te Boskoop. DE BEIDE AMERIKAANSCHE FILMSTERREN Lupe Velez en haar echtgenoot Johnny Weismulier werden bij aankomst te Londen uit Amerika door vele bewonderaarsters hartelijk verwelkomd. DE NIEUWSGIERIGE JEUGD. Vol aandacht slaat de Alkmaarsche jeugd de werkzaamheden bruggen, 'die ter gelegenheid van het 8 October-feest geïllumineerd worden. aan de door George Owen Baxter, naar den Amerlkaanschen roman bewerkt door J. M. P. 211 „Dat is in orde", zeide Renney beleefd. Hij wrong zich in een zittende houding. „Jullie hebt mijn bloedsomloop gestremd met die touwen", klaagde hij. „Ze zitten ook te strak", zeide Asprey. „Kijk eens, zijn handen worden al blauw!" „Ze zullen straks wel groen worden, voordat de vogels hem opeten," zeide Ge- raldi kalm. „Moord! Zie je!" zei de moordenaar tot Asprey. „Je ziet, wat hij wil. Moord is het eenige wat hem zal voldoen, de bloed zuiger!" Robert Asprey glimlachte tegen zijn pseudo scherprechter. „Daar zullen wij op ons gemak later eens over spreken", zeide hij. „Doe dan wat je wilt", zei Renney ruw, maar er kwam een spottende uitdrukking in zijn oogen. Er was geen waardigheid, noch sympa thie in Renney, maar hij had stellig een geweldige hoeveelheid begrip van alles en iedereen. „Ga zitten, ga zitten, jongens", zeide hij. „Geef mij een kop koffie, terwijl jullie spreekt en bedenk dat je zult hangen, als je mij vermoordt. Ik ben een vredig burger. HOOFDSTUK XVIH. Als een leeuw, een luipaard en een wolf zaten zij in de hut van Robert Asprey, die, blijkbaar onverschillig voor het gevaar, waaraan hij juist ontsnapt was en voor de uiteindelijke maatregelen ten opzichte van den moordenaar, die nu hulpeloos voor hem zat, nadacht over 't nieuws, dat hem be reikt had;, maar de aandacht van Geraldi en Renney was op elkaar gericht. In hun houding was - iets zou oud als de haat zelf, maar er was ook iets even nieuws als de rivaliteit tusschen twee schooljongens op de speelplaats. Zij keken elkander belangstellend aan; ieder had den aard van den ander beproefd; geen van beiden was te licht bevonden, gemeten volgens een zekeren grimmigen standaard. Plotseling herinnerde de gastheer zich, dat het eten gereed was. Hij zette het op tafel en stond er op, dat Renney met vrije handen mede zou aanzitten, waarop Ge raldi kalm opmerkte: „U hadt zooeven de revolver van dien man onder uw neus; als u zijn handen vrij laat, zult u spoedig weer een wapen op u gericht krijgen. Maar dit is uw eigen huis en ik veronderstel, dat het aan u staat om te zeggen wat er gebeuren zal" Robert Asprey maakte Renney vrij, die opstond, zijn ledematen uitstrekte en zon der een woord te zeggen aan tafel ging zitten Zij aten in stilte, ieder bezig met zijn eigen gedachten en keken elkander aan. „Geraldi", zeide Asprey, zich plotseling uit zijn somber nadenken losrukkend, „ik heb vanavond mijn leven aan je te dan ken. Ik heb je daarvoor niet bedankt; er is geen manier om een man voor zooiets te danken, maar zeg mij eens, wie je op deze zending uitzond." Geraldi dacht een oogenblik na, toen, Asprey openhartig aanziende, zeide hij; „Ik bestal Chalmers, den hotelhouder, om mijn rekening te kunnen betalen; hij ontdekte zijn verlies en kwam met den sheriff terug. Ik liep over het dak naar uw huis en kwam door het dakraam bin nen. Chalmers en de anderen maakten beneden een leven als een oordeel en ik sloop de eerste de beste kamer binnen en vond daar uw dochter, die mij bescher ming verleende. Daarna wel, we spra ken een beetje, Ik zag het een en ander en ik heb altijd de neiging gehad om op de kleinste kans te wedden, als u be grijpt, wat ik bedoel." Deze verkorte en vrije bekentenis deed Asprey de oogen even sluiten, maar ten slotte glimlachte hij; toch voelde Geraldi in den man een soort van ijzeren eerlijk heid, die zulk een bekentenis niet geheel begreep. „Heb je gehoord, wat Renney mij ver telde?" „Ja, ik heb het gehoord." „Was dat waar?" „Ieder woord. Hebt u getracht met uw familie in contact te komen?" „Ik heb regelmatig geschreven, nadat ik weer op mijn beenen stond. Natuurlijk zou ik ze niet in den steek laten." „Hoe hebt u hen dan geholpen?" „Man, ik heb met mijn handen gewerkt en hun elke penning .gestuurd. Denk je, dat ik anders hier zou zijn en een hon denleven leiden?" „Hebt u ook regelmatig brieven van hen ontvangen?" „Van mijn vrouw en mijn dochter, ze ker! En precies zooals zij zich zouden heb ben uitgedrukt." Renney zat door de geopende deur te kijken; buiten was de wind opgestoken en Renny rilde als van koude. Eenmaal door die deur en hij zou vrij zijn, maar hij wist, dat hij nooit zoo ver zou komen. Er was geen revolver in de hand van Ge raldi en het zou slechts één sprong zijn naar de deur, maar in het honderdste deel van dien tijd zou deze zijn wapen gereed hebben. En daarbij was de moor denaar geen oogenblik uit het gezicht van Geraldi. Terwijl hij met Asprey sprak, dwaalde zijn aandacht niet van Renney af. Deze treuzelde wat met zijn eten, vul de zijn koffiekop nog eens en gooide wraakzuchtig met een mes op tafel. Eén fatale steek zou hij er mee kunnen toe brengen, maar nooit twee! „Uw neef Edgar is een handige kerel", zeide Geraldi. „En zelf hebt u gezegd, dat hij goed met de pen kan omgaan". „Als hij jarenlang zulke dingen heeft kunnen doen", zeide Asprey langzaam, „dan heeft er nooit een meer doortrapte schurk op God's aardbodem geleefd". „Ik denk ook niet, dat zooiets moge lijk is", antwoordde Geraldi, „maar de oplossing is nogal gemakkelijk". „Voor mü?", vroeg Asprey bitter. „Mijn handen zijn door de wet gebonden, ik ben een vogelvrij man!" „Uw dochter heeft met den gouverneur gesproken; hij heeft beloofd, dat, als u naar hem toegaat en met hem spreekt, er een goede kans is, dat u gratie krijgt" „Heeft hij dat beloofd?" zeide Asprr- van zijn stoel opstaand, „heeft hij dat be loofd? Dan ga ik naar hem toe, nu dade lijk; ik ga direct op weg. En daarna mijn lieve neef Edgar!" Hij mompelde dit zacht tusschen de tanden en de kleine Renney grijnsde met boosaardig begrijpen. „Eerst moeten wij van dezen man af komen", zeide Geraldi met een knik in Renney's richting. „Ja. wij moeten dien man kwijt raken", gaf de groote man toe. „Wat heb je voor jezelf te zeggen?" snauwde hij dezen toe. „Vrienden", antwoordde Renney kalm, „jullie kent mij. Ik heb mijn kaarten bloot gelegd en lk zal vervloekt zijn, als ik nu zou trachten mij er uit te praten; ik heb geprobeerd jullie beiden te pakken te krijgen, maar nu hebt Jullie mij." Dat was openhartig genoeg en die open hartigheid opende de oogen van den reus. „Goed", zeide deze, „maar wat kunnen wij doen? Kunnen wij hem met ons mee nemen?" ..Niet gemakkelijk." „Kunnen wij hem laten loopen?" „Ik zou liever den duivel loslaten". „Wij kunnen hem toch niet In koelen bloede dooden?" Renney keek oplettend toe, ongeloovig. „Dat kunnen wij niet", gaf de fregat- vogel toe. Er was een pauze. ..Er is een andere weg", opperde Geraldi. „Renney, je verdient een menschelijke kans eigenlijk niet, maar ik heb nooit mis bruik gemaakt van mijn macht over een man, wiens handen gebonden zijn. Als ik je een revolver geef, wil je het dan als een man met mij uitvechten?" (Wordt vervolgd), j

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1934 | | pagina 5