Donderdag 30 Augustus 1934 No. 35 AROM HET OP DIEN TERDAG REGENDE. VODR HET EERST. au regent het vandaag toch al- jruilde Jetje Bruins op een Zater- ag in een piasbui van de school nende. „Nu valt ons plannetje groote wandeling weer in duigen! moet het toch juist op onzen aterdagmiddag zoo vaak regenen? sdags is 't meest altijd mooi weer te weken en dan kan er van een ng niets komen door die nare en dat vele huiswerk, dat we voor ag moeten maken. Neefi, dat het Zaterdag juist zoo vaak moet moeder, die druk aan het brood- was, had niet naar het gemopper d. Doch grootmoeder, die voor 't zat te breien, sprak lachende: ret, weet jij dan niet, hoe 't komt, op Zaterdag zoo vaak regent?" oma, nooit van gehoord", beken- al ik het je maar eens vertellen", ie oude dame met een knipoogje je's moeder. een sprookje, oma?" vroeg Jetje, op sprookjes was. „O, vertelt u het maar, vóór we gaan koffiedrinken, moeder keek op de klok. „Ja, 't kan zei ze, „want lang is 't sprookje ze begon: was de Zaterdag erg uit zijn hu- ij had geen lust om langer den dag der week te zijn. ,,'k Wil rui- een anderen dag!" zeurde hij. ,,'k en met Woensdag! Die heeft het ttiger dan ik toch nietzei Maandag. toch tevreden met de plaats, die itvader Tijd je gaf", raadde de ige Dinsdag. jij zoudt mijn plaats wel graag inemen!" vinnigde Woensdag, die 1 voornaam voelde om zijn pret- tsje in het midden der week. Jij, allerlaatste komt, hebt niets te i, hoor! En alle kinderen houden dus sta ik mijn plaats niet af, broertje?" de kinderen houden óók veel van hoor!" riepen Donderdag en die het dichtst bij den vaak on- baar hoogmoedigen Woensdag „Verbeeld je maar niet, dat de alleen van jou houden, hoor! Ze toch op Zaterdag óók een halven heerlijk te kunnen spelen of te oud op met je gesnoef, jij, Woens- omde Vrijdag. „Ons broertje, Za- Is veel meer bij iedereen bemind ïoor! Want na hem komt de vroo- ïdag! Nu, en daar houden alle n van!" me niet zoo in de hoogte, broertje riep de Zondag vroolijk uit. De n houden van ons allen, vooral we hun wat vreugde en geluk hield veel van broertje Vrijdag, ims Vrijdag, om de een of andere breide, dan treurde en schreide k Zondag. De menschen zeiden Kleine Riekje gaat naar school toe Voor de allereerste maal, Broertje Henk praat heel gewichtig Over aardrijkskund' en taal! Kleine Riekje kijkt wat ernstig, 't Is ook pas de éérste keer! En zij wordt een beetje angstig Voor de juffrouw en meneer! Moeder, die met 't tweetal meegaat. Lacht haar meisje maar eens toe En klein Riekje zegt heel zachtjes: 't Is op school wel leuk, hè Moe? Moeder lacht: Wel ja, 'k weet zeker, Als de bel om twaalf uur luidt, Dat je heel verbaasd zult zeggen: Hè, gaat nu de school al uit? M. HOEKENDIJK. (Nadruk verboden). dan: „Ach, ja, Vrijdags regen wordt Zondags regen". „Beste Zaterdag", begon nu ook Vrijdag tot zijn mopperend broertje, „wees toch tevreden met je plaats. „Neen, 'k ben er heelemaal niet mee te vreden!" Dit schreeuwde Zaterdag zóó luid dat overgrootvader Tijd, denkende aan een ongeluk, op zijn oude beenen kwam aan strompelen. „Wat voeren jullie toch uit?!" vroeg hij wat verschrikt. „Wat is er gebeurd? En waarom maak jullie zoo'n kabaal?" Woensdag wees op Zaterdag. „Hij wil met me ruilen, overgrootvader", legde hij aan Tijd uit. „Wat, ruilen? En waarom wil je ruilen?" begon nu Tijd tot Zaterdag. „Ikikkomaltijd h..het laatste van allemaal", stotterde Zaterdag. „Ikikw..wil ook., wel eens in 't m..midden staan Lachende keek Tijd zijn ontevreden ach terkleinzoon aan en sprak: „Maar jij, domme Zaterdag, hoe kom je bij dit gekke plan? Weet Je dan niet, dat zoo iets nooit kan gebeuren; dat de plaats, die ik jullie gaf, nimmer omgeruild kan worden? 't Zou wat moois zijn, als jullie van plaats wil den verwisselen! Ha, ha, ha, verbeeldt jul lie eens, dat de maanden ook eens zoo iets onmogelijks vroegen, Dat zou wat zijn! Dan kwam er misschien wel sneeuw en ijs in Juni! En in Januari zouden de bosch bessen en de bramen rijp zijn. En met Kerstmis zou het in de huizen der men schen niet uit te houden zijn van de warmte. Dan zouden zelfs de kaarsjes aan de Kerstboomen smelten. Je ziet uit dit alles, mijn domme Zaterdag, dat alles juist moet blijven, .zooals het over jullie is be schikt. Wees daarom tevreden met je plaats, mijn jongen. En jouw plaats is waarlijk nog zoo slecht niet, hoor!" Zaterdag zei hierop niets. Hij begreep uit de woorden van overgrootvader Tijd best, dat van plaats ruilen een groote on mogelijkheid was. Maar toch vond hij dit allesbehalve prettig. Pruilende verschool hij zich dus achter den Vrijdag. Daar bleef hij droef peinzende, of er wellicht iets anders op te vinden was, zitten. Daar bleef hij, tot zijn beurt gekomen was, en weenende dikke tranen, nam hij zijn plaats in. „Ach, ach, wat regent het vandaag!" rie pen toen alle menschen. „We hebben van daag heelemaal geen straat te schrobben." zeiden de dienstmeisjes. „De stoep wordt van den regen prachtig schoon!" Tijd kwam toen juist weer eens kijken. „Waarom huil je nu toch zoo?" vroeg hij. „Schik je in je lot! Wees blij, zooals de kinderen der menschen, de laatste dag der week te zijn! Wees blij, den Zondag tot buur te hebben! Kom, wees niet ondank baar, mijn jongen!" „Ik zal mijn best doen dankbaar te zijn, overgrootvader," beloofde, nog even na snikkende, de Zaterdag. En hij hield woord. Mopperen over zijn plaats in de week, zelfs al wist hij zich de laatste der dagen, deed de Zaterdag sinds dit oogen- blik niet meer. „Maar toch," zoo eindigt grootmoeder het sprookje, „toch voelt de Zaterdag zich soms nog wel eens verongelijkt, dat juist hij de laatste dag moet zijn en blijven. Dan huilt hij vaak tranen met tuiten, en dan... dan regent het op de aarde!" „En als het nu eens op Maandag of een der andere dagen der week regent, oma?" vraagt slimme Jetje. „Waarom zijn die dagen dan bedroefd?" .Misschien omdat ze zoo heel graag met den Zaterdag willen ruilen," is t lachende antwoord. .Moeder en Jetteke!" roept Jetje's moe der. „Kom, we gaan aan tafel!" Even later zit Jetje met een vroolijk gezichtje haar boterham te eten. Pruilen, omdat het regent, doet ze niet meer. Lachende kijkt ze naar oma, die tegen over haar zit en die natuurlijk na de koffie haar weer een ander sprookje zal vertellen, een sprookje over feeën en ka bouters en nog meer vreemde wezens. Met zoo'n sprookje wordt dan al spoedig de regen op den Zaterdagmiddag door Jetje vergeten. TANTE JOH. (Nadruk verboden).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1934 | | pagina 11