De Londensche radio-tentoonstelling - Draverijen te Bodegraven
DE HEKS VAN W1NSLEA
75,le Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD
Tweede Blad
Duurpraatje in den Dierentuin. Denhart bezorgde den radio-biisteraairs een sensatie, is de eerste steen gelegd voor een nieuwe pantoffelfabriek. Nu er voor de Bun*
FEUILLETON.
bij eek gbooten wielerwedstrijd in wisconsin viel een der renners. een enorme lamp op de groote radio-tentoon-
De achter hem komende renners vielen over hem heen. 't Werd een algemeene valpartij. stelling te Londen. Een der bezoeksters weet de
't Liep zonder ernstige verwondingen af. lamp ook ais spiegel te gebruiken.
pa arden sportd ag te bodegr aten. De finale
van de handicap-draverij.
D 1 p.. de oostenrijksoiie parachute-springer van zee- tot plntofeelhelden. Door den burgemeester van Bunschoten
door tijdens zijn sprong mededeelingen te doen. Het schoters niets meer met visschen te verdienen is, vormt de fabriek hopelijk een
aanbrengen van het radio-apparaat aan zijn costuum. mooie werkgelegenheid.
naar het Engelsch van May Wynne.
25)
En nu kwam diezelfde mistress Marjone
hem omstreeks twaalf uur uit zijn gemak
kelijk nachtleger in het hooi wekken, dat
hij met haar over de eenzame vennen zou
rijden en dit met geen nadere toelichting
dan dat het was ter wille van de zaak van
den koning.
„Sapperloot!" mompelde Job weer in
zichzelven. „Een boon ben ik, als het niet
weer ter wille van een zekeren sir Hugh
Ahislie is, dan voor Zijne Majesteit koning
Karei!"
Dit nam niet weg, dat hij gehoorzamen
Koest en dus klom hij lenig de ladder af
en kwam in den stal, waar hij Marjorie
bezig vond eigenhandig Betsy King te
zadelen.
„Maar neem mij niet kwalijk, mistress,
hoe denkt u dat wij door de poorten van
Doncaster komen, om nog niet te spreken
van den rit over de vennen, die 's nachts
onveilig worden gemaakt door Jack of
Lanthom?"
„Kijk eens, Parker, we moeten ons nu
Kaai- niet verdiepen in moeilijkheden en
gevaren, die zich misschien in het geheel
Ket zullen voordoen. Als ik er óók zoo over
gedacht had, dan zou ik nu nog in mijn
kamer zitten, mij afvragend, welk excuus
jk zou weten aan te voeren als tante
Penelope mij soms mocht zien gaan uit
haar huis".
Parker zuchtte.
Hij had mistress Marjorie nu al van
kind af gekend, maar nog nooit had hij
haar zóó overmoedig gestemd aange
troffen.
„Ja, als het nu voor den koning is",
mompelde hijdan
zullen wij er maar een ontmoeting
met Jack of Lanthom op wagen!" lachte
zij en liet zich door hem ln het zadel
helpen.
Bij het gaan door de stadspoorten scheen
het Lot hen dan wel te begunstigen, want
ze vonden die poorten open, om enkele
verlate reizigers binnen te laten en in de
verwarring van het oogenblik schonk de
wachthebbende maar weinig aandacht aan
de in der haast verzonnen leugen van een
zieke bloedverwante in Hurst-Courtney,
waarheen de jonge dame ijlings geroe
pen was.
Nu nog tien mijlen over de vennen, dan
zou het dorpje aan hun voeten liggen en
zou Marjorie de vrienden waarschuwen;
bovenal haar vader en Hugh.
Het was lichte maan en heerlijk zacht
was het in de lucht met de balsemende
bloemengeuren.
De witte uil, die krassende neerstreek
voor Betsy King, deed wel het paard, maar
niet de meesteress opschrikken.
Had zij niet Doncaster en James Birley
achter zich en haar huis en Hugh Ainslie
voor zich? Wat zou er dan te vreezen zijn?
Job Parker was naast zijn jonge mees-
teresse komen rijden.
„God geve, dat wij niet Jack of Lant-
horn tegen komen, mistress Marjorie!" zei
hij, klappertantend van vrees na die
obscure waarschuwing
„Jack of Lanthom? Wel, er wordt Immers
beweerd, dat hij arme reizigers niets doet,
en ik geloof, dat we met ons beiden nog
geen tien zesstuiverstukken rijk zijn!"
„Nu. dan heb ik andere verhalen over
hem gehoord, mistress! Hij moet zijn ziel
aan den Booze verkocht hebben en moet
dan ook op het voorhoofd geteekend zijn,
vandaar dat hij het gezicht altijd achter
een masker verbergt en nooit openlijk
overdag over de vennen rijdt, zooals ouwe
Jack Swill-Tub, die eindelijk gehangen
werd voor zijn wandaden".
Parker veegde zich met de mouw van
zijn buis over het natte voorhoofd.
„Stil!" gebood Marjorie, met veel ver
toon van moed, ofschoon zij innerlijk toch
ook wel eenige vrees koesterde. „Is het al
niet gebleken dat de Hemel onze onder
neming zegent? Vooreerst door mij stil uit
het huis van mijn tante te laten gaan,
zonder dat er een haan naar kraaide; ver
volgens door ons de stadspoorten door te
laten, en dan door ons heldere maan te
geven voor een reis, die waarlijk gevaarlijk
had kunnen zijn in het donker, wegens
de verraderlijke, moerassige plekken hier
en daar".
„Jawel, maar met uw verlof, mistress:
het licht, waarbij wij de moerassen zien,
verklapt ons aan onze vijanden!"
„Ik geloof niet, dat er vannacht vijanden
over de vennen zullen rijden, of dat, over
het geheel, iets rampspoedigs ons treffen
zal, eer wij veilig in Knottingley zijn".
En het was ook zeer goed mogelijk, dat
de tocht goed afgeloopen zou zijn. als mas
ter Harry Pennerton zich niet bezwaard
had geacht door het bezoek van de „god-
delooze".
In het eerst was zijn geweten wel in
slaap gewiegd door de lekkernijen op tafel,
maar toen hij later benauwd ontwaakte
door een heftige nachtmerrie, waarin
bloeddorstige goddeloozen hem in stukken
hadden willen hakken, omdat hij de zoon
van zijn vader was, kon hij het toch niet
langer uithouden, klom uit 't hooge ledi
kant, dat hij deelde met Thomas en Mark
ham, en ging regelrecht naar de studeer
kamer van zijn vader.
John Pennerton zat nog steeds met Ja
mes Birley den staat van zaken te bespre
ken, toen de jongen verscheen in zijn wit
nachthemd, als een ware geestverschij
ning, zóó bleek en ontdaan zag hij er uit.
Zijn vader zou hem naar bed hebben
teruggestuurd met de scherpe vermaning,
dat kleine jongens zich wel eens dubbel
bedenken mochten, eer ze hun ouders kwa
men storen, maar James Birley, wiens op
merkingsvermogen scherper was en die wel
degelijk aan den jongen zag, dat hij zich
ernstig bezwaard voelde, zette hem aan tot
spreken. En zoo kwam Harry te voorschijn
met een onsamenhangend verhaal betref
fende de „goddelooze", die vroeger op den
avond had geluisterd naar hetgeen neef
James had meegedeeld.
Ofschoon de heeren nog enkel maar de
hoofdzaak begrepen, was hun belangstel
ling nu toch voldoende gewekt, dat ze
Harry dwongen de geschiedenis nog eens
te vertellen, waar tusschen door ze hem
van allerlei vragen stelden.
O ja hij wist zeker, dat de naam van de
dame Marjorie Stapleton was.
Een beschrijving van haar persoon deed
Birley dan ook voldoende inzien, dat Harry
gelijk had en master Pennerton was zoo
verontwaardigd, dat hij wraak zwoer op
nicht Janet en op zijn bandelooze kinde
ren, wien hij immers een veel te groote
toegeeflijkheid had getoond, en zoo voort,
en zoo voort.
Birley maakte aan die zelfverwijten een
einde, doordat hij vroeg:
„Zou ze waarlijk in die schuilplaats iets
hebben gehoord, van wat wij besprakeiïW
Harry knikte overtuigend.
„Ze zei wel, dat ze geslapen had", luidde
zijn verklaring, „maar dat geloof ik niet,
want haar oogen stonden helder en ze zag
er heelemaal naar uit, of zij in spanning
naar iets geluisterd had.
De heeren keken elkaar aan en scham
per merkte Birley op:
„Ik dacht niet, dat ik zulk een luister
vink bij u in huis zou hebben gevonden,
oom!"
„Morgen zal er afgerekend worden",
bromde master Pennerton, „maar eerst
moeten wij goed zeker zijn van onze zaak.
Ik kan nog niet zoo grif aannemen, dat
onze bespreking kan zijn afgeluisterd. Ver
tel eens even
Maar Harry was gevluoht, en, ofschoon
zijn vader den jongen had willen terug
halen, om hem ons eens tot in de kleinste
bijzonderheden te ondervragen, wilde Bir
ley daar niet van hooren:
„Dat geeft niet! Hij kan ons toch niets
vast zeggen, want de goddelooze heeft
tegen hem gelogen".
„Neen, ik geloof nooit, dat zij van daar
onze bespreking kan hebben gehoord!"
Birley haalde de schouders op:
„Als dit zoo is, dan zal zij niet lang ge
draald hebben om dien sluwen geestelijke,
haar vader, het nieuws mee te deelen. On
getwijfeld hebben zij samen den dag in de
stad doorgebracht Daarom zal ik mij nu
onverwijld naar de poorten begeven en
daar een onderzoek instellen, wie er van
avond al zoo doorgereden zijn. Zult u mij
ook vergezellen, waarde oom?"
(Wordt vervolgd).