Internationale athletiekwedstrijden - Zeilwedstrijden van de e DE HEKS VAN W1NSLEA 75*le Jaargang LEIDSCH DAGBLAD Tweede Blad Internationale athletiekwedstrijden te Amsterdam. BS* FEUILLETON. 'Links: Ho Australiër Woodhouse wint het nummer polsstokhoogspringen met een sprong van 3 meter 90. Midden: de Belg Hendrix, winnaar yan den Marathonloop over 42 K.M. Hechts: Berger (Holland) wjnt de finale 100 meter. WËSMEk INTERNATIONALE ZEILWEDSTRIJDEN VAN I)E KONINKLIJKE r-, op het IJselmeer en Buiten IJ. De Pampus-klasse INTERNATIONALE ZWEMWEDSTRIJDEN in den IJsel bij Zutphen. De heen Wegenaars, winnaar der heer en. biedt mej. B reukei, winnares der dames, neemt een bocht. bloemen aan. LANDELIJKE RUITER WED STRIJD EN TE DRACHTEN. Moment uit den jachtrit, welke onder leiding van jagermeester Berlagen gehouden werd. DE WERELD-WIELERKAMPIOENSCHAPPEN TE LEIPZIG. De Hollandsche ploeg. V.l.n.r.v. d- Heuvel, Pellenaar, Kremers, B. Leene, v. Vliet, v. Egmond, v. d. Linden en G. Leene. naar het Engelsoh van May Wynne. 21) Bij tyden vroeg Morrice zich af, of zijn verloofde ook soms een dwaallichtje van de vennen was, zoo onverklaarbaar en raadselachtig kon Barbara wezen en dan weer ineens zoo vurig in haar teeder- held, dat haar roode lippen ongevraagd de zyne zochten, terwijl zy hem vroeg, met tranen in de stem, of zijn liefde wel echt en oprecht gemeend was. „Want, o", placht zij dan te zeggen, „ik ben zoo heel verschillend van Marjorie, of eenlg ander jong meisje, waarvan ik ooit gehoord heb!" „Dat is waar", gaf hij toe en bood haar den schouder, dat zij daar het donkere hoofdje tegen kon laten rusten en hij misschien in staat zou zijn het geheim te doorgronden van die lichtbruine oogen, „want nooit heb ik zoo'n lief, aardig, be minnelijk schepseltje gezien!" Zy lachte met groote minachting voor zlchzelve. „Dit zou dus Barbara Carcroft beschrij ven?" riep zy, „maar dan ken je haar niet zult haar misschien ook nooit kennen! Kon ik maar heel mijn leven de rol biy ven spelen van stemmige Barbara en tevreden zijn met liefde en de zedige waardigheid van een landvrouwe. Maar wil je wel ge- looven, Dlck, dat zulk een visioen my ïreemd-rusteioos maakt? Ik zou niet kun nen aarden in zulk een atmosfeer, maar zou al gauw de vormelijke grenzen der coanventie overschryden en. en zy wendde het gelaat af en verborg haar gezichtje tegen zyn mouw. „Och, wat ben ik toch dwaas!" snikte zij. „Houd my maar dicht tegen je aan, Dick, want liefde is het beste en ik, ik moest tevreden zyn, want een meisje, dat zoo wispelturig is, zal de liefde den rug toekee- ren, en liefde is het beste!" En Dick Morrice, die niet vergeten had de kunst om een mooi meisje het hof te maken, zelfs niet in de enge, sombere atmosfeer van de Puriteinsche gelederen, deed zijn best om haar te overtuigen van de waarheid van die woorden. Zoo dwaalden zy dus van kasteel Ponte- fract naar dat zelfzuchtig gebabbel, dat steeds weer bekoring heeft voor geliefden, en ongetwyfeld droegen de plek en het uur nog by tot de betoovering van het oogen- blik, daar het licht van de avondzon prachtig rood door het venster viel, ter wijl er een heerlijke bloemengeur binnen stroomde, die al evenzeer van jeugd en liefde en zomer sprak, als de vogels in hun trillende lofzang. Het was Barbara, die misschien zonder het te willen, Pontefract weer in gedach ten bracht, want zij was in een droome- rige bui, die iets bijzonder zachts en fee ders gaf tegenover de opgewekte, bijna uitdagende houding, die Morrice van haar gewoon was. Het deed hem dus niet aan genaam aan, toen zij ineens met de vraag te voorsehün kwam: „Nu jy het niet bent, wie is dan gouver neur van Pontefract?" „Sir John Digby van Nottingham, die heen is gekomen, zoodra het bericht van ons succes hem bereikt had en die ver gezeld werd door sir Hugh Cartwright en vele andere officieren en manschappen. Er ligt nu een flink garnizoen, dat ouwe Noli er zoo gaarne uit zou verdrijven!" Barbara huiverde en drong zich dichter tegen hem aan. „Ik weet niet waarom", zei ze, „maar als wij zoo samen hebben zitten droomen van al de lange jaren van geluk, die de toe komst ons zeker brengen zal, dan moet ik ineens denken aan Pontefract en zie ik een schrikbeeld vóór my. Wat beduidt dit? Kan het zyn, dat Pontefract een schaduw werpt over die jaren en er den zonne schijn aan ontneemt door een onvoorziene tragedie?" „Neen!" riep Morrice met vuur, „aan zulke schrikbeelden wil ik geen geloof slaan. Het ïykt wel, kind, of Zwarte Meg van Winslea je betooverd heeft, om aan dergelijke dingen te hechten!" „Zwarte Meg van Winslea?" herhaalde Barbara fluisterend. „Zoo moet je haar toch niet noemen, zy heeft my eens het leven gered en ik geloof, dat ze voor my wat voelt. Moeder Meg en ik zyn goede vriendinnen". De toon, waarop zy dit sprak, klonk weer eenigszins uitdagend, maar Morrice hoorde tot die soort naturen, die al heel makkeiyk over een onwelkom onderwerp weten heen te stappen en het zelfs uit het geheugen weten te verbannen, dus vroeg hy nu weer: „Je gaat toch mee met my morgen ochtend naar Pontefract? Onze vrienden verlangen er naar je dank te zeggen voor je goede diensten aan den koning". „Morgenochtend? Zeker. Dan zal ik vol gaarne van de party zyn, want Marjorie is dan toch weg". „Mistress Stapleton? Waar is zy dan heen? Het komt niet veel voor, dat zij haar vader alleen laat". „Neen, maar zy heeft een tante in Don- caster, bij wie ze ieder aar, vast met Juni, een drie weken logeeren gaat. Ik geloof wel, dat ze liever niet ging, maar ze is nu eenmaal heel plichtsgetrouw en geen klacht komt haar zelfs over de lippen, waar ik ronduit geweigerd zou hebben". .Heeft je oom je wel eens onderhanden genomen voor je opstandig gedrag, Bab? Mij dunkt, dat hij anders te kort schiet in zyn plichten van voogd!" Met spottenden blik antwoordde zU: „Geen berisping of kastyding heb ik ooit van Oom gehad, ofschoon vrouw Martha er strenger langs ging, toen ik, als klein kind, nog hoofdzakelijk aan haar zorgen was toevertrouwd. Als ik een afstraffing ontving, werd ik dan ook nog ééns zoo opstandig. Waarom weet ik nu niet meer, maar eens hoorde ik oom Martha zelve de les lezen over haar te grooten yver in het kastyden, op den langzamen, droeven toon, die hem eigen is: „Denk aan haar afkomst, Martha, en heb medelijden!" Waarop de oude verklaarde, dat zy juist het slechte bloed by my er uit moest slaan". „Een onbeschaamde vrouw!" antwoord de Morrice boos. „Je oom had goed gedaan als hij haar onmiddellyk had weggestuurd, om dat kwaadspreken van zyn broer!" Barbara keek hem doordringend aan en fluisterde „Ik heb nooit van mijn moeder gehoord". Maar Dick sloot haar beide handen in de zijne en hield ze dicht tegen zich aan. „Dat zy mooi en braaf was, daar ben ik wel zeker van. Anders had zij niet zulk een schoone reliquie aan de saaie, suffe wereld nagelaten!" Zal je niet eens anders spreken van je Barbara, Dick?" lachte zij, „als je eerst weet. wat een dwaas, roekeloos schepsel je getrouwd hebt, waar ieder deugdzame huisvrouw op neerkijkt!" „Je zult altyd zyn de vrouw, die ik lief heb en die ik niet anders verlangen zou! Want welke grappen je nu ook moge uit halen, ik weet, dat ik er my in ieder geval niet over hoef te schamen!" „Dat zou ik maar niet te hard zeggen", fluisterde zij, „ofschoon myn eer onbe smet is gebleven". En ze glimlachte, zóó ondeugend, maar tegelijk ook zóó onschuldig, dat hij in het geheel geen achterdocht koesterde. Wat gaf hy om haar dwaze grappen, zoo lang hy wist, dat geen andere man dong naar het hart, dat alleen voor hem van liefde klopte. HOOFDSTUK XIII. Marjorie gaat naar Doncaster. „Ik wilde wel, dat ik maar niet hoefde te gaan", sprak Marjorie tot zlchzelve, en er klonk waar misnoegen door in den toon waarop zy dit zei, terwyl ze haar lief ge zichtje in den spiegel bekeek. Nooit had ze zoozeer opgezien tegen dit jaarlyksch bezoek aan tante Penelope, als nu, en met recht en reden hield zy- zelve het er voor, want drie weken lang zou ze haar verloofde niet zien! Hugh was ook innig verontwaardigd ge weest in dit vooruitzicht, en, aaar Don caster niet meer dan tien mylen rijden van de vennen was, had hy voorgesteld om mlotress Penelope dan eens te komen be zoeken Maar Majorie had somber het hoofd ge schud. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1934 | | pagina 5