Overbrenging stoffelijk overschot van Von Hindenburg naar Tannenberg
DE HEKS VAN WINSLEA
75sle Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD
Tweede Blad
De uitvaart van Rijkspresident von Hindenburg.
FEUILLETON.
De aankomst üan den rouwstoet voor de muren van het
Tannenberg-monument.
De nachtelijke overbrenging van het stoffelijk overschot van von Hindenburg van Neudeck
naar het Tannenberg-monument.
DE LIJKKIST WORDT UIT HET SLOT NEUDECK GEDRAGEN. OP HET BALCON STAAN FAMILIELEDEN VAN
DEN PRESIDENT.
DE UITVAART VAN VON HINDENBURG. De vaandels van de regimenten,
die aan den Tarmenberg-slag deelnamen, in den rouwstoet bij 'de overbrenging van
het stoffelijk overschot naar het Tannenberg-monument.
naar het Engelsch van May Wynne.
VI)
„Zwarte Meg van Winslea draagt mij
geen kwaad hart toe. Ik heb juist dikwijls
ondervonden, dat zij een trouwe vriendin
in den nood kan zijn".
„Maar ze is een heks!" riep Marjorie.
Foei, Barbara! Je hebt toch nooit zoo'n
ontheiligden drempel overschreden?"
Barbara lachte zorgeloos:
„Dien drempel heb ik al zoo dikwijls
overschreden, ofschoon ik niet graag heb
ben zou, dat een ieder in Knottingley er
zijn neus in had. En je moet nu heusch
meekomen naar Zwarte Meg, Marjorie,
want, me dunkt, jij moest toch wel boven
die malle praatjes verheven zijn! Moeder
Meg is zoo min een heks als jij of ik, maar
net Is een oude vrouw, die slecht behan-
oeld werd, een scherpe tong heeft, een ver
nuftig stel hersenen bezit en een hart, dat
ook wel degelijk zachtere gevoelens kent,
maar dat verschrompeld en verhard is
door de worstelingen met het Lot. En wat
ons nu al heel goed te pas komt: ze heeft
wn zeldzame bedrevenheid in het mengen
Jen kruiden en het bereiden van genees
krachtige dranken. Als je daar niet heen
Wit, aan zal je, eer we een paar uur ver
der zijn, op de Grange ziek liggen aan
rneumatische koortsen of erger. Kijk
eens, hoe je rilt en er is in het eerste uur
nog geen kans op dat je die natte kleeren
ïoor droge verwisselen kunt".
Men hoefde er niet aan te twijfelen wie
het sterkste karakter bezat van belde
meisjes. Marjorie gaf toe met een huive
rende zucht, die niet zoozeer voortkwam
uit vrees, maar uit onbehaaglijkheid,
daar zij reeds een vreemd, loom gevoel be
gon te krijgen, en het beurtelings warm
had, terwijl dan weer een koude rilling
haar langs den rug liep.
Barbara hield den arm om haar vrien
din heengeslagen en ondersteunde haar,
terwijl ze het pad door de vennen over
liepen, dat naar een vlaktetje voerde,
rondom met geurende brem begroeid en
waartusschen een hutje stond van hout
en steen gebouwd, met een dak van ge
droogde brem en twijgjes en dat daar zoo
eenzaam midden in het kleine dal lag, dat
Marjorie vurig bad om bescherming tegen
het „booze oog" en andere praktijken van
deze vrouw.
Barbara schreed rustig verder en riep
moeder Meg al van verre toe, om haar gas
ten tegemoet te komen.
„Neen, neen", hijgde Marjorie, en, had
den haar krachten het toegelaten, dan zou
zij zich zeker hebben losgerukt uit Bar
bara's stevigen greep, op het eerste gezicht
van de eigenaardige gedaante, die daar op
den drempel verscheen.
Toch was Zwarte Meg van Winslea niet
het type van een heks. Zij was lang, zeër
evenredig gebouwd, met ravenzwarte lok
ken .waartusschen menige witte streep
liep, maar die nog altijd sporen toonde
van een schoonheid, die eens vermaard
was door heel West-Yorkshire.
Haar donkere oogen spraken een som
bere begroeting tot Barbara en bleven
met vragenden blik op het andere jonge
meisje rusten.
„Wie heb je daar bij je, mistress?"
„Een vriendin, moeder Meg, en die dan
wel zeer behoefte heeft aan een van uw
dranken. Kijk. ze is half verdronken in de
rivier en beeft als een riet. Mogen we bin
nenkomen?"
Maar Zwarte Meg versperde den weg.
„Hoe heet ze?" vroeg ze met zulk een
dringenden blik, dat Marjorie maar zelve
antwoordde
„Ik heet Marjorie Stapleton. Een dochter
van doctor Stapleton, die eens
dominee was op Knottingley. Ja, ik
ken hem wel! Een waardig man, die een
vriendelijk woord over heeft voor allen".
Meg wenkte de meisjes nu binnen en
haastte zich den drank te bereiden, dien
Marjorie noodig had.
Een vreemd verblijf, deze hut in de ven
nen; heel schaarsch gemeubeld, maar toch
zindelijk en zonder het geheimzinnige, dat
Marjorie er zeker verwacht had; geen
zwarte kat zat te spinnen aan den haard,
geen krassende raaf of griezelige padde
zat verborgen in een donker hoekje. Het
was een hutje, zooals die overal in het ko
ninkrijk verspreid waren, behalve dan, dat
er geenerlei bed of matras in het vertrekje
viel waar te nemen.
„Drink dat eens", gebood Meg, en hield
Marjorie een kop met een kokend-heet,
donker gekleurd vocht aan de lippen.
Als in trance gehoorzaamde Marjorie en
voelde een behagelijk tintelen in de
aderen, dat de koude rillingen en de sla
perigheid verdreef en haar energie en hel
derheid van geest deden terugkeeren.
Wat dit het een of ander toovermiddel,
dat Meg haar had toegediend?.Gaarne
zou Marjorie haar dit gevraagd hebben,
maar uit dankbaarheid zweeg zij: wat
hoefde zij verder door te dringen in de be
handeling, die in ieder geval deze wonder
lijke genezing had bewerkt?
Barbara voelde eens even aan Marjorie's
doorweekten mantel.
„Moeder Meg zal Tam laten komen en
zoo zal je nog thuis zijn, eer James Birley
het bericht van je verdrinken aan je vader
heeft gebracht".
Dit deed Marjorie ijlings opstaan.
„En jij, Babs?" vroeg zij. „Hoe kan je
alleen terugkeeren, zonder cavalier, om je
te beschermen?"
Barbara lachte helderop.
„Cavalier?" riep zij. „O, ik beloof je, dat
ik wel een cavalier zal vinden, om mij de
vennen over te brengen! Maak je maar
niet ongerust over mij, Marjorie: ik heb
vrienden dichtbij, goede en trouwe vrien
den, die mij niet ln den steek zullen laten,
is t wel, moeder?"
„Neen, die je niet in den steek zullen
laten", bevestigde Zwarte Meg.
Marjorie begreep er wel niet veel van,
maar met haar eenvoudig karakter was zij
niet zoo gauw bedacht op een verborgen
zin achter die woorden.
Naarmate zij echter helderder werd, ging
ze zich minder op haar gemak voelen ln
die vreemde hut.
„Zou je niet meegaan, Barbara, dat
vader je kon dankzeggen voor mijn red
ding?" vroeg zij.
„Als je mij hef hebt dan zeg je niets van
mij of van wat ik gedaan heb. Ik zou niet
graag hebben dat iemand wist, hoe ik ooit
op Winslea kwam, en nog minder, dat ik
soms ook wel in de hut bij moeder Meg
kom. Oom is een vreemde man. Mocht hij
er achter komen, dan zou ik zeker mijn
vrijheid verliezen, die mij zoo dierbaar is,
naar je weet".
Dit zeggende kuste zij Marjorie en schoof
haar naar de deur. Op een grijzen rots
steen, op eenigen afstand, zat op haar te
wachten een uiterst teer ventje, dat zeker
Tam moest zijn.
„Beloof je mij dat. hè?" drong Barbara.
En Marjorie deed dit.
Maai- nog zou zij de hut niet verlaten,
want, toen zij Meg de hand toestak, om
haar te bedanken voor haar hulp, keerde
de oude die hand zóó, dat het volle licht
viel op de palm en de lijnen, die deze ver
toonde.
Marjorie's eerste ingeving was om de
hand terug te trekken, maar welk jong
meisje en vooral welke jonge verloofde kan
de verleiding weerstaan om te hooren of
haar liefde in de toekomst met geluk be
kroond zal worden?
En Marjorie had de bekwaamheid van
Zwarte Meg, als handlezeres, hooren prij
zen. Dus, ofschoon ze wel wat beefde, liet
ze haar hand lijdelijk in die van Meg rus
ten en hoorde zij die zeggen:
„Daar staat goeds in te lezen! Een brave
man is het, die je hart gestolen heeft
Gevaren, moeilijkheden, een groote bezoe
king en een vreemde verlossing, maar
steeds gekroond door liefdeDit alles
lees ik met genoegen voor het dochtertje
van dr. Stapleton".
Toch schoof zij de hand bijna ruw weg,
toen Barbara, met een glimlach op de lip
pen en van ondeugd tintelende oogen
haar ook haar hand toestak:
„Vertelt u mij nu ook eens zoo iets
moois, moeder Meg. Voor een oude vrien
din moest u eigenlijk nog iets beters zeg
gen, ofschoon ik geen leven zonder geva
ren of avonturen zou willen hebben, want
de liefde hoe schoon ook is niet vol
doende voor Barbara Carcroft. die iete ge
kruids bij de kussen wil en iets, dat nog
dieper gaat dan het verlangen naar de
hulde of de genegenheid van een man!"
.(Wordt vervolgd).