Met een Leidschen peueraar op stap. 75,le Jaargang LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag 21 Juli 1934 Vierde Blad No. 22801 P Buitenl. Weekoverzicht. Tienmaal wat gevoeld en zeven in de schuit Maar de eenden lieten niet op zich wachten DE LEIDSCHE PEUERAAR. KERK- EN SCH00LNIEUWS KUNST EN LETTEREN. SPANNINGEN Spanning blijft het wereldtooneel be- ieerschen. waarheen men den blik ook richt! Hitier heeft in den Dultschen Rijksdag gesproken, doch hij heeft geen tevrediging kunnen geven; althans niet aan het buitenland, waar men bijkans unaniem constateerde, dat de duistere twesties even duister zijn gelaten In hoeverre de Fuehrer werkelijk het binnen land heeft gerust gesteld, dat is een vraag, waarop het antwoord moet worden schul dig gebleven, daar een gefundeerd oordeel daaromtrent ondoenlijk is, gelet op de censuur als anderszins. Een geweldige tegenvaller voor het bui tenland is ongetwijfeld geweest, dat de Duitsche rijkskanselier met geen enkel woord de groote vraagstukken van het oogenblik heeft aangeroerd; erkend zij trouwens, dat Dultschland voor uiterst moeilijke beslissingen staat, zoodat uitstel begrijpelijk is. Neem b.v. de affaire van het Oost-Locarno-pact! Barthou heeft EKeTand er voor weten te winnen en zelfs ItaliëDultschland voelt er in wezen weinig of niets voor, doch kan het in deze omstandigheden een beslist neen doen boren, waar misschien alleen Polen het alwijzend standpunt deelt? Het zou dan tel bijzonder effectief zich zelf isolee- ren Neen, het zal moeten manoeuvree ren om er uit te redden, wat er te redden is op het punt van erkenning der rechts gelijkheid! Zooals gezegd, Polen loopt evenmin warm voor het Oost-Locarno en dat is te regrUpen. Stel, dat Dultschland met frankrijk in conflict zou komen, dan zou 'olen de sovjet-troepen over zijn grond- jebied moeten laten rukken, met groote rans, dat Polen het slagveld zou worden. Bepaald aanlokkelijk is dat zeker niet! Af- rezien van de wetenschap, dat noch Dultschland noch de sovjets vurige bevor deraars zouden zijn van handhaving van den Poolschen staat, wanneer met het opheffen daarvan voordeel was te behalen. Oost-Locarno is nog niet in kannen en buiken! De spanning is ook Groot-Brittannie te machtig geworden en in het Lagerhuis heeft Baldwin als plaatsvervangend pre mier thans de uitbreiding der luchtmacht met een minder aanzienlijk aantal eska ders dan verwacht werd, aangekondigd. Engeland voelt echter, dat het niet langer mag uitstellen, wil het land niet in gevaar komen. De tijden zijn voorbij, dat het eilanden-rijk alleen met een vloot was te beveiligen. De bewapeningswedloop is begonnen, werklaarde de liberale leider Samuel. op zich zelve volmaakt juist, doch deze is reeds veel eerder weer ingezet; Engeland volgt slechts noodgedwongen en nog op ^scheiden schaal, met anderen vergele ien. Tegelijk met Engeland breidt ook Egypte de luchtmacht uit, hetgeen wel geen toeval zal zijn, terwijl Japan en Amerika tot grooter vlootbouw hebben besloten, zij het z.g. altijd binnen de gren- kh van het verdrag van Washington en m kan men verder gaan. Tegen 1 Sef>- iember is Inmiddels door voorzitter Hen derson het presidium van de Ontwape ningsconferentie opnieuw bijeengeroepen! Het wil ons voorkomen, dat het moment Tin de hoogste beslissingen dan zal zijn aangebroken: er op of er onder! Zal de wereld inderdaad niets hebben geleerd? Spanning maakt inwendig ook Frankrijk teeT eens door als gevolg van den scherpen iinval van minister Tardieu op den oud premier Chautemps voor de commissie van enquête in zake het Stavisky-'schandaal, dat. goed beschouwd, daarin had Tardieu gelijk, geen stap verder is gebracht. Links radicaal ziet daarin een reden den Gsdo- vrede te verbreken en wil de radicale mi nisters terugnemen uit het kabinet Daumergue, rechts-radlcaal is bezonnener en wijst er op, hoe Tardieu zich niet tegen de partij richtte, doch tegen een persoon, In casu Chautemps. De socialisten en communisten, die zoo waar een eenheids front hebben weten te bereiken tegen het lisclsme, zooals het heet, (practisch zal bet er wel op neerkomen, dat de com munisten den toon gaan aangeven en al dus de socialisten zich zelf te gronde rich- ien) steunen uit den aard der zaak den linkschen vleugel. Een beslissing is nog slet gevallen, doch vermoedelijk zal het gezond verstand den boventoon behouden en zal men het land thans niet dompelen to een politieke crisis, waarvan de gevol gen niet te overzien zijn. Spanning blijft, evenzeer in Oostenrijk; trots het stellen van de doodstraf op het plegen van aanslagen, zelfs op het ln bezit hebben van ontploffingsstoffen, duren de aanslagen op spoorlijnen, waterleidingen etc, voort en na geruimen tijd zich rustig te hebben gehouden, heeft nu juist de uit geweken leider der Oostenrijksche Nazis Frauenfeld voor de radio te Muenchen weer een echte donder-rede tegen het be wind Dollfuss gehouden. Hoe Mussolini, die eind dezer maand den kleinen, doch grooten Bondskanselier zal ontmoeten, daarover zou denken? Ook over den grooten haringvijver weet men. wat spanning beteekent, Amerika heeft gestaan voor een van de grootste stakingen, die het ooit heeft beleefd. Zoo als bekend, zijn te San Francisco reeds eenige maanden de havenarbeiders in sta king met als onderkern de kwestie van de erkenning der vakvereeniging als eenige bevoegde organisatie. Vrij onverwacht heeft deze staking, die met arbitrage niet op te lossen scheen, zich uitgebreid tot een algemeene staking, waardoor alles lam werd gelegd, ook de levensmiddelen-voor- Biening. het vervoerwezen enz. Doch de stakingsleiding had daardoor te veel ge waagd: het groote publiek weigerde de dupe te worden en ranselde diverse com munisten af, vernielde hun localen, be schermde zelf met stokken bewapend den levensmiddelenaanvoer. Daarvoor zijn de leiders, die begrepen alle sympathie te ver liezen, teruggeweken, stap voor stap en tenslotte is de algemeene staking afgelast: de havenstaking duurt echter nog voort. Toch lijkt er kans dat arbitrage momen teel tot het land der mogelijkheden gaat behooren. hetgeen voor de Vereenigde Sta ten zeer te wenschen zou zijn, daar de on rust van Californie zich ook elders begint te uiten, tot geweldige schade voor het gansche land dat heusch zulke tegenslagen minder kan dragen dan ooit O o De avontuurlijke reisverhalen van een collega, die aan boord van een Katwijk- sche logger een verren en moeizamen tocht naar de Deensche kust maakte om daar te ervaren hoe ginds de haringen en andere zeebewoners op precies dezelfde wijze ge vangen worden als op één kilometer af stand van de Hoilandsche duinenrij, heb ben schrijver dezer regelen geïnspireerd tot het leveren van een tweede bijdrage op visscherijgebied. meer in het bijzonder op het terrein der zoetwatervisscherij en dan met name betrekking hebbend op het Sleutelstedelijk peuëraarsbedrijf. Hildebrand heeft in zijn „Camera Obscura" Leiden de stad der visschers en der visscherij genoemd en ons een verma kelijke beschrijving nagelaten van het gilde der peuëraars, dat wel van specifiek Leidschen oorsprong schijnt te zijn. En zoo rees dan in de eerste plaats de moeilijkheid op welke wijze in contact te komen met een volbloed nazaat van dit roemruchtig geslacht. Dat was inderdaad een lastig probleem, maar een erkend plaatselijk autoriteit op het gebied der edele hengelsport de man is de schrik van heel het baarzen- en bliekendom in gansch Zuid-Holland stelde zijn beste relaties ter beschikking en zoo togen wij op een mooien zomerschen Zaterdagna middag naar het opgegeven adres in een der buitenwijken van onze goede, oude stad, waar Hein, zooais wij onzen gastheer gemakshalve maar zullen noemen, ons temidden van den familiekring in vol or naat opwachtte. Zijn ambtscostuum was meer bizar dan fraai. Het meest markante was wel zijn hoofddeksel, dat ln vroegere en kennelijk betere jaren aan zijn echtgenoote had toe behoord, maar sinds tien jaar geregeld des peuëraars kruin dekte op diens nachtelijke vischtochten. Zijn door zon en wind ge bronsde kop ging tot over de ooren schuil onder den diepafhangenden zwarten rand, die blijkens Hein's toelichting voornamelijk diende tot bescherming „teuge de muggers die je 's nachts zoo satansch kenne peste." En met een meewarigen blik op onzen overjarlgen Stetson, informeert Hein of wij toch vooral wel „petroléum" hebben mee genomen, want anders, zoo betoogt hij, „hè-je door die loeders geen level" Gelukkig heeft ook de bovengenoemde baarzen- en bliekenkampioen ons van te voren van de onhebbelijke gewoonten van „muggers" in kennis gesteld en behoort dus een kwartliter petroleum mede tot onze uitrusting. Na een korte wederzijdsche kennisma king begeven wij ons op weg. Moeder de vrouw doet haar echtvriend volgens vaste Zaterdagavondgewoonte uit geleide naar „de haven". Terwijl zij met geroutineerde hand de boterhammen mits gaders een ketel koffie in het vooronder schikt, roemt Hein om het hardst de vele goede eigenschappen van zijn schuit, zijn „smulschoit", zooals Hildebrand ze noem de. De waarheid gebiedt mede te deelen, dat de boot uitstekend in de verf zit en er ook verder patent uitziet, ,,'k Hou van een schoone boel" en als ware ik een huis vrouw, die de afstofprestaties van haar gedienstige komt controleeren, zoo tilt hij de bodemplanken op ten bewijze, dat er nergens een druppel water staat. Inmiddels heeft moeder de vrouw de „tros" losgesmeten en Hein de riemen ter hand genomen, zoodat er voor mij geen nuttiger bezigheid overblijft dan op de achterbank te gaan zitten en mijn met gezel te polsen over de vooruitzichten van onzen gemeenschappelijken peurtocht. Hein is een wijs man; hij houdt er blijk baar niet van om hooge verwachtingen te wekken en ergo luidt zijn antwoord, dat de omstandigheden moeilijk ongunstiger konden zijn dan thans het geval is, In de eerste plaats is het nog wat vroeg in den tijd wij schrijven eind Juni, terwijl Augustus eigenlijk bij uitstek de paling- maand is maar wat erger is: de wind zit in den totaal verkeerden hoek. In plaats van een zachten, zoelen zuidenwind blaast er een koude bries uit het Noord westen, hetgeen de paling blijkbaar al even onaangenaam vindt als wij. Na een goed half uur roeien zijn wij aan de brug, waar onze vloot met 100 en ons gezelschap met 60 procent wordt uitgebreid. Der Dritte im Bunde luistert naar den klassieken naam van „Wullem" en ligt blijkbaar al eenigen tijd op ons te wachten. „Doch Je da-we-nieWmeer zouwe kom- me?" vraagt m'n eerste peurconnectie. „Wullem" heeft dergelijke achterdoch tige gevoelens evenwel nooit in zijn boe zem gekoesterd. „Bel-neent, ik blaas effe uit. 'k Heb waarachies al een natten rug gehaald." Hein voelt zich tegenover zijn onafschcl- delijken peurmakker tot eenige exploicatie over mijn tegenwoordigheid verplicht en cfpH" TTI P> VOflT' „Me vischkameraad. Van de krant." „Zoo" zegt Wullem en spuugt in't water. „Wullem, hè-je wat spaantjes voor me?" vraagt Hein en ditmaal betoont Wullem zich toeschietelijker en reikt Hein een handvol houtkrullen toe. Deze spreidt ze zorgvuldig uit op den bodem van z'n ijzeren vuurpot, legt er twee briketten boven op en steekt er den brand in. Het duurt niet lang of de briketten gloeien aan en Hein legt met een tevreden uitdrukking op z'n gezicht den deksel op den vuurpot. De tocht wordt dan voortgezet en wan neer het zoo langzamerhand schemerdon ker is geworden, bereiken wij ons operatie- terrein. De zetstokken worden ter weers zijden van de boot in het water gestoken en het windscherm opgezet. De vuurpot wordt tusschen ons in onder de achterbank geplaatst, een deken over onze beenen ge spreid en het feest kan beginnen. Op mijn uitdrukkelijk verzoek word ook ik ln het bezit gesteld van een peurstok met toebehooren. Een minuut later plon sen twee vieze wormkluiten aan weers kanten van de boot in het water en on derricht Hein mij in de kunst van het peilen. De Juiste diepte is gauw gevon den en dan zitten wij stil naast elkaar in den donkeren zomeravond. Wullem ligt 50 meter verderop en is nauwelijks meer zichtbaar. Ondanks de verleidelijke bewegingen, welke ik aan mijn pierenkluwen tracht te geven, houdt de paling zich vooralsnog af zijdig. M'n oogen dwalen af van het zwarte draadje waaraan onderaan de pieren ben gelen en blijven rusten op m'n actetasch uit welks opening een gecapsuleerde kurk komt kijken. „Hein begin lk voorzichtig „Verrek, da's waar ook", valt Hein mij in de rede, „hoe hlet je eigenluk? Nou je m'n vischkameraad bent, ken ik ook niet langer meneer tegen je zeggen." Ik onderschrijf het billijke van dien eisch en beken, dat m'n doopmaan Piet Is. Dit duidelijke bewijs van toenadering zij nerzijds geeft mij moed om met meer vrij heid mijn vraag naar voren te brengen. ..Hein", herhaal ik, „ben jij geheelont houder?" „Misbruik maak ik nooit", luidt het sfinx-achtige antwoord, maar voordat ik m'n hand kan uitsteken in de richting van de boven gememoreerde tasch, geeft Hein blijk z'n oogen evenmin in den zak te heb ben en staan twee theekopjes voor mijn neus, één met en één zonder oortje eraan. Ik begrijp m'n plicht en een behaaglijke zucht naast me bewijst, dat Hein geen principieel geheelonthouder is. Terwijl de paling nog alsmaar op het verkennings pad blijft, hangt Hein mij een vertrouwe lijk verhaal op over zijn maatschappelijke moeilijkheden enz. Midden in het gesprek gaat plotseling z'n linkerarm naar boven en een akelig dun aaltje valt kletterend op den bodem van de schuit en zoekt zich een vermeend veilig heenkomen tusschen de naden. ,,'n Graat" taxeert Hein minachtend. Even later is het mijn beurt. M'n rech terhand voelt schokjes als werd ze geëlec- trlseerd en m'n buurman bemerkt, dat ik „leven" heb. „Voel je wat?" fluistert hij en voordat lk „ja" kan zeg gen, haal ik m'n eerste paling boven water In mijn enthousiasme sla ik te ver door en met een sierlijken boog verdwijnt de paling aan de andere zijde van de boot in het water. „Da's stom" oordeelt Hein en ik kan dat slechts beamen. Den volgenden keer lukt het beter en vol trots bekijk ik bij het licht van een zaklantaarn „de paling", die weinig dikker is dan de wormen, die hij trachtte te ver schalken. Zoo gaat het een poosje door, totdat een tiental aaltjes aan onze voeten krioelt. De meeste verwerven de kwalifi catie „graat", sommige worden bestem peld als „mooiertjes", maar een paling, die in het visscherslatijn aanspraak zou mogen maken op de benaming, „monster van Lochness" is er niet bij. Na een uurtje is het gedaan: de aal is kennelijk naar andere oorden vertrokken en wij besluiten ze te volgen. Eerst wordt Wullem terzake geraad pleegd. Andermaal klinkt het wachtwoord „Wullem. voel Je nog wat" en Wullem antwoordt: „Ik heb tienmaal wat gevoeld en zeven in de schuit". Dan gaan wij verhuizen. Er staat vrij veel wind, aan welke omstandigheid wij het te danken hebben, dat „de muggers" ons vrijwel met rust laten en de petroleum ln de flesch kan blijven. Alvorens op te breken, zet Hein de kof fieketel op de gloeiende kolen. Zachtjes piassen de riemen in het water; langzaam schuiven de riet bossen ons voorbij. Twee witte eenden dommelen rustig aan den waterkant. Lus je eenden? vraagt Hein op gedempten toon. En voor dat mijn op paling ingesteld brein de por tee van zijn vraag kan doorgronden, duikt de neus van de boot al tusschen de wui vende riethalmen. Als wij nog drie meter van de slapende eenden verwijderd zijn, vliegen zij plotseling luid kwakend weg. Hein's reactie is uit psychologisch oogpunt merkwaardig. Hij kijkt de dieren pein zend achterna, zegt „ja" en roeit verder alsof hij geen eenden gezien had! In een zijsloot laten wij onze peuren weer te water. De paling blijkt ook hier minder hongerig te zijn dan wij, zoodat wij van hun afwezigheid gebruik maken om onze boterhammetjes op te peuzelen, waarbij de koffie van Moeder de vrouw zich vor stelijk laat smaken. Als wij 's morgens om 5 uur gaan inven tariseeren, blijkt de totale buit te bestaan uit een dertigtal aaltjes. „De vorige week ha'k er maar acht", zegt Hein troostend, „en bovendien: de goeie tijd is pas in Augustus. Dan mot je beslist nog es met me meegaan." Met die belofte zijn we uit elkaar ge gaan. Van Wullem heb ik geen afscheid kunnen nemen. Die was bij onze terug komst nog niet „in zicht". Volgens Hein had die waarschijnlijk „een natten rug." Als het avond is geworden Trekt de Leidsche Peueraar uit, Steeds met goed verzorgde spullen In zijn kleine ranke schuit. Met z'n vuurpot, stroozak, deken, En z'n broodzak goed gevuld, Trekkend aan zijn pijp en riemen, Met een heeleboel geduld Roeiend, tot hij is gekomen Aan het plaatsje dat hij kent, Als ie aan de steekstok vastligt, Is ie in z'n element! Spoedig zit hij op zijn bankje Met z'n blindje in den rug, Peueraar heeft wel van 't peuren Maar niet van het windje terug! Spullen nog eens nagekeken Peur nog eens als goud gekeurd, Alles moet in orde wezen, Als de Leidsche peueraar peurt! En dan haalt ie met zijn peurstok En zijn garen telkens weer, Peurlood en zijn peur van wormen Aaltjes lokkend op en neer. Aaltje trekt, doet peueraar halen, Want hij weet wat het beduidt, Aaltje moet 't gelag betalen, En valt spart'lend in de schuit. 'Beurt ook vaak, vooral als 't maantje Helder op het water schijnt, Dat het haast gevangen aaltje, Eventjes te vroeg verdwijnt! 'Risico in 't peueraarsleven, Zelden is het eigen schuld, Nooit ontmoedigd peurt hij verder, Met een eindeloos geduld! En na vele uren peuren Wordt de vangst 't zij dik of dun, Met een lapje aangegrepen En verzameld in de bun! Als het dag wordt trekt de peueraar Steeds tevreden met de buit, Van z'n nachtrust off'rend peuren Roeiend huiswaarts in z'n schuit! Andere dag doet 't aalevrouwtje Dunne aaltjes dik van zand, Aan de deur als mooie zootjes Dikke paling van de lu»nd! B. A. D. NED. HERV. KERK. Beroepen: te Oud-Alblas W. Vroeg- indewey te Zegveld; te Noordwijk (Gron.) H. J. Witkop te Norg: te Frederiksoord K. J. Quast, O.-I. pred. met verlof; te Arnhem (geestelijk verzorger Diacones- senhuis) H. E. Beker te Haarlem: te Brui- nlsse, A. Kordalus te Maasland; te Scher- penzeei, A. Meyers te Utrecht. GEREF. KERKEN. Tweetal: Te Borne-Delden, M. Geer- sema, cand. te Zuidwolde (Gron.) en B. Holwerda, cand. te Houwerzijl. CHR. GEREF. KERK. Bedankt: Voor Kornhorn, N. Brandsma, te Bunschoten. PROF. DR. H. H. KUYPER. Hij wordt morgen 70 jaar. Prof. dr. H. H. Kuyper te Bloemendaal oudste zoon van wijlen dr. A. Kuyper en oudste hoogleeraar aan de Vrije Univer siteit, viert morgen zijn 70 verjaardag. Herman Hubert Kuyper werd 22 Juli 1864 te Beesd, waar zijn vader Ned. Herv. predikant was, geboren. Hij bezocht het Sted. Gymnasium te Amsterdam en stu deerde aan de Vrije Universiteit, Hier was hij in 1891 de eerste promovendus, toen hij op een dissertatie over: „De opleiding tot den Dienst des Woords bij de Gere formeerden" magna cum laude den doc torstitel haalde. Reeds als student nam prof. Kuyper deel aan den kerkdijken strijd, die in 1886 in de doleantie was ontbrand. Toen Kruger in Nederland kwam fungeerde prof. Kuyper als zijn particulier secretaris. In 1890 candidaat geworden mocht zijn vader hem 1 Febr. 1891 bevestigen als predikant bij de Geref. Kerk van Baarn, die ln hem haar eerste predikant ont ving en waaraan de jonge prediker zich verbond met Matth. 13 3-9. In Mei 1896 vertrok prof. Kuyper naar Leeuwarden. 4 Juli 1899 volgde zijn benoeming tot hoogleeraar aan de V.U. om onderwijs te geven in de ambtelijke vakken, de ency clopaedic, de vaderlandsche en de kerk geschiedenis, welk ambt hij aanvaardde op 26 Januari 1900 met inauguratie over „Het Geref. beginsel en de kerkgeschie denis". Zoowel In Baarn ais in Leeuwarden bracht prof. Kuyper de ineensmelting van de Geref. kerken van A. en B. tot stand, In Leeuwarden bewoog hij zich op meer der gebied. Hij stichtte er het A.R. Friesch Dagblad, was hoofdredacteur van de Friesche Kerkbode, voorzitter van het prov. comité der Anti-Rev. Partij, praeses van de Part. Synode en afgevaardigde naar de Gen. Synode van Groningen (1899). Thans doceert prof. Kuyper aan de V.U. behalve bovengenoemde vakken, het kerkrecht en symboliek Buitengewoon groot is de invloed van dezen oudsten zoon van wijlen dr. A. Kuyper ln het Geref. kerkelijk leven altijd geweest. Vooreerst als hoofdredacteur van het weekblad van zijn vader „De Heraut", waarin van zijn hand meermalen Jour nalistieke vruchten verschenen van su bliem gehalte en waarin hij iets vertoonde van zijn genialen vader. De Gen. Synoden der Geref. kerken pleegt hij steeds te dienen als prae-advl- seur en zijn woord heeft er altijd groot gewicht, terwijl zijn rapporten zeer door wrocht plegen te zijn. Een groot aantal werken zag van de hand van den 70-jarige het licht. Daarvan noemen we „De Chr. Vrijheid", „De Postacta van de Dordtsche Synode", „De verkiezing tot het ambt", „Hamabdil", „Van de heilig heid van het Genadeverbond", „Het zede lijk karakter der Reformatie gehandhaafd tegenover Rome", „Calvijn en Nederland", „De Reformatie in Nederland", „De betce- kenis der Reformatie inzonderheid voor de kerk", „De geboortestënd der Refor matie", „Het Bruidslied van Israël" en vele andere. In 1924 maakte prof. Kuyper in op dracht van de Geref. kerken hier te lande een reis naar Zuid-Afrika. Prof. Kuype* maakt deel uit van de Staatscommissie inzake de Prot. kerk in Ned. Indië (1910); idem van die voor de regeling van de rechtspositie van de kerkgenootschappen (1921); hij is vanwege de Gen. Synode deputaat voor de correspondentie met de Hooge Overheid; is bestuurslid van de dr. A. Kuyper Archiefstichting. Zijn verdiensten vonden erkenning door zijn benoeming tot lid van de Mij. voor Letterkunde; idem van dig van het Histo risch Genootschap te Utrecht, zijn be noeming tot ridder in de Orde van den Ned. Leeuw. Ter gelegenheid van het gou den Jubileum van de V.U. werd hij als rector magnificus bevorderd tot Oomman- deur in de orde van den Ned. Leeuw. Prof. Kuyper is tegen veler verwach ting In van een ernstige ongesteldheid, waardoor hij bij herhaling aan een ope ratie zich moest onderwerpen weer al geheel hersteld, zoodat hij weer college geven kan en zich bereid verklaardde dit nog een Jaar te dben totdat een opvolger voor hem zal gevonden zijn. Zijn verdiensten voor de doorwerking van het beginsel der Reformatie, deden prof. Daubanton, de bekende hoogleeraar, toen Kuyper's oratie over „Het zedelijk karakter der Reformatie gehandhaafd tegenover Rome" het licht zag, getuigen: „Welaan, vergeten wij eens alle onderling getwist en drukken wij dr. Kuyper oprecht de hand met een „Zeer verdienstelijk, hooggeschatte broeder, hebt ge u gemaakt ten opzichte van de Hervorming". De 70-jarige vertoeft momenteel met vacantie te Lugano in Zwitserland. ALGEMEENE SYNODE DER NED. HERV. KERK. in. In de gisteren gehouden zitting van de Synode rapporteerde de president van het onderhoud dat het moderamen had met de heeren D. Boer, E. v. Meer en G. J. v. Paassen over het reglement op de sup- pletiebeurs voor predikantsweduwen en weezen. De Synode stelde het reglement in handen van de commissie voor de nieuwe wetsvoorstellen. Den quaestor-generaal wordt uitgenoodigd over deze zaak te rapporteeren. Dr. P. Heumen, vice-president rappor teerde over de registers van den seretaris. Inkwamen 1985 en uitgingen 2231 stuk ken. De Synode maakte vervolgens de gros lijst op voor de benoeming van leden van de Algemeene Synodale Commissie. Tot lid van het Algemeen College van toezicht en beheer op de kerkelijke goede ren en fondsen werd gekozen Dr. C. G. Weyland, primus en Ds. F. Tammens, se cundus. De Synode behandelde hierna het ver slag van den arbeid in haar opdracht ver richt onder de Nederlanders in Noord- Frankrijk en besloot aan ds. G. J. M. Huls bergen te Hoedekenskerke onder dankzeg ging opnieuw te verzoeken dit werk ter hand te willen nemen. De president deelde aan den inmiddels ter vergadering gekomen quaestor-gene raal mede dat de Synode hem van zijn be heer over '33 heeft gedechargeerd en op nieuw verzoekt dat hij zich met de admi nistratie van de kerkelijke goederen blijft belasten. Afgedaan werden de verslagen van het Fonds tot voorziening in de geestelijke behoeften in die gemeenten, waar eigen middelen ontbreken; idem dat voor nood lijdende kerken en personen en dat tot verbetering van de schraalste predikants- tractementen. Het minimumtractement is thans gebracht op f. 1725. T. a. v. de Weduwen- en Weezenbeurs werd besloten de uitkeering te bepalen op f.205 met een bijslag van f.145. De Syn. Comm. heeft besloten t. av. de inning der achterstallige quota via de Prov. kerkbesturen de medewerking te vragen van de Prov. Colleges van Toezicht. Dienaangaande zal de Synode zich wen den tot het Algemeene College van Toe zicht. Uit het Hulppensioenfonds zal wederom f. 170 worden gevoteerd. De Synode keurde de rekening van het fonds voor het Hooger Onderwijs goed. Uit het steunfonds zullen 19 subsidies worden beschikbaar gesteld van f. 50 tot f. 100. Het fonds heeft totaal niet meer ter uitkee ring beschikbaar dan f. 1025, vermeerderd met een e.v. toelage uit het fonds „Racer Tak". Hierna hield de vergadering zich bezig met de Generale Kas. Er waren in het af- geloopen jaar zooveel aanvragen dat zoo wel de toe- als de afwijzingen der com missie zorg baarden .Ondanks de kortin gen en aangebrachte bezuinigingen kon den alle aanvragen op geen stukken na worden ingewilligd. Een en ander gaf de Synode aanleiding te besluiten aan de Prov. en Classicale besturen te adviseeren zoowel voor personen als gemeenten niet dan na ernstig onderzoek gunstig te wil len praeadviseeren. Men moet onder het oog zien of ook op andere wijze geen hulp kan geboden worden. De Synode besloot voor het werk ln Lithauen f. 500 uit de desbetreffende kas te voteeren. De president verdaagde de zitting tots hedenmorgen 10 uur. DR. R. B. EVENHUIS. Tot leeraar aan de 1 Aug. a.s. te Bui tenzorg te openen Hoogere Theol. School is benoemd Dr. R. B. Evenhuis, Ned. Herv. predikant te Zaandam. Dr. Evenhuis werd in 1899 geboren, in 1923 candidaat in Gelderland en aan vaardde 30 Nov, '24 het predikambt bij de Herv. Ev. te Klngschoten. In 1928 werd hij predikant te Noordhorn en sedert 12 Juli 1931 staat hij te Zaandam. DERDE ZOMERCONCERT PIETERS KEI® Het programma voor het Bach-concert in de Pieterskerk van a.s Donderdagavond meldt voor orgel koraal en koraalvoor— spelen op „Wer nur den lieben Gott lasst walten" en „Ein feste Burg", de orgel bewerking van het concert in A moll van Vivaldi, 'n Andante uit 'n trio-sonate en de bekende G. mol fantasie en fuga door Leo Mens. Sam Swaap speelt de viool-sonate in E moll en een adagio en sarabande van den Leipzlger cantor.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1934 | | pagina 13