DE geschiedenis van twee
wandelstokjes.
Joop en Piet hingen over het tuinhek en
keken de laan af, of ze Mains ook zagen
aankomen. Mams was met den wagen naar
het station om Tante Dien, die zou komen
iogeeren, af te halen.
„Wie ze het eerst ziet", had Joop voor
gesteld.
Daar de twee broertjes piet op den weg
mochten spelen, hingen ze zoo ver moge
lijk over het tuinhek heen om de laan af
te kunnen zien. Elke auto, die van rechts
den hoek van de laan omsloeg, kon wel
de hunne zijn. Maar zoo in de verte kon
je dat niet zoo héél goed onderscheiden;
de laan was donker door de blaren van de
zware boomen aan weerszijden. En de en
kele zonnestralen die er doorheen vielen,
flikkerden in de lantarens en de voorruit
van de aanvliegende auto's.
„Daar zijn ze", riep Piet.
,,'t Is niet, jö, onze wagen heeft immers
zijn nummer op den neus en niet onder
aan'riep Joop, de oudste en wijste, en
Piet zweeg maar gauw, want je mocht
maar twee maal fout raden, hadden ze af
gesproken. Paps, die was knap, die kende
ln de verte ieder soort wagen, dacht Pietje
en hij hoopte het ook nog eens zóó ver te
brengen.
„Nu zie ik hem toch!" riep Joop.
Maar nu was het Pietje's beurt om te
roepen, „nietes! deze heeft geen dokters-
teeken, alsHij had zich te ver voor
overgebogen en om niet te vallen, sloeg hij
zijn armen om Joops nek, die daar niet
van gediend was en zich loswrong. Maar
Piet, die zijn evenwicht nog niet terug had,
wankelde opnieuw, hield vasten
daar tuimelden ze achterover in het grint.
Terwijl ze nog wat over elkaar heen rol
den en nu de een, dan de ander boven lag,
knarsten er remmen en meteen gleed nu
werkelijk hun wagen voor.
„Een partijtje aan het vechten, Jon
gens?" riep Tante, terwijl ze het portier
openmaake, uitstapte en naar ieder van
hen een hand uitstak.
„Nee, Tante!" zeiden de jongens met een
kleur, want ze bedachten, dat Mams ge
zegd had: „maken jullie je nu niet vuil!"
toen ze hun schoone pakken aankregen ter
eene van Tante Dien, en nuja, nu za
ten ze onder het zand en hun handen za
gen er uit, neen maar I Toen Mams
Tante's grooten handkoffer uit den wagen
aanreikte, bood Joop aan: „zullen wij 'm
dragen, Tante?" Want zie jedaar zat
misschien wel iets in voor hem en Piet, al
mocht je er dan ook niet naar vragen.
Maar toen Tante binnen was en Paps
uit zijn studeerkamer kwam om haar te
begroeten, gingen ze thee drinken en pra
ten, geen eind kwam er aan, zoodat de
broertjes maar weer den tuin in draafden
Mn te spelen. Toen ze later binnen geroe
pen werden, zat Tante op den divan met
rechts en links van zich een kussen.
„Nu mag Piet eens zeggen, of hij wil
hebben, wat hier onder of daar onder zit",
zei Tante, en wees de kussens om beurten
aan. Pietje zei niets, hij tuurde maar en
Joop ook, of hij soms ontdekken kon, of
er een groot of een klein, een dik of een
dun pakje onder de kussens lag. Maar er
was geen sikkepit te ontdekken. „Dat
maar", zei Piet eindelijk en toen haalde
Tante het kussen weg. Daar lageen
rood gelakt wandelstokje! en onder het
andere kussen kwam net zoo een, maar in
het blauw te voorschijn, voor Joop. Wat
een keurige stokjes met omgebogen hand
vat, een metalen halsbandje en beslagen
uiteinde!
„Wel, wat een groote zoons heb ik nu','
zei Mams, „die zullen als groote heeren
met een wandelstok uit wandelen gaan."
Nu, dat gebeurde ook. Toen ze met z'n al
len na het eten een avondwandeling door
het bosch maakten, gingen de stokjes mee.
Eerst liepen de jongens er deftig mee, maar
toen gingen ze er stokpaartje op rijden,
tot Joop: „koetsiertje spelen" zei. Hij
haakte om eiken arm van Piet een stok,
hield zelf de uiteinde vast en zoo stuurde
hij het paard naar rechts, naar links, t
ging wat goed. Je kon van alles met de
stokjes doen, want toen ze op een bank
zaten uit te rusten, schreef Joop er zijn
naam mee op het boschpad. Piet schreef
er letters mee, voor zoover hij ze kende.
Op den terugtocht begon het al te sche
meren. „Als we nu verdwaalden," fluister
de Joop, „hebben we geen broodkruimels
om te strooien, zooals Klein Duimpje, maar
we zullen ons spoor in het zand trekken,
dan vinden ze ons daardoor morgenoch-
tend wel". „Ja", fluisterde Pietje en hij
Hoera het is vacantlel
Zes weken niet naar school.
We hoeven niet te leeren,
Maar maken pret en jool.
We gaan misschien naar zee toe
Of naar de groote hel,
De bosschen en de velden,
Daarom zijn wij zoo blij.
Wat zullen we ravotten
En spelen heel den dag!
'k Weet vast, dat Moes verbiedt thuis.
Wat bulten zeker magl
We hopen maar, dat Zonlief
Wil schijnen. Dan wordt 't goed!
Maar Moes zegt, dat met regen
Niet ééntje mopp'ren moet.
Hoera! het is vacantle!
De boeken weggezet.
Wij denken nu alleen maar
Aanbulten zijn en pret!
Nadruk verboden).
sleepte ijverig de punt van zijn stok door
het mos en zand, terwijl hij dicht achter
zijn grooteren broer bleef en hoopte, dat
de groote menschen nu maar al hun spoor
zouden zien, want in het donker, een héé-
len nacht, in het boschdat leek hem
maar half leuk!
De stokken werden meegenomen naar de
slaapkamer, ze konden er niet van schei
den. Toen Joop nu rechtop ln zijn bed
stond, lichtte Piet met zijn stok Joop been
tje, zoodat die met een plof op zijn matras
viel. „Ik zal je" riep Joop en toen hij over
eind stond, deed hij een uitval met zijn
stok naar Piet, die zich met zijn eigen stok
verdedigde. Hu, wat kletsten die stokken
op elkaar!
„Jongens, neen! dat mag niet", riep
Mams „daar komen ongelukken van". Ze
keek heel verschrikt en liet de jongens be
loven, dat ze niet naar elkaar zouden slaan
en wild zijn met de stokken. .„Anders berg
ik ze weg, hoor!" „Hè neen, Mams!" „Niet
doen, hoor!" bedelden de broertjes en gin
gen gedwee liggen, terwijl Mams de stok
ken over het voeteneinde hing. „Nacht!"
„Nacht!"
Den volgenden morgen werden de jon
gens vroeg wakker. Zachtjes, dat Paps en
Mams in de kamer ernaast maar niet wak
ker zouden worden, stapte Joop uit zijn
bed en diepte uit één van zijn vele zakken
een touwtje op. Hij bond dat óm zijn stok
en ging toen met den stok buiten bed zit
ten hengelen. „Als de visschen nu maar
wille'ft bijten", zei hij. Piet, die geen touw
tje rijk was, gooide zijn kousen op den
grond en vischte ze met den haak van zijn
stok op. Hij haalde tenminste wat op! Het
gevolg was, dat Mams, toen ze bij haar
jongens op de kamer kwam, zakdoeken,
sokjes en andere kleedingstukken op den
grond zag liggen, terwijl Joop en Piet voor
over op hun bedden er naar hengelden.
„Neen maar, neen maar!" bromde Mams
„een twee drie, alles opgeraapt en voort
gemaakt met wasschen en kleeden!" Ja,
ja, voortmaken ook met het ontbijt, dat
deden ze, en toen den tuin in om over alle
paden rails in het zand te trekken. Toen er
een net van spoorrails door den tuin liep,
puften en vlogen er twee treinen langs
en voor elkaar heen. Het was een fijn spel,
maar warm werden ze er wel van.
Toen ze aan het uitblazen waren, kreeg
Piet een inval. Hij trok het kleed van de
tuintafel over hoofd en schouders en liep
gebukt als een oud vrouwtje, steunend op
haar stokje. Joop liep om haar heen te
dansen, al roepend: „Anneke Tanneketoo-
verheks! Je pakt me toch lekker niet!"
Dan stoof h(j weg, als de heks dreigend
met den stok naar hem sloeg. Steeds dich
ter kwam Joop bij de heks, steeds wilder
sloeg die om zich heenVergeten waren
de jongens, wat ze Mams beloofd hadden.
en jadaar op eens kwam de beslagen
punt van den stok hard tegen Joops hoofd
aan.... Eventjes was het stil, toen zette
Joop een keel op en boos door de pijn, die
zijn hoofd hem deed, sloeg hij, met zijn
eigen stok wild naar Pietje! Door zijn tra
nen heen kon hij niet goed mikken, ge
lukkig maar! En zoo kwam de stok op het
terrasmuurtje terecht, waar Piet bij stond,
krakging het en de blauwe stok brak
in tweeën! Toen gilde Joop nog harder.
Ook Pietje, die bloed tusschen Joops krul
len zag doorkomen, huilde van schrik en
narigheid dapper mee.
Even later kwamen Mams en Tante en
de meisjes uit de keuken aangeloopen, en
toen was Joop In een oogenblik bij Paps ln
de spreekkamer gedragen. Gelukkig was
Paps nog niet uitgereden naar zijn patiën
ten en niet lang erna kwam Joop met
een verband tegen den linkerkant van zijn
hoofd te voorschijn. Hij huilde niet meer
en had zich flink laten helpen, zei Paps.
,,'t Had niet veel lager moeten zijn, dan
was het oog geraakt", zei Mams met zoo'n
bedroefd gezicht, dat Pietje naar haar toe
vloog en snikte: „I..h..hik wil n..ooit
meer met dien naren stok spelen, Mams!
Geef hem maar aan Joop, want die van
hem is stu..k!" Toen ging hij naar Joop
en vroeg: „doet het nog erg zeer, Joop?"
„Hm"! antwoordde Joop. En toen zei hij:
met een vuurroode kleur: „jouw stok wil
ik niet, want dat de mijne stuk is, is mijn
eigen schuld." Toen duwde hij zijn gezicht
even tegen dat van Piet, want eigenlijk
wat hij al te groot om een zoen te geven!
„Zoo, nu is de vrede gesloten", zei Tante,
„en nu steken we de vredesvlag uit". Ze
bond een witten doek om Pietje's stok, en
toen trokken ze in optocht naar het prieël,
waar de stok hoog in het latwerk werd ge
stoken, zóó, dat de witte vlag vroolijk in
het windje wapperde.
Ziehier de geschiedenis van de twee
wandelstokjes. Een deel van het blauwe
stokje werd later voor zweepje bij het tol
len gebruikt en het andere stokje deed
langen, langen tijd dienst ais vlaggestok.
Helena A. H. Marcus.
(Nadruk verboden).