MARUSKA EN HAAR GEITJE
OPLOSSINGEN.
ZOMER.
OPLOSSING VAN HET PRIJSRAADSEL.
DE TWAALF ZUSTERS.
Kent gij die twaalf zusters.
Die altijd, na elkaar.
Ons wereldrond bezoeken,
Geregeld ieder jaar?
De jongste van die zusters
Ziet wit van sneeuw en ijs;
De tweede maakt een leven,
Als was ze soms niet wijs
De derde een wilde herrie
Is een kwaadaardig ding;
De vierde daarentegen
Is ieders lieveling.
De vijfde biedt veel vreugde
Zoo mensch als dieren aan,
De zesde strooit slechts rozen.
Langs haar bebloemde baan.
De zevende bij bloemen
Schenkt hooi voor 't nuttig vee
En de achtste vult de schuren
Met voedzaam graan almee.
De negende schenkt vruchten,
Die recht verkwikkend zijn,
De tiende geeft ons druiven,
En door die druiven wijn.
Maar de elfde is een brompot,
Die altijd raast en tiert;
De twaalfde een heel oud vrouwtje
Dat steeds het Kerstfeest viert.
Wie zijn die twaalf zusters,
Die altijd met elkaar.
Ons wereldrond bezoeken,
Geregeld jaar op jaar?
DE 6 PRIJZEN ONDER ALLE GROOTEREN
VERLOOT, ZIJN TOEGEKEND AAN:
Toosje Bouter 12 jaar.
Luca Wielinga, 13 jaar.
Lies Deumer, 13 jaar.
Jo Brilman, 11 jaar.
Annie Kcyzer, 11 jaar.
Marjanne van der Anker 15 jaar.
DE 6 PRIJZEN ONDER ALLE KLEINEREN
Wim Nieboer, 8 jaar.
Adriaan Pison, 10 jaar.
Pietertje Lagendijk, 10 jaar.
Wim Nolles, 10 jaar.
Geertruida Blote, 7 jaar,
Annie Sollie, 9 jaar.
DE 8 PRIJZEN ONDER ALLE
GETROUWEN VERLOOT, ZIJN
TOEGEKEND AAN:
Keesje de Geus, 9 jaar.
Janny Hartevelt, 8 jaar.
Jannie de Water, 13 jaar.
Boukje van Vliet, 11 jaar.
Koos Nieboer, 11 jaar.
Edward ten Hooven, 9 jaar.
Jan de Graaf, 9 jaar.
Marinus Lagas, 12 jaar.
De prijzen kunnen aan ons Bureau
worden afgehaald a.s. Woensdag tusschen
12 uur en half een of tusschen 4 en 5 uur.
Red. „L. D."
Krekeltjes, in 't gras verborgen,
Sjirpen onbezorgd hun lied.
En ik luister, want nu is er
Immers warmte in 't verschiet!
Krekels hooren oij den zomer.
Bij de warmte en de zon.
'k Wou, dat 't altijd kleine krekels
In het gras zoo hooren kon.
Alle dieren, die maar kunnen,
Zingen blij hun vroolijk lied,
Maarhoe of we ook ons best doen,
Wij verstaan hen meestal niet.
Daarom moeten wij goed luist'ren,
Want hun toon klinkt altijd blij,
Als de zon schijnt over velden,
In de bosschen, op de hei.
En zou dat ons dan niet zeggen:
Menschenkind, kijk naar de zon!
Die leert allen vroolijk lachen
Hè, ik wou dat ieder 't kon!
Wij doen vast voor zon niet onder.
Vroolijk klinkt dus onze lach
En wij zingen en wij springen
't Wordt een echte, blijde dag!
CARLA HOOG.
In een land, waar het zeer bergachtig
is en waar reeds kinderen op zevenjarigen
leeftijd de kudden geiten van hun ouders
naar de begroeide bergen brengen, opdat
ze daar hun voedsel kunnen zoeken,
woonde de kleine Maruska. Ze was pas
negen jaar, doch reeds zóó flink en ver
standig, dat de andere geiten-hoedertjes
en hoedstertjes vaak haar hulp inriepen
als een der geiten soms te ver was afge
dwaald. Want geen van hen allen kon na
tuurlijker het geblaat der geiten naboot
sen dan Maruska. En hoorden de dieren
haar „mè-è mèmèdan kwamen
zelfs de verst afgedwaalden vlug aan-
loopen.
Maruska had dan ook bij haar eigen
kudde een jonge geit, die, als zij tot haar
sprak, haar met s,n vroolijk of soms ook
wel een droef geblaat scheen te antwoor
den. En begon dan het meisje te blaten,
omdat ze het zelf zoo grappig vond, dan
begon het jonge dier, op zijn geitenmanier
een heel gesprek met haar, waarvan na
tuurlijk Maruska niets begreep. Doch dat
het- dier erg aan haar gehecht was, zou
ze weldra door een vreemd voorval be
merken.
't Gebeurde op een dag, toen de geiten
rustig liepen te grazen, dat de jonge geit,
met nog eenige geiten, zich wat verder
dan gewoonlijk van de kudde verwijderd
had. Achter een der bergen deden ze zich
aan het malsche gras flink te goed.
Maruska, druk babbelend en stoeiend
met de vriendinnetjes, bemerkte dit nog
niet dadelijk. Doch een poosje later, toen
Dobrilla, een der meisjes, haar vroeg: „Toe
houd eens een praatje met het geitje",
keek Maruska naar de berghelling, waar
straks nog het geitje liep te grazen, „Ik
Zie het dier niet", zei ze, ,,'t is stellig ach
ter den berg
„Roep het dan!" sprak Minca. „Dan
komen óók de andere afgedwaalden mee
en behoeven we bij het heengaan niet zoo
lang te zoeken
„Best", zei Maruska en weldra klonk het
luid: „Mè....è.... Mè....èToen zij
zoo eenige keeren op geiten-manier had
geroepen, kwamen ook weldra alle dieren
van achter den berg te voorschijn, doch.
zonder het aardige jonge geitje.
Neen. daar begreep Maruska niets van.
't Diertje, dat altijd kwam, zoodra het
haar stem hoorde, was er niet! „Dan
moet er een ongeluk gebeurd zijn!" riep
zij angstig. Vlug stond ze op, rende overal
heen, zoekend het geitje, dat nergens te
vinden was. Doch wèl zag ze in de verte
een man, met een zak over den schouder,
langs een der bergpaden afdalen.
Schreiend kwam Maruska bij de geiten
hoedsters terug. „Nergens te vinden!"
snikte zij. ,,'k Zag alléén een man met een
zak op zijn rugAch, waar zou mijn
diertje zijn?"
„Natuurlijk in den zak van den man",
veronderstelde Minca, die eenige jaren
ouder was. „En loop jij nu vlug langs den
kortsten weg naar het dal, Maruska, en
roep tot de menschen, den man aan te
houden. Toe, loop wat je kunt, dan ben
je er vlugger dan hij
„Maar de andere geiten?" snikte Ma
ruska.
„Daar zorgen wij wel voor", beloofde
Minca. „Maar ga nu vlug! En roep, al
loopende, luid om hulp!"
't Was een goede raad, dien de verstan
dige Minca haar gaf. Want vlug voort-
rennende, langs het kortste, doch zeer
steile bergpaadje, schreeuwde Maruska
zoo luid zij kon haar „O hé! O hé! O hé!"
naar alle kanten heen. 't Was de roep der
geitenhoeders en hoedsters, die de dal
bewoners te kennen gaf, dat er boven iets
gebeurd was. Nauwelijks hoorden dan ook
eenige mannen Maruska's bijna gillend
„O hé!" of ze keken naar boven. Juist op
dit oogenblik bemerkte Maruska den man,
die, van het gewone en zeer gemakkelijk
begaanbare bergpad dalende, bijna het
dal had bereikt. „O hé! O hé!" gilde zij
toen weer vanaf de hoogte, terwijl zij op
den naderenden man wees.
De menschen, die op het geroep uit hun
huizen kwamen en ook de mannen her
kenden nu het meisje. En toen dit steeds
„O hé" roepende, op den man wees, begre
pen zij, dat er boven iets moest gebeurd
zijn. Ze hielden dan ook, nog niet ver
moedende dat in den zak het aardige
geitje zat, den man aan en wachtten tot
dat de hijgende Maruska beneden was.
„Kom, bedaar eerst, kind", sprak toen
goedig een der bergbewoners, „en vertel
dan eens rustig, wat er daarboven is ge
beurd
„Hhij.... h heeft mijn g
geit!" hijgde Maruska. „Kkijk m....
maar in den zak
„Wat," stoof nu den man op. „Durf jij
te liegen, dat ik een. geit van jou in dien'
zak draag? 't Is een geit uit mijn eigen
kudde, die haar poot brak en niet naar
huis kan loopen...,"
„Hij jokt!" riep Maruska. ,,'t Is een van
m ij n jonge geiten!"
„Zoo'n leugenaarster!" schold de man,
„Hoe kan.zij bewijzen, dat ik een geit uit
haar kudde stal?"
„Dat zal het geitje je zelf wel vertel
len," sprak nu een vrouw, die vlug kwam"
aanloopen.
't WasMaruska's moeder, die zóó tot
den man sprak.
„Hoe kan. een geit dat vertellen?" grin
nikte de man. Doch hij scheen zich op"
dit oogenblik niet meer zoo rustig te voe
len. Toch hield hij vol, dat hij zijn eigen
geit, wier poot was gebroken, in den zak
droeg.
„Laat je stem hooren, Maruska," sprak
toen de vrouw. En Maruska, die weer ge
heel was bekomen, begon, op haar aar
dige manier, het geiten-geblaat: „Mè.
mèDoch nauwelijks had het
diertje haar stem gehoord, of het bewoog
zich heel onrustig in het nauwe verblijf
en dadelijk antwoordde het haar met een
luid en droef geblaat: „Mèmè
„En maak nu den zak open en vlug
wat!" beval een der mannen, en hij ont
rukte hem den zak.
En ziet, nauwelijks was de zak geopend,
of daar sprong het geitje er uit, een
geitje met vier gezonde pootjes en..,,
't huppelde vroolijk blatende op Maruska
toe.
Daaruit zagen toen allen, dat Maruska
niet had gejokt. De man, die dit natuur
lijk wel wist, wilde vlug het hazenpad kie
zen. Doch de mannen hielden hem vast.
„Mee, naar den burgemeester!" zeiden zij.
Toen sprak Maruska blij haar geitje le
vend en wel terug te hebben: „Laat hem
toch heengaan; hij heeft misschien een
vrouw en kinderen, die gaan schreien, als
hun vader naar de gevangenis moei. Ze
zullen blij zijn, als vader thuiskomt. Maar
laat hem beloven, nooit meer iets te zul
len wegnemen, dat anderen toebehoort..."
De man keek Maruska eens aan en
sprak: „Ik beloof het, lief kind, en ik
schaam mij voor het slechte, dat ik
deed.
„En lk ben blij, dat 'k mijn geitje weeg
heb!" lachte Maruska.
TANTE JOH.
(Nadruk yerboden)..