Het défilé Voorbij de baar van wijlen Z.K.H. den Prins der Nederlanden
DE VLUCHTELING
75rte Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD
Tweede Blad
PRIJSVRMG -FEUILLETO H
HITLER BIJ RIJKSPRESIDENT TON HINDEN
BURG. Foto genomen tijdens het bezoek van Hitier
aan von Hindenburg op diens landgoed te Neudeck.
Het stoffelijk overschot van Prins Hendrik opgebaard in de
chapelle ardente.
Kamerheeren en leden van het personeel houden de doodenwa-cht. Op de kist,
■welke met een wit kleed bedekt is, liggen een wit kussen met de ordeteekenen,
twee gekruiste sabels en de admiraalssteek.
Défilé langs het stoffelijk overschot van Prins Hendrik in het Paleis Noordeinde.
iVanmorgen om 9 uur is het défjlé langs de baar begonnen. Rechts: achter elkaar, één voor één, gaan de belangstellenden het Paleis binnen. Links: een deputatie van het Haagsche politiecorps met een grooten
krans, voor het Paleis.
Roman door IVANS.
41)
„Dan zal ik fluisteren" - antwoordde de
vrouw en, op Dr. Von Gabler toeloopende,
fluisterde zij hem eenige woorden in het
oor. Helaas, verstaan kon ik die niet!
Het gezicht van den Polizei-Prasident
stond strak als een masker, maar aan het
fonkelen van de doordringende oogen ach
ter de groote brilleglazen kon ik zien, dat
de mededeeling van het grootste gewicht
moest zijn.
„Zoo!" zeide hij. „Wel, wel!"
En na deze belangwekkende woorden,
bleef zij zwijgen, schijnbaar in gedachten
verdiept.
„En wat nuklonk eindelijk de
stem van den „Hausmeister", krachtig,
maar wat schor.
Dr. Von Gabler antwoordde hem niet.
maar wendde zich tot de vrouw.
„U hebt heel verstandig gedaan" zeide
hij tot deze. „Het is nu mogelijk, uw man
voorloopig hier te laten, maar hij moet
wél weten, dat hij onder streng politie
toezicht staat. Als hij het waagt met de
persoon, aan wie hij dien brief heeft afge
staan, ook maar één woord te wisselen,
wordt hij onmiddellijk en onverbiddelijk
ingerekend. Laat het je gezegd zijn „Haus
meister".
De man zeide niets, maar zat strak vóór
Elch te kijken.
In de portiek gaf Dr. Von Gabler nog
eenige aanwijzingen aan den jongen man
met de pet op, in verband met het in-het-
oog-houden van den verdachten man en
daarop stapten wij in den auto.
Toen deze zich in beweging zette, was
mijn eerste vraag naar den naam, dien de
vrouw van den „Hausmeister" den Polizei-
Prasident" in het oor gefluisterd had.
Tot mijn teleurstelling schudde deze het
hoofd.
„Het spijt mij, Herr Schmidt, maar ik
kan u dien niet noemen" zeide hij. „Het
is mogelijk, dat wat wij nu ontdekt heb
ben, ons nader bij de waarheid brengen
zal. Ik moet de geheele zaak op mijn ge
mak overdenken."
Toen wij op het „Polizei-Prasidium"
terug waren, kreeg ik tot mijn eigen
verbazing weer een plotselingen aanval
van zwakte, juist op het oogenblik, waarop
Dr. Von Gabler mij de hand ten afscheid
reikte. Het was de eerste keer, dat hij dit
deed, en moest wel bewijzen, dat hij mij
meer en meer met andere oogen begon aan
te zien. Of het dit was, dat mij ontroerde,
dan wel of er een andere, physieke, oor
zaak in het spel was, gelijk gezegd,
kwam dat plotselinge gevoel van zwakte
weêr óver mij, zoodat ik wankelde en
tegen den muur leunen moest om niet te
vallen.
„Ik heb u wel gezegd, dat uw oogen mij
nog niet bevielen" zeide Dr. Von Gabler.
Daarop bracht hij mij persoonlijk naar
de kamer, waarin ik nu reeds tweemaal
overnacht had en waar onmiddellijk de
politie-agent verscheen, die met de zorg
voor mijn persoon belast was.
„Ik zal u een dokter zenden" zeide
de .Polizei-Prasident". Deze meldde zich
weldra aan en.... stopte mij in bed.
„Uitrusten!" zei hij. „Oververmoeid!"
En ik lag weldra onder de dekens, nog
steeds met blond haar en een blonden
baard. Herr Schmidt was nog altijd niet
verdwenen!
HOOFDSTUK XXII.
Terug naar het „Wienerwald".
Den volgenden ochtend werd ik om acht
uur gewekt, met de mededeeling, dat de
Polizei-Prasident mij om halftien in zijn
werkkamer verwachtte. Weldra verscheen
de grimeer-kunstenaar, die twee dagen
geleden mijn uiterlijk verzorgd had, ten
einde dit, güeuw in de verf te zetten",
zooals hij zich plastisch uitdrukte. Daarop
werd mij het gebruikelijke licht ontbijt ge
bracht, en toen ik voor Dr. Von Gabler
verscheen, was ik naar ik zelf bekennen
moest een welverzorgd, blonde jonge
man.
De Polizei-Prasident deed mij nu een
mededeeling, die mij aanvankelijk ver
baasde en niet aangenaam stemde.
„Uw oogen staan vanochtend beter"
aldus begon hij. .Dn ik zie, dat uw uiter
lijk, zij het ook door kunstmatige midde
len, sedert gisteren weer is opgeknapt.
Toch moet ik u vanochtend mededeelen,
dat uw rol te Weenen ie bedoel uw rol
als Inspecteur Schmidt voorloopig is
uitgespeeld."
„En waaróm?" vroeg ik, bitter teleur
gesteld.
„Omdat er op dit oogenblik hier geen
emplooi voor Inspecteur Schmidt meer
is!" luidde het antwoord.
Blijkbaar stond mijn teleurstelling op
mijn gezicht te lezen, want de „Polizei-
Prasident glimlachte, waaraan hij zich
niet dikwijls bezondigde.
„U schijnt zich aan uw nieuwe beroep
reeds gehecht te hebben" zeide hij.
Maai- ik zweeg, want ik vond het ongepast,
dat hij schertste over een zaak, waarvan
hij wist, hoezeer zij mij ter harte ging.
„Komaan, Herr Fransen" zeide hij
plotseling op gemoedelijken toon en mij
weer voor het eerst met mijn eigen naam
toesprekende. „Ik wil open kaart met u
spelen. Voorloopig valt er in uw zaak
niets anders te ondernemen dan „scha
duwen" van zekere personen. Daarvoor is
Inspecteur Schmidt niet de aangewezen
man, omdat hij op dat gebied geen onder
vinding heeft en bovendien, physiek ge
sproken, nog te zwak is."
Ik wilde hier een opmerking maken,
maar Dr. Von Gabler legde mij met een
gebaar het zwijgen op.
„Ik heb heel goed gezien" zeide hij,
„dat u een taak op u genomen hebt, die
uw krachten nog te boven gaat. U hebt
nog eenigen tijd rust noodig, vóórdat u in
het volle leven terugkeeren kunt. En daar
om geef ik u den volgenden raad: keer
nog korten tijd terug naar uw vrienden in
het Wienerwald om daar nog 'n week of
twee te blijven, totdat u heelemaal her
steld is."
„Dat zal bezwaarlijk gaan" ant
woordde ik. „Ik kan den boer, Georg
Bonner, niet eraan bloot stellen, later last
te ondervinden van het feit, dat hij mij,
den voortvluchtigen misdadiger, een
schuilplaats heeft verleend."
„Ik heb uw antwoord voorzien" zeide
Dr. Von Gabler, „en mij op dat antwoord
voorbereid. In de eerste plaats komt u
niet in uw eigen gestalte, maar in die van
Inspecteur Schmidt, die een paar weken
rust noodig heeft. Dat is, tegenover uw
verschillende bekenden daarboven, een
voldoende verklaring."
„U moet het mij niet ten kwade duiden,
Herr Polizei-Prasident!" antwoordde ik
hierop. „Maar ik wil Georg Bonner in geen
geen geval om den tuin leiden."
„Dat behoeft ook niet" zeide Dr. Von
Gabler. „Ik heb een brief voor hem doen
gereed maken, waarvan ik u verzoek ken
nis te nemen." En hij overhandigde mij
een papier, waarop het volgende te lezen
stond:
,Deze strekt ter legitimatie van Inspec
teur Heinrich Schmidt tegenover
elkeen, met wien hij in aanraking
komt."
„Het Polizei-Prasidium
(get.) VON GABLER."
.Dit is natuurlijk een wat buiten-
modelsche legitimatie" vervolgde de „Po
lizei-Prasident". Maar wanneer u die aan
Georg Bonner te lezen geeft en hem dan
vertelt, wie u eigenlijk is en hoe u aan die
legitimatie komt, zal hij begrijpen, dat hij
zich, door u te herbergen, aan geen enkel
gevaar bloot stelt."
Ik was tengevolge van den plotselingen
omkeer, die aldus was ingetreden hoe
aangenaam die ook voor mij was eenigs-
zins van mijn stuk gebracht. Opnieuw
voelde ik, hoe zwak ik inderdaad nog was!
Tot dusverre had ik bij de schrijftafel van
den President gestaan: nu moest ik plot
seling gaan zitten.
„De buitengewone vriendelijkheid, die u
mij toontbegon ik met een
onvaste stem.
.(Wordt vervolgd).