Voorbereidingen te Delft voor de begrafenis van Prins Hendrik DE VLUCHTELING 75«" JaargangLE1DSCH DAGBLADTweede Blad tl c PRIJSVRAAG-FEUILLETON. HET WOONHUIS VAN DEN YROEGEREN RIJKSKANSELIER GENERAAL VON SCHLEICHER in de Griebnitzstraat 4 te Berlijn, waar de generaal en zijn echtgenoote bij zijn arrestatie werden doodgeschoten. DE DOOD VAN PRINS HENDRIK. In verband met de begrafenis van wijlen Z. K. H. Prins Hendrik brachten gistermiddag de opperceremonie- meester graaf Doimonceau, vergezeld door den kamerheer-ceremoniemeester baron van Hardenbroek van Hardenbroek, een bezoek aan de Nieuwe Kerk te Delft. V.l.n.r. graaf Dumonceau, mr. van Baren, burgemeester van Delft en baron van Hardenbroek van Hardenbroek. DE GERUCHTEN OVER VICE-KANSEL1ER VON PAPEN. Foto van von Papen en echtgenoote, volgens het onderschrift van het Duïtsche fotobureau genomen 4 Juli des morgens om kwart voor 8 voor zijn woning in de Lenne-strasse. TERUG VAN DUIVELSEILAND. s De Fransche marine-officier Ullrno, die in 1908 tot levenslange deportatie is veroordeeld, heeft gratie gekregen. Ullmo met zijn verloofde, die al 'die jaren op hem gewacht heeft., bij aankomst te Parijs Pip w .•f,_ Jv I.'*' i.Tw? DE KONING VAN SIAM LEGDE BIJ HET EERE-A10NUHENT UNTER DEN LINDEN TE BERLIJN een DE 28e TOUR DE FRANCEde groote wielerwegwedstrijd, is begonnen. Het vertrek van de krans neer. Na de kranslegging vond een parade van de Rijksweer-eerecompagnïe plaats. 60 deelnemers, aan deD start te Vesinet. Roman door IVANS. 88) Ik was nu werkelijk nieuwsgierig, wat de „Polizei-Prasident met hem aanvangen zou. Aanvankelijk bleef deze zwijgend zit ten. Een „Hausmeister", die een brief op zettelijk niet aan den in het huis geadres seerde bezorgt, stelt zich bloot aan strenge straffen. Onze vriend wist dit natuurlijk, en bij zijn ontsteltenis en verbazing meende hij, zooals veel menschen van zijn slag, verder te komen door.brutaliteit! „Ik begrijp heelemaal niet, waarom in die malle beschuldiging iets gelegen zou zijn, dat op mijn meening over dien moor denaar betrekking heeft" zeide hij op agressieven toon. ..Vriend!" antwoordde Dr. Von Gabler. „waag het nog ééns, dien toon tegen mij aan te slaan, en ik laat je onmiddelijk op sluiten." Hij stond op en dreigde hem met den vinger. „Pas op, „Hausmeister" vervolgde hij. „Let op wat ik nu zeggen zal: je zorgt, dat die brief weer voor den dag komt en kun je dat niet dan zeg je ons, wat je ermee gedaan hebt. Inspecteur Schmidt zal morgen vóór den middag hier terug komen en aan dien zul je den brief dan ter hand stellen of zeggen, waaróm je dat piet doen kunt. Begrepen De man knikte, maar zeide niets meer. Toen wij op den „Hof" stonden 1), begon de „Polizei-Prasident" zacht te lachen. „U begrijpt zeker wel, Herr Schmidt" zeide hij, „dat wij nu vrij zeker weten, dat de bedoelde brief nog bestaat en dat de „Hausmeister" nog kans ziet, hem in han den te krijgen." „Hoe weet u dat?" vroeg ik. ,Als hij den brief vernietigd had of hij ervan overtuigd was, dat hij dien hoe wel nog bestaande nooit meer in han den kon krijgen, zou hij dat immers dade lijk gezegd hebben? Kunt u een reden uit denken, waarom hij dat niet gedaan zou hebben? Ik niet!" Ik moet erkennen, dat ook mij zoo'n reden niet te vinden scheen. „Hij zal nu, wanneer hij zelf den brief niet meer in handen mocht hebben, trach ten dien terug te krijgen en daarvoor zal hij vermoedelijk iemand moeten bezoeken, welke „iemand" dan ongetwijfeld hoe en waarom dan ook bij de zaak betrok ken is. Van dit oogenbllk af, staat hij onder observatie Wij waren in het gewelf gekomen, waar in de buitendeur gelegen was, die op dit uur van den dag natuurlijk open stond. Niet ver vandaar, op den Ring, stond een politie-agent. Dr. Von Gabler verzocht mij, even in de portiek te blijven wachten, en ik zag hem op den agent toetreden en eenige woorden met hem wisselen. Daarop kwam hij terug en zeide: de „Hausmeis ter" staat nu onder toezicht; hij kan ner gens heen gaan, of wij krijgen daarvan bericht. Misschien gelukt het ons, op die manier den persoon te ontdekken, aan wien hij den brief heeft afgestaan." Ik dacht even na, maar kon mij nog niet geheel met zün redeneering vereenigen. „Het is mij onmogelijk iemand te be denken, die er belang bij zou gehad heb ben, dien brief, waaruit kan blijken, dat ik niet de moordenaar geweest ben, in be slag te nemen" zeide ik. „Bovendien; hoe zou hij kunnen weten, dót ik een brief voor mijn moeder aan Glaser had ter hand gesteld „U doet twee vragen tegelijk" zeide Dr. Von Gabler. „Wat de eerste betreft, antwoord ikde moordenaar had er belang bij, de schuld op u te laten rusten; wat de tweede betreft; de „Hausmeister" kan het hem gezegd hebben." „Dat zou dan werkelijk bewijzen, dat die twee onder één deken liggen." „Althans: dat zou dan zeer waarschijn lijk worden" antwoordde de „Polizei- Prasident". Daarop stapte deze van het onderwerp af en zeide: „U hebt mij gezegd, dat u voornemens was, de woning van uw stiefvader en vooral diens werkkamer nog eens aan een nauwkeurig onderzoek te onderwerpen. Mij dunkt, daartoe is nu de gelegenheid schoon." „U blijft bij uw opinie, dat ik daartoe in deze vermomming moet blijven?" vroeg ik. „Dat is nu nog het beste, voor uw moeder en voor u. Vergeet niet, dat ook het dienst meisje in de woning zijn kan en wij er zelfs bezoek kunnen treffen. Laat u mij het woord doen. Daarna zullen wij samen het onderzoek instellen, want ik ben nog niet zóó ver in mijn appreciatie van uw persoon, dat ik u geheel zonder toezicht wensch te laten." Dat was tenminste eerlijk en onomwon den gesproten, Ik begreep ook wel, dat de positie voor hem evenmin gemakkelijk was als voor mij, zij het ook in geheel anderen zin. Wij gingen de trap op en drukten op de electrische schel aan de woning van mijn moeder. Lysbeth deed open en schrok, toen zij ons zag. Later heeft zij mij gezegd, dat dit hoofdzakelijk om mij was, omdat zij on middellijk den politie-man in civiel in mij vermoedde: een bewijs dus, dat zij mij niet herkende. „Politie!" zeide Dr. Von Gabler kort af en stapte zonder veel complimenten op een kamerdeur af, waarachter menschen- stemmen weerklonken. Het was de muziek-kamer, waarin wij het volgende oogenblik stonden. Mijn moe der zat op een van de ruw-gebeeldhouwde banken, die langs den muur waren aange bracht. Vóór haar stonden drie mannen, die ik onmiddellijk herkende: Von Sehlan- gen, Schweniger en Clemens Brunn, den concertmeester. Bij ons binnentreden draaiden zij zich alle drie om en keken ons met groote oogen aan. „Wat beteekent dit onaangemelde bin nen treden?" klonk de verontwaardigde stem van Schweniger. „Politie!" antwoordde Dr. Von Gabler op even drogen toon als hij daarjuist tegen het dienstmeisje gesproken had. Ik was bij de deur blijven staan. „En wie is u?" vroeg Schweniger op wat minder agressieven toon. „Ik ben Polizei-Prasident Von Gabler!" Onmiddellijk veranderde de houding van de drie mannen. „Vergeef ons, dat wij u niet dadelijk de eer gaven, die u toekomt" zeide Schwe niger, 'n beetje sarcartisci). Daarop stelde hij zichzelven en de beide anderen aan Dr. Von Gabler voor. Met mijn moeder was laatstgenoemde in den loop van de laatste maanden reeds eenige malen in aanraking geweest. Hij groette haar beleefd en verzocht haar, hem en Inspecteur Schmidt toe te staan, het huis nog eens nauwkeurig te onderzoeken. Er waren in de laatste dagen eenige nieuwe dingen aan het licht geko men, die dit wenschelijk maakten. „Het is wel jammer" liet zich plotse ling de stem van Clemens Brunn hooren. „dat u Mevrouw Reiner niet ongestoord kunt laten genieten van de eerste goede tijding, die zij in maanden ontvangen heeft," „Wélke goede tijdingvroeg de „Polizei-Prasident". „Hebt u de ochtendbladen niet gezien?" vroeg Schweniger. „In de groote prijs vraag voor een Vioolconcert, uitgeschreven ter gelegenheid van het aanstaande mu ziekfeest, heeft zij den eersten prijs be haald en mijn vriend Brunn hier den tweeden. Wij zijn hier gekomen om haar deze blijde tijding te brengen. En nu „Nu komen wij, als spelbrekers, de stem ming bederven" zeide Von Gabler. In- tusschen, Mevrouw, onze tijd is beperkt. Last zult u niet van ons hebben!" „U kunt het huis doorzoeken, zooveel en zoolang u wilt" antwoordde mijn moe der. „Moet ik méégaan?" 1) De woning van den „Hausmeister" komt in den regel op de binnenplaats uit. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1934 | | pagina 5