LEGKAART.
££2,
Deze legkaart stelt voor:
Poesjes spelen met hoed en bal
(Nadruk verboden). 1
erg zou zijn. Karei lag immers met een
frissche kleur in bed. Hij zag heelemaal
niet bleek, zooals ze meenden, dat een
zieke er alleen maar kon uitzien. En na
tuurlijk was Karei blij, dat hij nu gezel
schap had.
Ze besloten een spelletje te doen, waar
aan de zieke gemakkelijk deel kon nemen
en de keuze, viel op: „ik zie, ik zie, wat
jij niet ziet!"
Karei als patiënt had hij een streepje
voor mocht beginnen. De broertjes
zouden om beurten raden.
„Ik zie, ik zie, wat jij niet ziet!" zei
Karei, ,,'t Is iets groens!"
,,De boomen!" raadde Tom, die toe
vallig naar buiten keek.
„Nee! 't Is in de kamer. Anders wordt
het te lastig", vond Karei.
„Natuurlijk!" beaamde Piet. „Zoo doen
we 't immers altijd!" en na even rond
gekeken te hebben, liet hij er op volgen:
„De lampekap
Maar ook dit antwoord was fout, al
werd Piet iets „warmer" dan Tom, die
door zijn domme antwoord ijskoud ge
bleven was.
Na alle groene en groenachtige voor
werpen en gedeelten van voorwerpen op
genoemd te hebben, was Piet eindelijk
zoo gelukkig, het te raden, toen hij zei
„Het randje van het kartonnen doosje,
dat op den schoorsteen staat!"
Nu mocht Plet wat opgeven en na
heel aandachtig in het rond gekeken te
hebben, zei hij eindelijk:
„Ik zie iets blauws!"
Opnieuw werd er ijverig geraden en na
Veel temperatuurverschil als „ijskoud" en
5jgloeiend" was Tom de goede rader.
Het spel werd nog geruimen tijd voort
gezet totPiet en Tom plotseling hun
namen hoorden roepen. Het had opgehou
den te regenen en Moeder liep in den
tuin. Eerst wilden de deugnieten zich
schuil houden, maar het roepen werd
steeds harder, zoodat zij niet langer durf
den te doen, alsof zij niets hoorden. Zij
verschenen voor het raam, dat op de beide
tuinen uitzag en schrikten niet weinig van
Moeders ontstelde gezicht. Uit alle macht
stond Moeder hen te wenken. Zij moesten
thuiskomen en heel gauw ook!
Daar er dus niets anders op zat, gingen
ze schoorvoetend naar huis. Nog lang
zamer dan ze boven gekomen waren, lie
pen zij de trap af. Zonder straf zouden
zij er stellig niet afkomen en dat nu juist
dat heerlijke zomeruitstapje in 't zicht
was! Als Moeder maar niet zei, dat....!
Toen het tweetal door het gat in de
heg weer in hun eigen tuin was gekomen,
sprak Moeder geen woord.
Zij wees alleen dreigend met haar vin
ger naar binnen en het tweetal wist niets
beters te doen dan maar weer naar hun
speelkamertje te gaan. Moeder volgde hen
en zei, toen ze op hun eigen terrein waren:
„Ik had jullie toch verboden naar Karei
te gaan! Herinner je je niet meer, wat ik
gisteren gezegd heb?"
Schuldbewust knikten beiden.
„En waarom overtraden jullie dan mijn
verbod?" vroeg Moeder streng.
Piet, die zich het meest schuldig voelde,
antwoordde eindelijk:
„U zei gisteren, dat we niet naar
Karei mochten."
„Je hebt mijn bedoeling heel goed be
grepen", ging Moeder voort, „want ik
waarschuwde jullie, dat je niet gaan mocht
vóór ik permissie gaf. Herinneren jullie je
dat niet meer?"
En het schuldige tweetal, dat dit maar
al te goed wist, doch hun ongehoorzaam
heid voor zichzelf en elkaar had willen
goedpraten, stond nu met den mond vól
tanden.
Moeder liet hen alleen, 't Verwonderde
Piet en Tom in hooge mate, dat zij hun
geen straf gegeven had. Zou Moeder er
misschien eerst met Vader over spreken?
De straf ontloopen zouden ze natuurlijk
niet! Had Moeder hun maar een straf
des noods een zware opgelegd! Alles zou
beter geweest zijn dan dit zwijgen en....
Moeders ernstige gezicht.
Toen ze eindelijk voor de koffie geroepen
werden en beneden kwamen, zei Moeder:
„De dokter is zooeven bij Karei geweest en
zijn moeder heeft mij getelefoneerd, dat
hij roode-hond heeft. Hij was er gisteren al
bang voor en daarom verbood ik Jullie
naar de buren te gaan."
„Kr krijgen wij 't nou ook?" riep Tom
.verschrikt uit,
„En dat in de vacantie!" voegde zijn
broertje er ontsteld aan toe.
„We zullen hopen, dat jullie vrij blijft en
Wij de volgende week naar zee kunnen
gaan", was alles wat Moeder zeggen kon.
Doch toen de dag aanbrak, waarop zij
naar zee wilden gaan, lagen Piet en Tom
met roode-hond in bed.
Wat de jongens het land hadden! En het
allerergste was nog, dat zij 't zichzelf te
wijten hadden. Als ze niet ongehoorzaam
geweest warenNooit hadden de jon-
gens gedacht, dat die drie letters: als
zoo'n invloed op hun vacantie konden
hebben!
Voor Vader en Moeder was het ook heel
jammer, dat zij nu thuis moesten blijven
en Moeder het, in plaats van aan zee eens
heerlijk uit te rusten juist dubbel druk
had met de verpleging der zieken. Moeder
was toch een schat, dat zij er met geen
enkel woord op zinspeelde.
De jongens spraken er niet over en toch
dachten ze allebei hetzelfde.
Groot was aller vreugde, toen zij half
Augustus toch nog naar zee konden. De
jongens waren beter en Vader had zijn
vacantie met een collega kunnen omruileü.
„Zoo eindigt de vacantie toch nog goed",
zei Moeder.
Ze had werkelijk medelijden met haar
berouwvol tweetal, dat in deze heerlijke
weken aan zee haar als om strijd ver-
troetelde.
Begin September kwamen allen dan ook
weer gezond en opgewekt thuis. En toen
een paar dagen later Oom Jaap met den
beloofden dieseltrein verscheen, zag hij
vier door de zon gebruinde gezichten.
Piet en Tom zouden echter de eerste
weken van de vacantie niet licht vergeten,
al werden ze ook zoo oud alsals
Methusalem.
(Nadruk verboden.)