VERTELLEN
Van een vacantie, die slecht
begon, maar goed eindigde
Ze zitten allen om me heen;
Men wacht op een verhaal.
Ze zijn te warm voor spelen nu
En rusten allemaal.
En als ik het verhaal begin,
Dan zijn z' er allemaal weer in.
We gaan zoo met elkander dan
Het Sprookjesland bezoeken.
Roodkapje en Klein-Duimpje, ja,
Die ken je uit de boeken.
Een sprookje, dat ik zelf verzin,
Zoo zonder einde en begin.
We dwalen door kasteelen rond
En fijne, groene bosschen.
We kunnen ons in Sprookjesland
Ook kostloos uit gaan dossen
En heb je soms in meedoen zin,
Wel, zet je er dan midden-in i
Want overal is Sprookjesland
Met bosschen en paleizen.
Ik wed, je 't zelf wel vinden kan
En ik 't niet hoef te wijzen.
Maak voor jezelf maar het begin
En daad'lijk ben j'er midden-in!
En heb je soms verdriet of pijn
Of moeit' om bij te blijven,
Wees dan maar stil, dan zal 'k voor jou
'n Kabouterbriefje schrijven.
Dan krijg je nieuwen lust en zin,
Dan denk je vast: Ik wil en 'k win! -
(Nadruk verboden).
TRUUS VERDONER
SALOMONS.
„Francien is vier-en-twintig punten hoo-
ger dan Bald en Bald heeft vier punten
meer dan Dickie."
„Goed," zei tante Jo, „reik jij dan met
een de prijzen maar uit, Marga."
Tante Marga sprong op uit haar étoel,
en nadat ze op een grappige manier Fran
cien geluk had gewenscht met haar prijs,
en haar stevig de hand had gedrukt, reikte
ze haar de zoo vurig begeerde globe over.
Daarna noodigde ze Bald uit, om een
keuze te doen uit de twee andere prijzen.
En kon het mooier? Bald koos de inktlap
zoodat voor Dickie het gewenschte potlood
over bleef.
„Nou ja," zei Bald, terwijl hij den inkt
lap nog eens bekeek, „we konden ook niet
alle drie de globe winnen. En Francien
heeft het meeste huiswerk."
„Goed bekeken Bald," prees tante Jo.
„En misschien win jij een volgende keer
Wel den eersten prijs."
„Mogen we dan nog eens komen, tante?"
vroeg de jongen dadelijk.
„Ja hoor, jullie hebt je best gedragen?
dus wil ik je nog wel eens hier hebben."
„En ze mogen bij mij ook wel eens een
keertje komen," beloofde tante Marga. „Ik
heb ook een sjoelbak en, 'k zal het jullie
maar verklappen, dan kun je bij mij een
boek winnen. Hoe lijkt jullie dat?"
„Fijn tante," riepen ze alle drie.
„Nu, dan moet je het maar eens aan
moeder vragen en ook of moeder zelf mee
komt."
Glimlachend had mevrouw De Roodè
naar dit gesprek geluisterd en toen de
kinderen nu om haar heendrongen om
haar toestemming te vragen, knikte ze
vriendelijk van ja
,,'tMag tante 'Marga, 'tmag," riepen
Bald en Francien tegelijk.
„Mooi," zei tante Marga. „En luisteren
lullie eens, houd je ook van raadsels op
lossen? Ik heb een boekje waar er een
heele boel instaan."
„Je moet ze niet zoo ongeduldig maken,"
lachte moeder nu. 'k Geloof dat ze niets
liever doen dan raadsels raden. Is 'tniet
jongens?"
De jongens konden niet veel zeggen,
want tante Jo had ze nog gauw een koekje
toegestopt.
„Maar nu gaan we toch," zei mevrouw
de Roode. „Kinderen, kleed je eens vlug
aan."
Ook tante Clasina stond op om mee te
gaan. Tante Marga aarzelde nog even.
„Zal ik je helpen opruimen?" vroeg ze
aan tante Jo.
„Hè nee, tante," bedelde Francien, „gaat
u nou tegelijk met ons mee."
„Doe het maar," zei tante Jo. „Ik red
me best alleen."
„Vooruit dan maar," stemde tante
Marga toe.
Even later stond het gezelschap buiten.
Tante Clasina moest een anderen kant
op, maar tante Marga kon een heel eind
met de familie De Roode mee. Ze liep.
voorop met Dickie aan den eenen en Fran
cien aan den anderen arm. Moeder en
Bald volgden.
Onder vroolijk gepraat was de weg spoe
dig afgelegd en eer ze 'twisten stonden
ze voor het huis van de familie De Roode.
Hartelijk was het afscheid, dat de kin
deren van tante Marga namen en tot het
laatst toe hadden ze het over het bezoek,
dat ze tante brengen mochten. Ik hoop
maar voor hen, dat het gauw zal zijn.
En jullie?
FRANCINE.
door
C. E. DE T.TTI.E HOGERWAARD.
Met gezichten, waarop duidelijk verve
ling was te lezen, stonden Piet en Tom
voor het raam van hun speelkamertje,
't Was volop zomer en de eerste dag van
de vacantie, maar.... 't regende, dat het
goot! Wat hadden ze er dus aan?
Moeder had gezegd, dat ze maar wat
met hun trein moesten spelen. Maar als
je al den heelen winter met de rails, loco
motief en wagens hebt gespeeld, is dat
niet iets, waarmee je je nu juist in de
groote vacantie dacht bezig te houden.
Oom Jaap had hun een dieseltrein be
loofd. zoodra die in den handel was. Zoo
lang zouden ze dus maar wachten met de
rails uit te leggen.
Moeder was druk. Zij had de naaister,
die nog van allerlei opknappen moest,
voor zij de volgende week naar zee zouden
gaan. Dat was een heerlijk vooruitzicht,
waarop zij zich al maanden verheugd
hadden. Drie weken aan 't strand graven,
kasteelen bouwen met een slotgracht er
omheen, die de zee vullen zou, van de
duinen rollen, zwemmen en pootje baden!
Als dan de zon maar scheen en niet juist
ook vacantie nam! Of het nu regende,
Was dan toch eigenlijk zoo erg niet!
Als verzetje keken de jongens in de
straat. Menschen met regenjassen eu
regenmantels aan vervelen echter gauw,
al is het dan wel eens aardig, iemand
die haast heeft in een plas te zien trap
pen en verschrikt op zij te zien springen.
Op eens dacht Piet hardop:
„Als we eens bij Karei gingen spelen!''
„MaareMoeder heeft 't ver
boden", stribbelde Tom tegen.
„Moeder zei gisteren, dat we er niet
heen mochten?" trachtte Plet zijn plan
te verdedigen. „Gisteren is vandaag niet!
Dacht jij dat soms?"
„Nee, natuurlijk niet, maar...."
„Geen gemaar, of ik ga alleen!" klonk
het dreigend.
Tom. die zich plotseling in zijn verbeel
ding den heelen verderen morgen alleen
zag, legde zijn geweten het zwijgen op en
zei:
„Nou, vooruit dan maar!"
Al klonk dit niet bijzonder geestdriftig,
Piet was er tevreden mee, want al had
ht, branie-achttg gezegd, dat hij alleen
zou gaan en 't misschien gedaan hebben
ook, met z'n tweeën is toch veel gezelli
ger. Wie voert er nu graag kattekwaad
op zijn eentje uit? Want dat Moeder haar
toestemming niet geven zou, daarvan was
Plet inwendig wel overtuigd, al begreep
hij dan ook de reden niet.
Ze praatten er niet langer over en be
sloten maar dadelijk te gaan, vóór er
misschien een stokje voor gestoken werd.
Voorzichtig bijna onhoorbaar!
deed Piet de deur open. Op hun teenen
liepen de jongens over het portaal. Piet
keek over de leuning der trap, of er be
neden iemand was. Het terrein bleek vei
lig te zijn zelfs oude Saar, de gedien
stige, was onzichtbaar! Zacht ging het
tweetal naar beneden, zóó zacht, als ze
anders nooit de trap afliepen. Het geluk
was met hen, want de tuindeur in de gang
stond open. Buiten gekomen kropen ze
haastig door het gat in de heg, welke hun
tuin en dien der buren scheidde en....
ook in het huis, waar Karei woonde,
stond de tuindeur open, zoodat ze zon
der door iemand gezien te worden wel*
dra in de benedengang stonden.
Ze kwamen zelfs niemand tegen op
weg naar Kareis kamer en gingen die zóó
zacht binnen, dat hun vriendje zeker niet
gedacht had, zijn buurjongens te zien.
Tot verbazing van Plet en Tom lag
Karei in bed.
„Heb je straf?" vroeg Piet.
Op Kareis ontkennend antwoord, zei
Tom:
„Dan ben je zeker ziek!"
„Jij raadt het", antwoordde Karei. „Gis
teren heb ik ook al den heelen dag in
bed gelegen! Leuk, dat jullie er zijn!"
Even keken de broertjes elkaar veel-
beteekenend aan. Dat was dus de reden,
waarom ze niet naar hun vriendje toe
mochten gaan. Karei was ziek.
„Wat heb je?" vroeg Piet.
„Dat weet ik niet!" luidde het antwoord,
„Heb je pijn?" informeerde Tom.
)N6€nzei K^rcl-
Tom gn jPlet meenden, dat het wel niet