De Olympische Dag-Jubileum burgemeester van Haarlem - Roeiwedstrijden
DE VLUCHTELING
75*^ Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD
Tweede Blad
PRIJSVRAAG-FEUILLETON.
De Olympische Dag 1934 in het Amsterdamsche stadion.
Momenten uit het afwisselend program van dit sportfeest. Links: uit den wedstrijd
Bondselfta-l tegen Roma. De Roma-keeper ina<ctie; midden: Chr. Berger, winnaar 100 M.
hardloopenrechts: -de Hollandsche dames-estafette-ploeg, v.l.n.r.Jo Dalmolen, Cor
Aalten, Jet Martin en ToUien Schuurman, die op de 4 x 100 M. het Nederlandsch record
verbeterden.
HET STANDBEELD dat te Enschede ter nagedachtenis
;aan mgr. Ariëns onthuld js. Rechts mgr. Jansen, aarts
bisschop van, Utrecht en jhr. mr. Ruys de B eerenbrouck.
MUSSOLINI'S DOCHTER
Comtessa Edda Ciano Musso
lini, vertoeft op het oogenblik
te Londen.
DE JUBILEUM-ROEIWED STRIJDEN VAN „DE
AMSTEL'' OP DEN AMSTEL. De Njord-ploeg,
welke winnaar werd van het nummer achtriemsgieken
seniores.
DE BURGEMEESTER VAN HAARLEM de heer C.
Maarschalk, is gehuldigd ter gelegenheid van zijn 15-jarig
burgemeesterschap. De brandweer defileert voor den
jubilaris.
Roman door IVANS.
23)
„Zeker raad ik u dat, vooral nu Franz
Kessel gedreigd heeft, het u lastig te zul
len maken. Mocht hij ontdekken wat u
thans voor mijn vader verborgen houdt,
dan zou deze. dunkt mij, heel anders
tegenover de zaak staan, wanneer u hem
vooruit hadt ingelicht."
Ik maak hier de opmerking, dat wij dit
gesprek op den meest zakeiijken toon
voerden. Het jonge geslacht van tegen
woordig zou tevreden over ons geweest
zijn; zelfs hadden wij het „u" tegen
over elkander nog niet laten varen.
Dit loffelijk optreden (of eigenlijk: ge
brek aan optreden!) werd vooral veroor
zaakt door een sterke overtuiging mijner
zijds, dat ik niets mocht ondernemen, dat
Else voor de toekomst zou kunnen binden.
Want over alles nadenkende was ik
tot de slotsom gekomen, dat een samen
loop van omstandigheden mij inderdaad
tot een verdacht persoon gemaakt had.
Zelfs vroeg ik mij af, of het mij gelukken
zou, mijn onschuld onomstootelijk te be
wijzen, wanneer de werkelijke schuldige
"iet gevonden werd. En het voornemen
dien schuldige op te sporen en voor
ben Rechter te brengen, ontstond toen
reeds bij mijzij het ook nog slechts in den
®eest vagen vorm. Verder dan ik thans
Segaan was, mócht ik tegenover Else niet
Elan.
„Ik zal uw raad opvolgen en vandaag
met uw vader spreken."
„Ook overóns
Dg vraag was er wat schuchter uitgeko
men. maar opnieuw keken haar oogen
recht in de mijne.
„Ik zal hem zeggen, waarom ik nog niet
over óns spreken móg" antwoordde ik.
„Ja, dat is goed!" zeide zij. „Wij doen
dan ten minste niets achter zijn rug."
„Is het wel goed voor u, dat u vanavond
nog met vader spreekt?" vroeg zij plot
seling. „U is nog niet sterk en moögt u
niet te veel opwinden, vooral niet
's avonds!"
,Daar sprak mijn strenge verpleegster!"
zei ik schertsend. „Ik geloof u, dat ik
het gesprek zal afbreken, wanneer het mij
te veel mocht opwinden. Maar ik ben
daarvoor niet bang: Uw vader is een ver
standig en een bedaard mensch."
Afijn vader is een goed en een recht
vaardig man" antwoordde zij. „Dadrop
moet u vertrouwen en u zult zien, dat u
dan niet bedrogen zult uitkomen."
Een kwartier later zat ik, met den boer,
in hetzelfde vertrek, waarin hij zijn ge
sprek met Franz Kessel onder vier oogen
gevoerd had. Het raam was nu gesloten.
Van meer dan vier ooren kon dus geen
sprake zijn.
Ik begon met hem te zeggen, dat ik zijn
gesprek met den jongen boer beluisterd
had. Dit ontstemde hem eerst niet weinig,
maar toen ik hem had uitgelegd, dat ik
toen ik de beschuldigingen, door Franz aan
mijn adres geuit, gehoord had den
moed gemist had, niet verder te luisteren,
omdat het toch eigenlijk mijn persoon en
mijn omstandigheden waren, die aanlei-
jttgg tot hgt gesprek hadden gegeven,
scheen hij zich beter in mijn gedachten te
kunnen verplaatsen. Toen ik hem daarop
hartelijk dankte voor de verdediging van
mijn goeden naam, schudde hij echter het
hoofd.
„Ik hèb je goeden naam niet verdedigd"
zeide hij. „Hoe kón ik dat, waar ik je
eigenlijk zoo goed als niet ken? Maar ik
heb niet willen hebben, dat men dien zon
der bewijzen aanrandde."
„Het onderscheid is erg subtiel" ant
woordde ik, „en mijn dankbaarheid is er
niet minder om. Tegenover uw houding
voegt mij volledige oprechtheid. U zei zoo
even, dat u mij zoo goed als niet kent.
Daarom wil ik u nu ronduit zeggen, wie
en wat ik ben."
„In ieder geval geen rondreizend muzi
kant" zeide hij met goedmoedigen spot.
„Het schijnt dat ik mijn rol als zoodanig
al buitengewoon Slecht gespeeld heb! Ik
ben student aan de Teohnisohe Hooge-
school te Weenen."
„Je naam
Deze vraag had ruw geklonken:de ge
moedelijke toon, die zooeven nog in zijn
stem gelegen had, was verdwenen.
„Albert Fransen" antwoordde ik.
„Maar dan ben je
„Ik ben den stiefzoon van den vermoor
den Leopold Reiner, dat wil zeggen: ik ben
de man, dien de politie in verband daar
mede zoekt. Ik wil niet, dat u langer in
twijfel verkeert omtrent de vraag, wien u
gastvrijheid verleend en zooveel ik mag
wel zeggen: weldaden bewezen hebt. Hier
mede stel ik mijn lot in uw handen. Ik
verzoek u alleen, mij gelegenheid te geven,
u uit te leggen, hoe ik in dezen toestand
geraakt ben."
„Je beweert, dat je onschuldig bent...?"
„Ik beweer dat niet alleen, het Is zool"
Het duurde langen tijd, vóórdat hij ant
woordde.
„Hoe ben ertoe gekomen, mij plotseling
in je vertrouwen te nemen?" vroeg hij.
„Dat heb ik u gezegd. Na wat u voor mij
gedaan hebt, wil ik niet, dat u om mij
nentwil onaangenaamheden zult onder
vinden."
.Schuldig of niet schuldig, het vertrou
wen, dat u in mij stelt, benauwt mij in
beide gevallen evenzeer."
Hij had deze woorden zacht voor zich
uitgesproken, alsof hij hard-op dacht.
Maar één ding trof mij daarin onmiddel
lijk: hij was plotseling begonnen met mij
„u" te noemen. Voor dezen man scheen
mij dat karakteristiek: tegenover den
rondreizenden muzikant was hij vriend-
sohappelijk-gemeenzaam geweest; tegen
over den man, die ik inderdaad bleek te
zijn, wenschte hij geen gemeenzaamheid..
Het bleef eenige oogenblikken stil
Toen hief hij het hoofd op en keek mij
strak aan.
„U zoudt mij vertellen, hoe u in dezen
toestand gekomen is" zeide hij. „Ga uw
gang!"
Ik vertelde hem nu in het kort de ver
schillende gebeurtenissen, die den lezer be
kend zijn. Hij bleef mij onder mijn verhaal
strak aanzien, als wilde hij uit de uitdruk
king van mijn gezicht opmaken, of ik de
waarheid sprak.
„En wat is nu van plan" vroeg hij,
toen ik zweeg.
„Ik ben van plan naar Weenen terug te
gaan om met mijn moeder te spreken en
in overleg met haar te handelen" ant
woordde ik. „U weet, dat men reeds ge
mompeld heeft, dat zij mijn medeplichtige
zijn zou."
„Zou bet niet open en royaal gehandeld
zijn, wanneer u zich direct bij de politie
aanmeldde
,Dat zou zonder twijfel zoo zijn, wan
neer men mijn moeder buiten spel gelaten
had. Nu durf ik niets ondernemen, vóór
dat ik met haar gesproken heb. De vraag
is, of het voor haar het beste is, dat ik op
vrije voeten blijf dan wel, dat ik mij bij de
politie meld. Bovendien moet ik eerst meer
bijzonderheden weten over den moord zelf.
Het is heel goed mogelijk, dat er dingen
aan den dag zullen komen of misschien al
aan den dag gekomen zijn, die mij voor
dezen of genen bezwarencf schijnen. Dan
moet ik mij toch vrij bewegen kunnen."
„U zoudt dus zoo'n beetje detective wil
len spelen?"
„Ik zou er zelf toe willen meewerken,
elke verdenking van mijn moeder en van
mijzelven af te wenden."
Opnieuw dacht de boer geruimen tijd na.
„Zie eens!" zeide hij toen. „Eigenlijk
zou het mijn plicht als goed Staatsburger
zijn, u aan de politie uit te leveren. Maar
u hebt mij vertrouwd en ik heb niemands
vertrouwen ooit geschonden. Ik wil dus nu
een middenweg kiezen. Ik zal zwijgen over
de verrassende mededeelingen, die u mi]
gedaan hebt! Mits u mij uw eerewoord
erop geeft, dat u wanneer u daartoe
althans nu sterk genoeg is morgen ver
trekken zult, om tot een onderhoud met
uw moeder te komen."
„Ik beloof u dat" antwoordde ik.
„Alleen moet ik het van de omstandig
heden laten afhangen, of ik haar te Wee
nen of elders ontmoeten zal. Maar ver
trekken van hier zal ik in elk geval."
De boer stond op.
„Ik heb u nóg iets te zeggen" zeide
ik, eveneens opstaande.
IWordt vervolgd).