Jaarvergadering Mij. der Nederlandsche Letterkunde 75,te Jaargang LEIDSCH DAGBLAD, Woensdag 13 Juni 1934 Derde Blad No. 22768 HENRIETTE ROLAND HOLST WINT DEN MEESTERSCHAPSPRIJS; JAN SLAUERHOFF DEN C. W. VAN DER HOOGT-PRIJS. A. DEN DOOLAARD EN JAN ENGELMAN DEELEN DEN MEI-PRIJS. Alleen een slank figuur is werkelijk elegant! O Nadat gisteravond dr. Z. W. Sneller een voordracht had gehouden over „Marktver keer en transito in het IJselgebied in de late middeleeuwen en in den tijd der Republiek" werd hedenmorgen in het Nutsgebouw de Jaarlijksche algemeene vergadering van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde gehouden. De voorzitter, de heer A. J. Bothenius Brouwer opende de bijeenkomst met een herdenking van hen, die in het afgeloo- pen jaar der Maatschappij door den dood zijn ontvallen. Dit zijn ln de eerste plaats H. M. de Koningin-Moeder, de Moeder der Be schermvrouwe en voorts dr. Percy S. Allen mevr. Klein-Peaux, dr. H. U. Meijboom; W. Draayer, C. Bakker, Herman Poort, Alb. Anthing Vogel, prof. dr. Jules Persijn, dr. J. W. Goossens, prof. mr. H. B. Greven, mej. H. S. S. Kuyper, prof dr. J. H. Kern, F W. Reitz, dr. J. P. van der Stok en dr. G. Hooykaas. Hierna ging de heer Bothenius Brou wer over tot zijn eigenlijke Openingsrede. welke tot titel droeg „Ons hedendaagsch gesproken en geschreven Nederlandsch". Hieraan is het volgende ontleend: Jaren geleden las ik een verslag, door een Engelsche commissie uitgebracht van een onderzoek, dat op last van den Board of Education was ingesteld naar de plaats die het onderwijs in het Engelsch en de Engelsche letterkunde innam in het on derwijsstelsel van Engeland. Het droeg het nationaal belang, dat ge legen is in het behoud van een zuiver ge sproken en geschreven taal, op aan de ioede van de school. „Wat wij thans zoe ken zoo las ik in het rapport is niet maar een middel bij het onderwijs, één kamer van het gebouw, dat wij wen- schen te bouwen, maar het punt van aan vang en fundament, waaruit al het andere moet ontstaan. Daartoe bestaat slechts één stof. Wij maken geen vergelijking, wij constateeren slechts het onomstoote- lijke feit, dat voor Engelsche kinderen geen enkele kennis den voorrang kan hebben boven die van het Engelsch. noch eenige literatuur boven de Engelsche en dat deze twee zóó verbonden zijn, dat zij den eenig mogelijken grondslag vormen van een nationale opvoeding." Het rapport bepaalt zich niet tot het uitspreken van een dergelijke principieele verklaring. Het legt den nadruk op den eisch, dat de gedachte door het woord volkomen moet worden gedekt en geeft een algemeen program, geldend voor alle scholen, de basis voor alle verdere onder wijs: „De eerste en voornaamste taak van het lager onderwijs is: den kinderen de taal te geven, van hen te maken met taal begiftigde, beschaafde, menschelijke wezens; de les in het Engelsch is een in wijding in het leven der menschheid". Aldus het Engelsche rapport, dat er den nadruk op legt, dat iedere onderwijzer feitelijk een onderwijzer in het Engelsch is, omdat iedere onderwijzer 'n Engelsch- man is. Ipr. zou datzelfde ook voor ons land wenschen. Maarwe zijn nog ver van zulk een volledig bezit van onze taal als waartoe rapporten gelijk het Engelsche aandrijven. In het dagelijksche leven stellen wij, Ne derlanders, ons over het algemeen met een klein gedeelte van dat bezit tevreden. Ons medelid, prof. Knappert, heeft, ik meen zelfs in deze zaal, jaren geleden al een lans gebroken voor het zuiver en voor een meer volledig gebruik onzer taal. Sierlijk te spreken is aan weinigen ge geven. In Nederland hebben we al reden tot tevredenheid, zoo we niet slordig of .slecht" hooren spreken. De slordigheid ia het taalgebruik neemt toe en ik vrees, dat wij hoe langer hoe minder in onze schrijftaal een tegenwicht zullen vinden tegen die verslordering, nu nieuwe pogin gen worden gedaan om de schrijftaal aan te passen aan de spreektaal. Dat men de spelling wijzige, het zij zoo. Een wijziging kap logisch zijn. zonder dat schade aan de taal wordt aangebracht en haar voordeel hebben. Maar fundamenteele veranderin gen aan te brengen in de oude lijnen, die met elkaar het min of meer zuivere beeld van de taal schiepen en door die verande ringen de verwaarloozing te bevorderen en de taaidiscipline te verzwakken, lijkt mij wel zeer bedenkelijk. Wie zal den rem- menden invloed tegen het taalbederf kun nen schatten van hen, die. vrijwillig of ge dwongen, jaar in jaar uit met hun pen een taal hebben geëerd, die eng gebonden Was aan voorschriften en voor welke zij eenige studie, eenige zorg, eenige nauw gezetheid gaarne over hadden! En nu zal, zelfs in de schrijftaal, iets van het oude gebinte worden verzwakt, officieel, bij wet voorgeschreven, omdat het spraakgebruik het gewild heeft, omdat de indolentie sterker was dan de energie en ter zijde «hoof wat deze laatste als een kostbaar erfdeel van een hoogwaardig bezit trachtte te behouden en te beschermen. Er zijn van die paladijnen ter verdedi- gmg van onzen taalschat, die we in eere moeten houden, schildwachten voor het malgebied, die een onschatbaren arbeid uoen tot ons heil. Spr. noemt hier Haver- sehmidt en Charivarius. Onze taal wordt niet slechter door de joeéigening van vreemde woorden. Onze "ld van groote technische uitvindingen en werkzaamheden., die onmiddellijk een mondiaal karakter dragen, dwingt daar toe. In zekeren zin is dit een verrijking, i zooals de wetenschap der eeuwen het bur gerrecht verzocht en verkregen heeft in Nederland voor tal van vreemde woorden. Maar wèl wordt zij slechter en verarmt zij, wanneer vreemde woorden de inheem- sche van dezelfde waarde en beteekenis verdringen. Wat in de laatste jaren bijzonder treft is het hand over hand toenemend gebruik van wat men noemt lijmwoorden. Het woord, dat dit euvel aanduidt, is op zich zelf al niet aanbevelingswaardig. Neem de eerste de beste courant op en ge ziet, dik wijls reeds in de titels der artikelen, aan- eenvoegingen, waarvan ge ijst. Wat dunkt u van „telefoonoproepberichten", „neder- landschoukundige" „boerenheldentijdperk" „vreemdewoordenoplossing", die andere, reeds in zwang zijnde, als: „voortbren- gingsvermogen" en „bedrijfsuitoefening" nog in leelijkheid overtreffen? Wanneer ln de Lagere School een nei ging bestaat om het taalonderwijs te ver eenvoudigen, vraag ik mij af of de goede bedoeling, die ik aanneem dat daartoe drijft, niet nadeelig in stede van heilzaam zal zijn. Maak het onderwijs in de taal van ons land, van ons leven, niet te gemak kelijk. Geef haar een stevige grondslag, waarop zij kan groeien en laat en hier kom ik op het Engelsche rapport terug het onderwijs in de Nederlandsche taal aanvang, fundament en kern van het onderwijs zijn. Het taalonderwijs is het groote middel voor een nationale opvoeding; de kennis der moedertaal is een pijler, waarop onze nationaliteit moet rusten. De school is in Nederland, helaas, de eenige plaats, waar voor de taal gearbeid en gestreden wordt. Ik zou wenschen, dat er nog een andere ware. Die andere plaats is het ouderlijk huis. Alles, of bijna alles, wordt in de handen der onderwijzers gelegd. Zij dragen een groote verantwoordelijkheid. En wat doet men in de scholen voor het gemakkelijk en juist spreken der taal? Zijn onze lagere en middelbare scholen de plaatsen, waar nopens de door Z.E. minister Marchant voorgespelde spellingsregeling, Dit luidde: le. De eenzijdige samenstelling der Com missie van Advies zoowel als de overijling, waarmede het ministerieele voorstel dreigt te worden ingevoerd, zijn geen waarborg, dat deze spellingsregeling die bevrediging zal wekken, welke hiermede beoogd wordt. Het is af te keuren, indien dit voorstel in zijn huidigen vorm op korter, termijn zou worden ingevoerd. 2e. Daar de spelling niet alleen een on derwijszaak is, maar allen aangaat, die zich van het Nederlandsch als voertaal rair geestesleven baanbrekend werk ver richt heeft, is het in de eerste plaats als dichteres, dat wij haar willen eeren, om dat de dichtkunst geacht kan worden, een der meest essentieele uitingen te zijn van de ziel van een volk. Deze haar grootsche poëzie werd niet alleen 't geestelijk eigen dom van alle meer ontwikkelden van ons volk, zij vertegenwoordigt tevens niet één, maar meerdere klassieke momenten in de geschiedenis onzer letterkunde. Twee dier momenten noemen wijHet was reeds da delijk het oogenblik van haar debuut, toen zij. toen nog Henr. Van der Schalk gehee- ten, haar „Sonnetten en Verzen in Terzi nen geschreven" uitgaf in 1895. Op het gebied der poëzie grepen toen twee dichters het meest beslissend in, Henr. Van der Schalk en 3 jaar later P. C. Boutens. Zij brachten den Nederlandschen mensch de diepere levensconceptie, waar naar hij verlangde: Het leven niet als ver schijnsel, maar als verschijning, probleem en mysterie, geladen en bewogen door ziel, zij herstelden de poëtische taal in haar klassieke functie: zingende geest te zijn en niet voor alles zintuigelijke regis tratie. Beiden op hun wijze. Boutens door een zoo tot uiterste verfijning gaande zin tuigelijke waarneming, dat deze tot een mystische huivering overgaat, een „ver moeden van God", Henr. van der Schalk door een stil, maar diep bewogen peinzen over het leven, dat eindelijk, na vele aar zeling, „liefde als de levenswet" erkent. In het boek der „Sonnetten en Verzen" volbrengt een zeer jonge, zeer zuivere ziel een tocht door haar eigen haarzelf nau welijks bekeiftie diepte, en ontdekt, met de trilling eener voortdurende verwonde ring, met den gloed eener gedempte ex tase, haar eigen aangeboren eigenschap pen en hoogste mogelijkheden, en het ver bindingspunt van haar geest met dien grooteren geest, „die de wereld beweegt RECLAME- 2 731 van hunner gedachten bedienen, dient het oor- I en "e. - N^ar, °ef1 vprm gezien deel te worden ingewonnen van verschillen- werddichtwerk de klassieke strophe de letterkundige en wetenschappelijke i hersteld, harmonisch van in- en uit- corporaties (Acad. v. Wetensch Red. v. h. ademen, en waaraan de stille rijkdom van Woordenboek der Ned. taal, Mij. der Ned. Letterkunde). 3e. Met het oog op een in zoo breed haar gewaarwording ondergeschikt bleef. Zoo werd haar eerste werk reeds 'n histo- risch moment in onze letterkunde: dat mogelijken kring gezaghebbende regeling i eener nieuwe bezinning en een nieuwe be der buigings-n, dient een nader voorstel te worden uitgewerkt door een commissfe, waarin behalve voorstanders der oude spelling en der spelling-Kollewijn, ver tegenwoordigers voor Vlaanderen en leden van het comité voor eenheid in de schrijf wijze van het Nederlandsch zitting zullen hebben. Op dit jaareinde telt de Maatschappij I eerelid, 651 gewone en 75 buitengewone leden. Verliezen door sterfgeval en bedanken waren aanzienlijk minder dan in 't vorige en 't voorvorige jaar. Eenige winsten aan oud-leden die terug keerden werden geboekt. Aan het verslag van den Bibliothecaris ontleenen wij het volgende: In tegenstelling met het vorig genoot schapsjaar, toen belangrijke brieven en handschriften inkwamen, werd in 1933/34 slechts één handschrift ten geschenke ontvangen, n.l. een gedicht van P. A. de Genestet, Tnumfzang van den Theoloog, waarschijnlijk nog onuitgegeven. Het aantal leden dat romans, gedichten of essays, door hen uitgegeven, ten ge schenke afstond, was gering; daartegen- de kinderen zich kunnen oefenen in wat I 0Ver staan evenwel belangrijke andere ge men niet met een opgeblazen woord „uiterlijke welsprekendheid" moet noe men, doch wat in werkelijkheid niet an ders zou zijn dan oefening in het juiste gebruik van de taal. Zou iets dergelijks nuttig kunnen zijn? Ik geloof van wel Vooral ln dezen tiid van vergroving van manieren en taal komt het er op aan de taal goed te be zitten, haar op te heffen uit haar verval. Goede manieren en beschaafde taal staan in nauw verband. Ernstig taalonderwijs schenken, waarvan de voornaamste ge noemd worden. Naar aanleiding van een artikel van dr. G .Karsten in „de Groene Amsterdammer" van 28 Oct. 1933, over het feit. dat in geen enkele bibliotheek in ons land het werk, ook van latere dichters en schrijvers, volledig te vinden is, wordt de wensche- lijkheid betoogd, dat inderdaad één Biblio theek een zoo volledig mogelijke verzame ling van werken op het gebied der Neder zonnen muziek. Haar tweede hoofdwerk. De Nieuwe Ge- boort', werd van nog grooter beteekenis voor onze letterkunde. De wegen van beide dichters scheidden zich, tot groote verrij king van ons geestelijk leven. Boutens kwam via de mystische huivering, die zijn Praeludiën beheerscht, tot zijn harts tochtelijke Godsontdekking in de Stem men (1908). welke zich daarna in de Ver geten Liedjes (1910) tot het hervonden geestelijke lied verstilde en klaarde, Henr. Roland Holst wendde zich af van deze bezinning, deze pre-occupatie met haar eigen wezen, zij werd op een gegeven oogenblik door den nood der maatschappij, het leed der verdrukten aangegrepen, zij bekende zich tot het socialisme, en gaf de weerslag van een leven, dat met steeds hartstochtelijker bewogenheid geleefd werd, in haar werk De Nieuwe Geboort' (1903). Het behoeft niet meer klassiek ge noemd te worden. Het is als zoodanig er kend. In strophen van soms Oudtestamen tische zwaarte bezingt zij het leed der wereld, haar hoop op een lichte toekomst, haar honger naar een schooner leven niet voor enkelen, maar voor allen, Nimmer sinds ons Wilhelmus ontstond had een zoo hartstochtelijke roep om rechtvaar digheid en steeeds meer rechtvaardigheid over deze lage landen geklonken. In vele werken heeft Henr. Roland Holst sindsdien haar ontwikkeling als dichteres voortgezet. Daarnaast hebben haar let terkundige beschouwingen in bepaalde perioden, voornamelijk rond 1900, velen tot een nieuw bewustzijn gebracht, haar sociologische studies werkten aansporend; lang voordat de „biographie romanciée" ontstond en tot een modegenre verlaagd werd, ontwierp zij reeds, met kennis en leiding geven aan het onderwüs. mogen doordrongen zijn van de gedachte, dat de kennis van de Nederlandsche taal moet zijn: uitgangspunt, fundament en kern van de opvoeding van den Nederlander, opdat Nederland Nederland blijve, door den aard zijner bevolking en door de taal, die het spreekt. Met dien wensch verklaart spr. de hon derd acht en zestigste jaarvergadering te zijn geopend. Daarna zijn ln aanmerking dient te komen Dit geldt evenzeer voor de handschrif ten en brieven, ook op dit gebied dreigt versnippering, nu ook Gemeente-archieven op dit terrein verzamelingen aanleggen, zelfs van dichters, die niets met de ge meente uitstaande hadden. de jaarverslagen aan de orde. Dat van den secretaris, den heer H. T. Damsté maakt allereerst melding van het overlijden van H. M. de Koningin-Moeder en geeft verder het besluit van den stich- met de persoonlijke en materieele mid delen. om een corpus collationum tot stand te brengen, en 2o. omtrent de hou ding, welke de Mij behoort aan te nemen ter van den Mei-prijs weer om dezen prijs i inzake de plannen van den Minister van t mnn #i; v»o+ loofcf. 1 Onrfpruriis TCimstpn pn Wpt.pnsrhnnnpn groot f. 1000 dit jaar voor het laatst be schikbaar te stellen. „Erg veel bevrediging heeft de toewij zing niet gegeven, en 't is eenvoudiger voor de Commissie voor Schoone Letteren, als zij in het vervolg als weleer meer één prijs toe te kennen heeft." Aldus motiveert de prijsstichter zijn be sluit om zijn stichting maar weer te niet te doen. Omtrent de werkzaamheden van het Bestuur kan worden gemeld, dat dit tegen over de Regeering verklaarde in te stem men met het adres van den Nederland schen Uitgeversbond, waarin de geprojec teerde omzetbelasting schadelijk werd ge noemd voor volksontwikkeling en bescha ving, zoo daardoor ook de verkoop van boeken en tijdschriften zou worden ge troffen. Geen succes had een tot den Neder landschen Uitgeversbond gericht voorstel om 't daarheen te leiden, dat door de Maatschappij bekroonde boeken voor de leden verkrijgbaar worden gesteld tot ver laagde prijzen. Contractueele verplichtin gen van de verbonden uitgevers tegenover de verbonden boekhandelaren verzetten zich daartegen. Op ons verzoek, dat van nieuwe uitga ven, die in onze boekerij verdienen te worden vertegenwoordigd, de uitgever desgevraagd een exemplaar om niet zal afstaan, antwoordde het bestuur van den Uitgeversbond d.d. 19 Mei J.I., dat het aan zijn leden ons verzoek had overgebracht, met aanbeveling in voorkomende gevallen daaraan wel te voldoen. In het eerstvol gende nummer van zijn orgaan „De Uit gever" zou dit worden ter kennis gebracht van al zijn leden. Voor onze boekerij is dit zeker wel een hoogst belangrijke decisie, waarvoor onze Maatschappij den Nederlandschen Uitge versbond grooten dank verschuldigd is. Ingewonnen werd het advies van de Commissie voor Taal- en Letterkunde Onderwijs. Kunsten en Wetenschappen. Van het Ts. voor Ned. T. en Lett is het 52ste deel volledig en van het 53ste deel zijn drie afleveringen verschenen. In 1933 werd door de zorg van den heer D. de Jong het Register op de deelen XXVI—L voltooid. De commissie voor geschied- en oud heidkunde vergaderde achtmaal. De bekroningen. De Commissie voor Schoone Letteren adviseerde: 1. den Meesterschapsprijs groot f. 1000 toe te kennen aan mevrouw Henriétte Roland Holstvan der Schalk, ter erken ning harer leidende beteekenis op menig gebied der schoone letteren; 2 den C. W. van der Hoogt-prijs groot f. 1Ó00 toe te kennen aan den heer J. Slauerhoff voor zijn dichtbundel „So- leares", mede beschouwd in verband met zijn te voren uitgegeven geschriften; 3. een Meiprijs, eveneens groot f. 1000, te verdeelen tusschen de heeren A. den Doolaard en Jan Engelman voor hun resp. geschriften „De Herberg met het Hoefijzer" en „Tuin van Eros". De motiveering van het eerste voorstel kan volgens de commissie betrekkelijk kort zijn: Dat Henr. Roland Holst een der grootste figuren is van het Nederlandsche geestes leven, is een feit van zoo algemeene be kendheid, door geestelijke mede- en tegen standers zoo eenstemmig erkend, dat de Commissie zich ontslagen kan achten van de taak, dit nog uitvoerig te gaan betoo- gen Van Henr. Roland Holst mag men het wagen uit te spreken, wat men slechts zel den van een mensch kan en mag zeggen: Nederland zou het Nederland niet zijn, dat het nu is, wanneer zij er niet ge weest was. Hoewel zij op bijna alle gebied van litte- Letteren er den Meesterprijs aan toe te kennen. Ten aanzien van den C. W. v. d. Hoogt- prijs merkt de commissie op: De dichter Slauerhoff heeft reeds met goed recht een naam verworven in onze letterkunde. Reeds herhaaldelijk heeft hij in proza en in versvorm werk geleverd van zoodanige kwaliteiten, dat dit advies beginnen moet met een verklaring waar om hij niet eerder de algemeene stemmen van de commissie op zich kon vereenigen. In een vorig advies heeft de Commis sie er reeds op gewezen, dat haar keuze niet uitsluitend beïnvloed wordt door de individueele prestatie van een in aanmer king komend auteur, maar dat zij buiten dien ook haar aandacht richt op de waar de die het te bekronen boek mag hebben voor de verdere ontwikkeling van de Ne derlandsche Letteren. Zoodoende verkrijgt het begrip aanmoediging een wijdere strekking. Slauerhoff's uitdrukkingswijze is zoo bij uitstek onverzorgd, dat, hoezeer men ook hechten mag aan een persoonlijk geluid, ja, de onontbeerlijkheid daarvan voorop stelt, de Commissie lang geaarzeld heeft, alvorens door een bekroning ook de scha duwzijden van dit werk een fiat te ver- leenen. Zij die uit zijn bundel proza-verhalen „Schuim en Asch" zich „Larrios" en „Such is Life in China" herinneren, zij die met ons den aanvang en eenige an dere passages van zijn roman „Het Ver boden Rijk" bewonderen, zullen stellig in stemmen met de bekroning van dezen dichtbundel „Soleares", waaruit de geest spreekt van genoemde novellen en roman fragmenten en waarin de klank van de gedichten uit zijn besten tijd, verzameld uitgegeven in den bundel Clair Obscur, weer waarneembaar wordt. Ook in Solea res trachten talrijke onverzorgdheden met hun te lichtvaardigen luim de dichterlijke waarde te ondermijnen, maar de Commis sie heeft thans gemeend in de eerste plaats gehoor te moeten geven aan een landsche letterkunde zal bezitten, waarvoor fantasie, die groote verbeeldingen van sterkt het karakter. Zij, die in ons land dan zeker de Bibliotheek der Maatschappij historische persoonlijkheden, waarin het lolrUrKr covert aart Vl ot" mirlorWiis m flfpn In oonmorlrirKr rliont fo Irrtrrtort Konni of "7Ü rt rtf on ornio non onn +44#* r,-. ,-,1-1 bewustzijn of de energie van een tijd zich samentrok: wij noemen haar werk over Rousseau, over Garibaldi, later over Tol stoy, haar drama's werden een belang rijke verrijking onzer arme tooneellittera- tuur; ook theoretisch gaf zij zich reken schap van de dramatische kunst in heden en verleden in haar standaardwerk over het dramaeen nieuwe vorm van taalkunst Aan het verslag der Commissie voor zocht zij in haar massaspelen, kortom: Taal- en Letterkunde ontleenen wij het stijgend ontzag vervult ons zelfs bij de volgende: kortste vogelvluchtblik over dit groote Tweemaal is door de Mij. aan de Com- i levenswerk, met zooveel dienende toewij- missie advies gevraagd: lo. over de vraag, óing gedaan; met algemeene stemmen ad- wat er moet en kan gebeuren in verband viseerde dus onze Commissie voor Schoone Zorg er voor fiet sym-: bool Uwer jeugd te behouden, opdot U op het hoogtepunt van Uw leven niet door onderen wordt overvleugeld. Vetoan- zetting, slechte teint en lusteloosheid, vinden hun oorzaak in opeen- hooping der vele kwade stoffen in het lichaam! Drinkt door- om de beproefde Dr. Richter's Kruidenthee, welke Uw geheele lichaam zuivert en verfrischt. Bij Apoth. en Drog. f 1.S0 en f 0.80, j(sterk f t.75) per pak klank van diepen ernst, dikwijls met in- nerlijken strijd en zelfspot bevochten. Het loont wellicht de moeite de elemen ten nader te bezien waaruit deze ernst bestaat. Temeer heeft men deze gedichten te letterlijk opgenomen. Zij spreken in de eerste plaats van een doelloos en richting loos leven. Het zijn ontboezemingen van een vermoeid avonturier, die uitvaart en thuiskomst met gelijke lusteloosheid be schrijft. Hij doet het voorkomen alsof de ontgoocheling de schering en de inslag is van zijn wezen. En voorzoover wij hem uit zijn werk kennen, is dit inderdaad de bittere waarheid. Dat deze waarheid in vele gevallen niet verstaan wordt, wijten wij slechts aan bovengemelden luim; en een zekere afficheering van zichzelf als rusteloos zwerver, maakt het maar al te gemakkelijk aan zijn neerslachtig woord als aan een phrase voorbij te gaan. Maar wie het werk van dezen vrucht baarsten der jongere dichters jaar-in jaar-uit gevolgd heeft, zal zich gewonnen verklaren voor de nog slechts door den dichter zelf miskende levensernst dezer poëzie en met instemming de aanmoedi ging van de zijde der Maatschappij der Letterkunde begroeten. Wat de Commissie in A. den Doolaards roman „De Herberg met het hoefijzer" in de eerste plaats waardeert is het sterke en natuurlijke talent van een jongen schrij ver, die gebroken heeft met al te ver gaande psychologische ontleding, neiging tot fraai-schrijverij en al te persoonlijke belijdenis; en wiens kennelijk doel is het leven dat hem trof tot een kleurig, drama tisch en bewogen beeld te herscheppen. A. den Doolaard is een van de vele jonge dichters die zich in de laatste jaren tot den romanvorm aangetrokken voelden, en het mag opmerkelijk genoemd worden dat juist hij, in wiens verzen het episch en verhalend element het sterkste scheen zoo snel den romanvorm wist te beheerschen. Zijn eersteling op roman-gebied: .De Laatste Ronde", was niet vrij te pleiten van een gewildheid en overdrijving die soms ook zijn verzen ontsierde, en die steeds een gevaarlijk element in zijn werk scheen te zullen blijven. Maar in zijn „Druivenplukkers" zag men, met dit boek vergeleken, een zeer opmerkelijke vooruit gang, een versobering en toeneming van beheerschinz. die zich in „De Herberg met het Hoefijzer" verder voltrokken heeft. Goethe wist het reeds: een wilde most geeft soms den besten wijn. De kracht van den Doolaard's proza ligt vooral in een sterke visualiteit en een heldere en een voudige karakterteekening. twee eigen schappen die men als de grondslagen van waarachtige romankunst mag beschouwen. Hij heeft door weinig gecompliceerde, maar elementair levende menschen tot zijn romanfiguren te kiezen, en het sobere be staan van een Oost-Europeesch bergvolk in ziin strijd tegen de moderne bescha vingsbegrippen tot zijn achtergrond, een boek tot stand gebracht dat om zijn kracht en kleur en dramatische spanning de aan dacht verdient boven de romans, die voor de commissie dit jaar een onderwerp van bespreking uitmaakten. Zij heeft, die eigenschappen op hun volle waarde schattend, zich niet ontveinsd, dat haar beslissing tevens berustte op de hoop, dat zich in het werk van dezen schrijver een verdieping zal voltrekken, die zij in zijn ontwikkelingsgang meent waar te nemen. Z(j erkent overigens in A. den Doolaard een der levendigste en sterkste proza schrijvers van zijn generatie en in zijn streven het leven nauwkeurig en in al zijn schakeeringen uit te beelden en de per soonlijkheid van den schrijver op den achtergrond te stellen een verwantschap met de groote Europeesche romantraditie, die den schrijver, naar zij weet, ter harte gaat. Er zijn weinig jongere dichters in ons land die over de dichterlijke vaardigheid beschikken als in den Tuin van Eros wordt aan den dag gelegd. Engelman's beheer- sching van de strofe, zijn gevoelige melo die, zijn associatieve woord-verbindingen, er zijn weinigen die dit evenaren. Het is evenwel wonderlijk, en dit temeer in onzen tijd. dat een dichter een dergelijke tech nische perfectie bereikt, zonder dat uit zijn werk oprijst hetgeen men een per soonlijkheid is gaan noemen en hetgeen toch voor ons de meest markante waarde blijft van poëzie. Jan Engelman's onbezorgde doch fijn verzorgde woordkunst zingt letterlijk ge lijk een vogel dat doet. Gij zult vaak ver baasd staan, wanneer gij een zijner lie deren bewonderend herleest, dat het woord niet als een menschelijke uitspraak tot u doordringt, maar u bekoort gelijk iets uit de natuur bekoren kan. Voor velen is dit een groote lof. Wij echter zijn niet blind voor de tekortkomingen van een

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1934 | | pagina 9