Jaarvergadering
Mij. der Nederlandsche Letterkunde
75,te Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD, Woensdag 13 Juni 1934
Derde Blad No. 22768
HENRIETTE ROLAND HOLST WINT DEN MEESTERSCHAPSPRIJS;
JAN SLAUERHOFF DEN C. W. VAN DER HOOGT-PRIJS.
A. DEN DOOLAARD EN JAN ENGELMAN DEELEN DEN MEI-PRIJS.
Alleen een
slank figuur
is werkelijk
elegant!
O
Nadat gisteravond dr. Z. W. Sneller een
voordracht had gehouden over „Marktver
keer en transito in het IJselgebied in de
late middeleeuwen en in den tijd der
Republiek" werd hedenmorgen in het
Nutsgebouw de Jaarlijksche algemeene
vergadering van de Maatschappij der
Nederlandsche Letterkunde gehouden.
De voorzitter, de heer A. J. Bothenius
Brouwer opende de bijeenkomst met een
herdenking van hen, die in het afgeloo-
pen jaar der Maatschappij door den dood
zijn ontvallen.
Dit zijn ln de eerste plaats H. M. de
Koningin-Moeder, de Moeder der Be
schermvrouwe en voorts dr. Percy S. Allen
mevr. Klein-Peaux, dr. H. U. Meijboom;
W. Draayer, C. Bakker, Herman Poort,
Alb. Anthing Vogel, prof. dr. Jules Persijn,
dr. J. W. Goossens, prof. mr. H. B. Greven,
mej. H. S. S. Kuyper, prof dr. J. H. Kern,
F W. Reitz, dr. J. P. van der Stok en dr.
G. Hooykaas.
Hierna ging de heer Bothenius Brou
wer over tot zijn eigenlijke
Openingsrede.
welke tot titel droeg „Ons hedendaagsch
gesproken en geschreven Nederlandsch".
Hieraan is het volgende ontleend:
Jaren geleden las ik een verslag, door
een Engelsche commissie uitgebracht van
een onderzoek, dat op last van den Board
of Education was ingesteld naar de plaats
die het onderwijs in het Engelsch en de
Engelsche letterkunde innam in het on
derwijsstelsel van Engeland.
Het droeg het nationaal belang, dat ge
legen is in het behoud van een zuiver ge
sproken en geschreven taal, op aan de
ioede van de school. „Wat wij thans zoe
ken zoo las ik in het rapport is
niet maar een middel bij het onderwijs,
één kamer van het gebouw, dat wij wen-
schen te bouwen, maar het punt van aan
vang en fundament, waaruit al het andere
moet ontstaan. Daartoe bestaat slechts
één stof. Wij maken geen vergelijking,
wij constateeren slechts het onomstoote-
lijke feit, dat voor Engelsche kinderen
geen enkele kennis den voorrang kan
hebben boven die van het Engelsch. noch
eenige literatuur boven de Engelsche en
dat deze twee zóó verbonden zijn, dat zij
den eenig mogelijken grondslag vormen
van een nationale opvoeding."
Het rapport bepaalt zich niet tot het
uitspreken van een dergelijke principieele
verklaring. Het legt den nadruk op den
eisch, dat de gedachte door het woord
volkomen moet worden gedekt en geeft
een algemeen program, geldend voor alle
scholen, de basis voor alle verdere onder
wijs:
„De eerste en voornaamste taak van
het lager onderwijs is: den kinderen de
taal te geven, van hen te maken met
taal begiftigde, beschaafde, menschelijke
wezens; de les in het Engelsch is een in
wijding in het leven der menschheid".
Aldus het Engelsche rapport, dat er den
nadruk op legt, dat iedere onderwijzer
feitelijk een onderwijzer in het Engelsch
is, omdat iedere onderwijzer 'n Engelsch-
man is.
Ipr. zou datzelfde ook voor ons land
wenschen.
Maarwe zijn nog ver van zulk een
volledig bezit van onze taal als waartoe
rapporten gelijk het Engelsche aandrijven.
In het dagelijksche leven stellen wij, Ne
derlanders, ons over het algemeen met een
klein gedeelte van dat bezit tevreden. Ons
medelid, prof. Knappert, heeft, ik meen
zelfs in deze zaal, jaren geleden al een
lans gebroken voor het zuiver en voor een
meer volledig gebruik onzer taal.
Sierlijk te spreken is aan weinigen ge
geven. In Nederland hebben we al reden
tot tevredenheid, zoo we niet slordig of
.slecht" hooren spreken. De slordigheid
ia het taalgebruik neemt toe en ik vrees,
dat wij hoe langer hoe minder in onze
schrijftaal een tegenwicht zullen vinden
tegen die verslordering, nu nieuwe pogin
gen worden gedaan om de schrijftaal aan
te passen aan de spreektaal. Dat men de
spelling wijzige, het zij zoo. Een wijziging
kap logisch zijn. zonder dat schade aan de
taal wordt aangebracht en haar voordeel
hebben. Maar fundamenteele veranderin
gen aan te brengen in de oude lijnen, die
met elkaar het min of meer zuivere beeld
van de taal schiepen en door die verande
ringen de verwaarloozing te bevorderen
en de taaidiscipline te verzwakken, lijkt
mij wel zeer bedenkelijk. Wie zal den rem-
menden invloed tegen het taalbederf kun
nen schatten van hen, die. vrijwillig of ge
dwongen, jaar in jaar uit met hun pen
een taal hebben geëerd, die eng gebonden
Was aan voorschriften en voor welke zij
eenige studie, eenige zorg, eenige nauw
gezetheid gaarne over hadden! En nu zal,
zelfs in de schrijftaal, iets van het oude
gebinte worden verzwakt, officieel, bij wet
voorgeschreven, omdat het spraakgebruik
het gewild heeft, omdat de indolentie
sterker was dan de energie en ter zijde
«hoof wat deze laatste als een kostbaar
erfdeel van een hoogwaardig bezit trachtte
te behouden en te beschermen.
Er zijn van die paladijnen ter verdedi-
gmg van onzen taalschat, die we in eere
moeten houden, schildwachten voor het
malgebied, die een onschatbaren arbeid
uoen tot ons heil. Spr. noemt hier Haver-
sehmidt en Charivarius.
Onze taal wordt niet slechter door de
joeéigening van vreemde woorden. Onze
"ld van groote technische uitvindingen en
werkzaamheden., die onmiddellijk een
mondiaal karakter dragen, dwingt daar
toe. In zekeren zin is dit een verrijking, i
zooals de wetenschap der eeuwen het bur
gerrecht verzocht en verkregen heeft in
Nederland voor tal van vreemde woorden.
Maar wèl wordt zij slechter en verarmt
zij, wanneer vreemde woorden de inheem-
sche van dezelfde waarde en beteekenis
verdringen.
Wat in de laatste jaren bijzonder treft
is het hand over hand toenemend gebruik
van wat men noemt lijmwoorden. Het
woord, dat dit euvel aanduidt, is op zich
zelf al niet aanbevelingswaardig. Neem de
eerste de beste courant op en ge ziet, dik
wijls reeds in de titels der artikelen, aan-
eenvoegingen, waarvan ge ijst. Wat dunkt
u van „telefoonoproepberichten", „neder-
landschoukundige" „boerenheldentijdperk"
„vreemdewoordenoplossing", die andere,
reeds in zwang zijnde, als: „voortbren-
gingsvermogen" en „bedrijfsuitoefening"
nog in leelijkheid overtreffen?
Wanneer ln de Lagere School een nei
ging bestaat om het taalonderwijs te ver
eenvoudigen, vraag ik mij af of de goede
bedoeling, die ik aanneem dat daartoe
drijft, niet nadeelig in stede van heilzaam
zal zijn. Maak het onderwijs in de taal van
ons land, van ons leven, niet te gemak
kelijk. Geef haar een stevige grondslag,
waarop zij kan groeien en laat en hier
kom ik op het Engelsche rapport terug
het onderwijs in de Nederlandsche taal
aanvang, fundament en kern van het
onderwijs zijn.
Het taalonderwijs is het groote middel
voor een nationale opvoeding; de kennis
der moedertaal is een pijler, waarop onze
nationaliteit moet rusten.
De school is in Nederland, helaas, de
eenige plaats, waar voor de taal gearbeid
en gestreden wordt. Ik zou wenschen, dat
er nog een andere ware. Die andere
plaats is het ouderlijk huis.
Alles, of bijna alles, wordt in de handen
der onderwijzers gelegd. Zij dragen een
groote verantwoordelijkheid. En wat doet
men in de scholen voor het gemakkelijk
en juist spreken der taal? Zijn onze lagere
en middelbare scholen de plaatsen, waar
nopens de door Z.E. minister Marchant
voorgespelde spellingsregeling,
Dit luidde:
le. De eenzijdige samenstelling der Com
missie van Advies zoowel als de overijling,
waarmede het ministerieele voorstel dreigt
te worden ingevoerd, zijn geen waarborg,
dat deze spellingsregeling die bevrediging
zal wekken, welke hiermede beoogd wordt.
Het is af te keuren, indien dit voorstel in
zijn huidigen vorm op korter, termijn zou
worden ingevoerd.
2e. Daar de spelling niet alleen een on
derwijszaak is, maar allen aangaat, die
zich van het Nederlandsch als voertaal
rair geestesleven baanbrekend werk ver
richt heeft, is het in de eerste plaats als
dichteres, dat wij haar willen eeren, om
dat de dichtkunst geacht kan worden, een
der meest essentieele uitingen te zijn van
de ziel van een volk. Deze haar grootsche
poëzie werd niet alleen 't geestelijk eigen
dom van alle meer ontwikkelden van ons
volk, zij vertegenwoordigt tevens niet één,
maar meerdere klassieke momenten in de
geschiedenis onzer letterkunde. Twee dier
momenten noemen wijHet was reeds da
delijk het oogenblik van haar debuut, toen
zij. toen nog Henr. Van der Schalk gehee-
ten, haar „Sonnetten en Verzen in Terzi
nen geschreven" uitgaf in 1895.
Op het gebied der poëzie grepen toen
twee dichters het meest beslissend in,
Henr. Van der Schalk en 3 jaar later P. C.
Boutens. Zij brachten den Nederlandschen
mensch de diepere levensconceptie, waar
naar hij verlangde: Het leven niet als ver
schijnsel, maar als verschijning, probleem
en mysterie, geladen en bewogen door
ziel, zij herstelden de poëtische taal in
haar klassieke functie: zingende geest te
zijn en niet voor alles zintuigelijke regis
tratie. Beiden op hun wijze. Boutens door
een zoo tot uiterste verfijning gaande zin
tuigelijke waarneming, dat deze tot een
mystische huivering overgaat, een „ver
moeden van God", Henr. van der Schalk
door een stil, maar diep bewogen peinzen
over het leven, dat eindelijk, na vele aar
zeling, „liefde als de levenswet" erkent.
In het boek der „Sonnetten en Verzen"
volbrengt een zeer jonge, zeer zuivere ziel
een tocht door haar eigen haarzelf nau
welijks bekeiftie diepte, en ontdekt, met
de trilling eener voortdurende verwonde
ring, met den gloed eener gedempte ex
tase, haar eigen aangeboren eigenschap
pen en hoogste mogelijkheden, en het ver
bindingspunt van haar geest met dien
grooteren geest, „die de wereld beweegt
RECLAME-
2 731
van
hunner gedachten bedienen, dient het oor- I en "e. - N^ar, °ef1 vprm gezien
deel te worden ingewonnen van verschillen- werddichtwerk de klassieke strophe
de letterkundige en wetenschappelijke i hersteld, harmonisch van in- en uit-
corporaties (Acad. v. Wetensch Red. v. h. ademen, en waaraan de stille rijkdom van
Woordenboek der Ned. taal, Mij. der Ned.
Letterkunde).
3e. Met het oog op een in zoo breed
haar gewaarwording ondergeschikt bleef.
Zoo werd haar eerste werk reeds 'n histo-
risch moment in onze letterkunde: dat
mogelijken kring gezaghebbende regeling i eener nieuwe bezinning en een nieuwe be
der buigings-n, dient een nader voorstel te
worden uitgewerkt door een commissfe,
waarin behalve voorstanders der oude
spelling en der spelling-Kollewijn, ver
tegenwoordigers voor Vlaanderen en leden
van het comité voor eenheid in de schrijf
wijze van het Nederlandsch zitting zullen
hebben.
Op dit jaareinde telt de Maatschappij
I eerelid, 651 gewone en 75 buitengewone
leden.
Verliezen door sterfgeval en bedanken
waren aanzienlijk minder dan in 't vorige
en 't voorvorige jaar.
Eenige winsten aan oud-leden die terug
keerden werden geboekt.
Aan het verslag van den Bibliothecaris
ontleenen wij het volgende:
In tegenstelling met het vorig genoot
schapsjaar, toen belangrijke brieven en
handschriften inkwamen, werd in 1933/34
slechts één handschrift ten geschenke
ontvangen, n.l. een gedicht van P. A. de
Genestet, Tnumfzang van den Theoloog,
waarschijnlijk nog onuitgegeven.
Het aantal leden dat romans, gedichten
of essays, door hen uitgegeven, ten ge
schenke afstond, was gering; daartegen-
de kinderen zich kunnen oefenen in wat I 0Ver staan evenwel belangrijke andere ge
men niet met een opgeblazen woord
„uiterlijke welsprekendheid" moet noe
men, doch wat in werkelijkheid niet an
ders zou zijn dan oefening in het juiste
gebruik van de taal.
Zou iets dergelijks nuttig kunnen zijn?
Ik geloof van wel Vooral ln dezen tiid
van vergroving van manieren en taal
komt het er op aan de taal goed te be
zitten, haar op te heffen uit haar verval.
Goede manieren en beschaafde taal staan
in nauw verband. Ernstig taalonderwijs
schenken, waarvan de voornaamste ge
noemd worden.
Naar aanleiding van een artikel van dr.
G .Karsten in „de Groene Amsterdammer"
van 28 Oct. 1933, over het feit. dat in geen
enkele bibliotheek in ons land het werk,
ook van latere dichters en schrijvers,
volledig te vinden is, wordt de wensche-
lijkheid betoogd, dat inderdaad één Biblio
theek een zoo volledig mogelijke verzame
ling van werken op het gebied der Neder
zonnen muziek.
Haar tweede hoofdwerk. De Nieuwe Ge-
boort', werd van nog grooter beteekenis
voor onze letterkunde. De wegen van beide
dichters scheidden zich, tot groote verrij
king van ons geestelijk leven. Boutens
kwam via de mystische huivering, die
zijn Praeludiën beheerscht, tot zijn harts
tochtelijke Godsontdekking in de Stem
men (1908). welke zich daarna in de Ver
geten Liedjes (1910) tot het hervonden
geestelijke lied verstilde en klaarde,
Henr. Roland Holst wendde zich af van
deze bezinning, deze pre-occupatie met
haar eigen wezen, zij werd op een gegeven
oogenblik door den nood der maatschappij,
het leed der verdrukten aangegrepen, zij
bekende zich tot het socialisme, en gaf
de weerslag van een leven, dat met steeds
hartstochtelijker bewogenheid geleefd
werd, in haar werk De Nieuwe Geboort'
(1903). Het behoeft niet meer klassiek ge
noemd te worden. Het is als zoodanig er
kend. In strophen van soms Oudtestamen
tische zwaarte bezingt zij het leed der
wereld, haar hoop op een lichte toekomst,
haar honger naar een schooner leven niet
voor enkelen, maar voor allen, Nimmer
sinds ons Wilhelmus ontstond had een
zoo hartstochtelijke roep om rechtvaar
digheid en steeeds meer rechtvaardigheid
over deze lage landen geklonken.
In vele werken heeft Henr. Roland Holst
sindsdien haar ontwikkeling als dichteres
voortgezet. Daarnaast hebben haar let
terkundige beschouwingen in bepaalde
perioden, voornamelijk rond 1900, velen
tot een nieuw bewustzijn gebracht, haar
sociologische studies werkten aansporend;
lang voordat de „biographie romanciée"
ontstond en tot een modegenre verlaagd
werd, ontwierp zij reeds, met kennis en
leiding geven aan het onderwüs. mogen
doordrongen zijn van de gedachte, dat de
kennis van de Nederlandsche taal moet
zijn: uitgangspunt, fundament en kern
van de opvoeding van den Nederlander,
opdat Nederland Nederland blijve, door
den aard zijner bevolking en door de taal,
die het spreekt.
Met dien wensch verklaart spr. de hon
derd acht en zestigste jaarvergadering
te zijn geopend.
Daarna zijn
ln aanmerking dient te komen
Dit geldt evenzeer voor de handschrif
ten en brieven, ook op dit gebied dreigt
versnippering, nu ook Gemeente-archieven
op dit terrein verzamelingen aanleggen,
zelfs van dichters, die niets met de ge
meente uitstaande hadden.
de jaarverslagen
aan de orde.
Dat van den secretaris, den heer H. T.
Damsté maakt allereerst melding van het
overlijden van H. M. de Koningin-Moeder
en geeft verder het besluit van den stich-
met de persoonlijke en materieele mid
delen. om een corpus collationum tot
stand te brengen, en 2o. omtrent de hou
ding, welke de Mij behoort aan te nemen
ter van den Mei-prijs weer om dezen prijs i inzake de plannen van den Minister van
t mnn #i; v»o+ loofcf. 1 Onrfpruriis TCimstpn pn Wpt.pnsrhnnnpn
groot f. 1000 dit jaar voor het laatst be
schikbaar te stellen.
„Erg veel bevrediging heeft de toewij
zing niet gegeven, en 't is eenvoudiger
voor de Commissie voor Schoone Letteren,
als zij in het vervolg als weleer meer één
prijs toe te kennen heeft."
Aldus motiveert de prijsstichter zijn be
sluit om zijn stichting maar weer te niet
te doen.
Omtrent de werkzaamheden van het
Bestuur kan worden gemeld, dat dit tegen
over de Regeering verklaarde in te stem
men met het adres van den Nederland
schen Uitgeversbond, waarin de geprojec
teerde omzetbelasting schadelijk werd ge
noemd voor volksontwikkeling en bescha
ving, zoo daardoor ook de verkoop van
boeken en tijdschriften zou worden ge
troffen.
Geen succes had een tot den Neder
landschen Uitgeversbond gericht voorstel
om 't daarheen te leiden, dat door de
Maatschappij bekroonde boeken voor de
leden verkrijgbaar worden gesteld tot ver
laagde prijzen. Contractueele verplichtin
gen van de verbonden uitgevers tegenover
de verbonden boekhandelaren verzetten
zich daartegen.
Op ons verzoek, dat van nieuwe uitga
ven, die in onze boekerij verdienen te
worden vertegenwoordigd, de uitgever
desgevraagd een exemplaar om niet zal
afstaan, antwoordde het bestuur van den
Uitgeversbond d.d. 19 Mei J.I., dat het aan
zijn leden ons verzoek had overgebracht,
met aanbeveling in voorkomende gevallen
daaraan wel te voldoen. In het eerstvol
gende nummer van zijn orgaan „De Uit
gever" zou dit worden ter kennis gebracht
van al zijn leden.
Voor onze boekerij is dit zeker wel een
hoogst belangrijke decisie, waarvoor onze
Maatschappij den Nederlandschen Uitge
versbond grooten dank verschuldigd is.
Ingewonnen werd het advies van de
Commissie voor Taal- en Letterkunde
Onderwijs. Kunsten en Wetenschappen.
Van het Ts. voor Ned. T. en Lett is het
52ste deel volledig en van het 53ste deel
zijn drie afleveringen verschenen.
In 1933 werd door de zorg van den heer
D. de Jong het Register op de deelen
XXVI—L voltooid.
De commissie voor geschied- en oud
heidkunde vergaderde achtmaal.
De bekroningen.
De Commissie voor Schoone Letteren
adviseerde:
1. den Meesterschapsprijs groot f. 1000
toe te kennen aan mevrouw Henriétte
Roland Holstvan der Schalk, ter erken
ning harer leidende beteekenis op menig
gebied der schoone letteren;
2 den C. W. van der Hoogt-prijs groot
f. 1Ó00 toe te kennen aan den heer J.
Slauerhoff voor zijn dichtbundel „So-
leares", mede beschouwd in verband met
zijn te voren uitgegeven geschriften;
3. een Meiprijs, eveneens groot f. 1000,
te verdeelen tusschen de heeren A. den
Doolaard en Jan Engelman voor hun
resp. geschriften „De Herberg met het
Hoefijzer" en „Tuin van Eros".
De motiveering van het eerste voorstel
kan volgens de commissie betrekkelijk
kort zijn:
Dat Henr. Roland Holst een der grootste
figuren is van het Nederlandsche geestes
leven, is een feit van zoo algemeene be
kendheid, door geestelijke mede- en tegen
standers zoo eenstemmig erkend, dat de
Commissie zich ontslagen kan achten van
de taak, dit nog uitvoerig te gaan betoo-
gen Van Henr. Roland Holst mag men het
wagen uit te spreken, wat men slechts zel
den van een mensch kan en mag zeggen:
Nederland zou het Nederland niet zijn,
dat het nu is, wanneer zij er niet ge
weest was.
Hoewel zij op bijna alle gebied van litte-
Letteren er den Meesterprijs aan toe te
kennen.
Ten aanzien van den C. W. v. d. Hoogt-
prijs merkt de commissie op:
De dichter Slauerhoff heeft reeds met
goed recht een naam verworven in onze
letterkunde. Reeds herhaaldelijk heeft hij
in proza en in versvorm werk geleverd
van zoodanige kwaliteiten, dat dit advies
beginnen moet met een verklaring waar
om hij niet eerder de algemeene stemmen
van de commissie op zich kon vereenigen.
In een vorig advies heeft de Commis
sie er reeds op gewezen, dat haar keuze
niet uitsluitend beïnvloed wordt door de
individueele prestatie van een in aanmer
king komend auteur, maar dat zij buiten
dien ook haar aandacht richt op de waar
de die het te bekronen boek mag hebben
voor de verdere ontwikkeling van de Ne
derlandsche Letteren. Zoodoende verkrijgt
het begrip aanmoediging een wijdere
strekking.
Slauerhoff's uitdrukkingswijze is zoo bij
uitstek onverzorgd, dat, hoezeer men ook
hechten mag aan een persoonlijk geluid,
ja, de onontbeerlijkheid daarvan voorop
stelt, de Commissie lang geaarzeld heeft,
alvorens door een bekroning ook de scha
duwzijden van dit werk een fiat te ver-
leenen.
Zij die uit zijn bundel proza-verhalen
„Schuim en Asch" zich „Larrios" en
„Such is Life in China" herinneren, zij
die met ons den aanvang en eenige an
dere passages van zijn roman „Het Ver
boden Rijk" bewonderen, zullen stellig in
stemmen met de bekroning van dezen
dichtbundel „Soleares", waaruit de geest
spreekt van genoemde novellen en roman
fragmenten en waarin de klank van de
gedichten uit zijn besten tijd, verzameld
uitgegeven in den bundel Clair Obscur,
weer waarneembaar wordt. Ook in Solea
res trachten talrijke onverzorgdheden met
hun te lichtvaardigen luim de dichterlijke
waarde te ondermijnen, maar de Commis
sie heeft thans gemeend in de eerste
plaats gehoor te moeten geven aan een
landsche letterkunde zal bezitten, waarvoor fantasie, die groote verbeeldingen van
sterkt het karakter. Zij, die in ons land dan zeker de Bibliotheek der Maatschappij historische persoonlijkheden, waarin het
lolrUrKr covert aart Vl ot" mirlorWiis m flfpn In oonmorlrirKr rliont fo Irrtrrtort Konni of "7Ü rt rtf on ornio non onn +44#* r,-. ,-,1-1
bewustzijn of de energie van een tijd zich
samentrok: wij noemen haar werk over
Rousseau, over Garibaldi, later over Tol
stoy, haar drama's werden een belang
rijke verrijking onzer arme tooneellittera-
tuur; ook theoretisch gaf zij zich reken
schap van de dramatische kunst in heden
en verleden in haar standaardwerk over
het dramaeen nieuwe vorm van taalkunst
Aan het verslag der Commissie voor zocht zij in haar massaspelen, kortom:
Taal- en Letterkunde ontleenen wij het stijgend ontzag vervult ons zelfs bij de
volgende: kortste vogelvluchtblik over dit groote
Tweemaal is door de Mij. aan de Com- i levenswerk, met zooveel dienende toewij-
missie advies gevraagd: lo. over de vraag, óing gedaan; met algemeene stemmen ad-
wat er moet en kan gebeuren in verband viseerde dus onze Commissie voor Schoone
Zorg er voor fiet sym-:
bool Uwer jeugd te
behouden, opdot U
op het hoogtepunt
van Uw leven niet
door onderen wordt
overvleugeld. Vetoan-
zetting, slechte teint en
lusteloosheid, vinden
hun oorzaak in opeen-
hooping der vele
kwade stoffen in het
lichaam! Drinkt door-
om de beproefde
Dr. Richter's
Kruidenthee,
welke Uw geheele
lichaam zuivert en
verfrischt.
Bij Apoth. en Drog.
f 1.S0 en f 0.80,
j(sterk f t.75) per pak
klank van diepen ernst, dikwijls met in-
nerlijken strijd en zelfspot bevochten.
Het loont wellicht de moeite de elemen
ten nader te bezien waaruit deze ernst
bestaat. Temeer heeft men deze gedichten
te letterlijk opgenomen. Zij spreken in de
eerste plaats van een doelloos en richting
loos leven. Het zijn ontboezemingen van
een vermoeid avonturier, die uitvaart en
thuiskomst met gelijke lusteloosheid be
schrijft. Hij doet het voorkomen alsof de
ontgoocheling de schering en de inslag
is van zijn wezen. En voorzoover wij hem
uit zijn werk kennen, is dit inderdaad de
bittere waarheid. Dat deze waarheid in
vele gevallen niet verstaan wordt, wijten
wij slechts aan bovengemelden luim; en
een zekere afficheering van zichzelf als
rusteloos zwerver, maakt het maar al te
gemakkelijk aan zijn neerslachtig woord
als aan een phrase voorbij te gaan.
Maar wie het werk van dezen vrucht
baarsten der jongere dichters jaar-in
jaar-uit gevolgd heeft, zal zich gewonnen
verklaren voor de nog slechts door den
dichter zelf miskende levensernst dezer
poëzie en met instemming de aanmoedi
ging van de zijde der Maatschappij der
Letterkunde begroeten.
Wat de Commissie in A. den Doolaards
roman „De Herberg met het hoefijzer" in
de eerste plaats waardeert is het sterke en
natuurlijke talent van een jongen schrij
ver, die gebroken heeft met al te ver
gaande psychologische ontleding, neiging
tot fraai-schrijverij en al te persoonlijke
belijdenis; en wiens kennelijk doel is het
leven dat hem trof tot een kleurig, drama
tisch en bewogen beeld te herscheppen.
A. den Doolaard is een van de vele jonge
dichters die zich in de laatste jaren tot
den romanvorm aangetrokken voelden, en
het mag opmerkelijk genoemd worden dat
juist hij, in wiens verzen het episch en
verhalend element het sterkste scheen zoo
snel den romanvorm wist te beheerschen.
Zijn eersteling op roman-gebied: .De
Laatste Ronde", was niet vrij te pleiten
van een gewildheid en overdrijving die
soms ook zijn verzen ontsierde, en die
steeds een gevaarlijk element in zijn werk
scheen te zullen blijven. Maar in zijn
„Druivenplukkers" zag men, met dit boek
vergeleken, een zeer opmerkelijke vooruit
gang, een versobering en toeneming van
beheerschinz. die zich in „De Herberg met
het Hoefijzer" verder voltrokken heeft.
Goethe wist het reeds: een wilde most
geeft soms den besten wijn. De kracht van
den Doolaard's proza ligt vooral in een
sterke visualiteit en een heldere en een
voudige karakterteekening. twee eigen
schappen die men als de grondslagen van
waarachtige romankunst mag beschouwen.
Hij heeft door weinig gecompliceerde,
maar elementair levende menschen tot zijn
romanfiguren te kiezen, en het sobere be
staan van een Oost-Europeesch bergvolk
in ziin strijd tegen de moderne bescha
vingsbegrippen tot zijn achtergrond, een
boek tot stand gebracht dat om zijn kracht
en kleur en dramatische spanning de aan
dacht verdient boven de romans, die voor
de commissie dit jaar een onderwerp van
bespreking uitmaakten.
Zij heeft, die eigenschappen op hun volle
waarde schattend, zich niet ontveinsd, dat
haar beslissing tevens berustte op de hoop,
dat zich in het werk van dezen schrijver
een verdieping zal voltrekken, die zij in
zijn ontwikkelingsgang meent waar te
nemen.
Z(j erkent overigens in A. den Doolaard
een der levendigste en sterkste proza
schrijvers van zijn generatie en in zijn
streven het leven nauwkeurig en in al zijn
schakeeringen uit te beelden en de per
soonlijkheid van den schrijver op den
achtergrond te stellen een verwantschap
met de groote Europeesche romantraditie,
die den schrijver, naar zij weet, ter harte
gaat.
Er zijn weinig jongere dichters in ons
land die over de dichterlijke vaardigheid
beschikken als in den Tuin van Eros wordt
aan den dag gelegd. Engelman's beheer-
sching van de strofe, zijn gevoelige melo
die, zijn associatieve woord-verbindingen,
er zijn weinigen die dit evenaren. Het is
evenwel wonderlijk, en dit temeer in onzen
tijd. dat een dichter een dergelijke tech
nische perfectie bereikt, zonder dat uit
zijn werk oprijst hetgeen men een per
soonlijkheid is gaan noemen en hetgeen
toch voor ons de meest markante waarde
blijft van poëzie.
Jan Engelman's onbezorgde doch fijn
verzorgde woordkunst zingt letterlijk ge
lijk een vogel dat doet. Gij zult vaak ver
baasd staan, wanneer gij een zijner lie
deren bewonderend herleest, dat het
woord niet als een menschelijke uitspraak
tot u doordringt, maar u bekoort gelijk
iets uit de natuur bekoren kan. Voor velen
is dit een groote lof. Wij echter zijn niet
blind voor de tekortkomingen van een