LEIDSCH DAGBLAD
De eerste warme dag in Mei.
Jaargang
Donderdag 3 Mei 1934
No. 18
ET AVONTUUR VAN
HDVISCH ZONNESTRAAL
v
O
het raam van de tuinkamer stond
luarium, niet zoo'n kleintje, neen, een
|root met wel tien goudvisschen er in
had het op zijn verjaardag van Opa
„Want", had Opa gezegd. „Guus
i echte dierenvriend; dus zal hij er
[el goed voor zorgen, niet waar, m'n
Net ais Opa thuis doet: op tijd
water, op tijd voeren en opletten,
water niet te koud of te warm
[lig. Opa", had Guus beloofd, .uk zal
ach tig goed op passen, en als er iets
orde is, dan moet u 't maat
hield woord. Werkelijk, de mooie
ks hadden niets te klagen, ook niet
pebrek aan belangstelling, want als
niet was. kwam kleine Mieke voor
staan, of Moeder of Vader, 't Was
1 de diertjes rich dan op hun mooist
vertoonen zonder ophouden zwom-
heen en weer lieten de zon op
louden lichaampjes spelen en zwenk-
lerlijk met hun fijne staartjes den
pm en achter het rotsje langs,
één was er. neen dat was toch ze-
mooiste van alleen, dat was nu
i een klompje goud. hij straalde in
en Guus had dezen visch „Zonne-
gedoopt. Namen hadden ze allemaal
daar waren: Zilvervin en Lang-
I en Dulkgraag en Zwartrugje, maar
ptraal, neen. dat was en bleef num-
En toch, als Guus de taal van de
had gekend zou hij gehoord he'o-
|at hij lang niet de liefste was. Altijd
i wat te mopperen, dan was 't water
dan het voer niet lekker, dan het
urn te klein; nooit was Zonnestraal
Wij menschen hebben zoo geen
[id van vlsschen-gezichten, maar als
wel hadden had z'n baasje stellig
dat hij meestal leelijk zuur keek,
Ken vriendelijk Zonnestraaltje,
i op een nacht alles was stil in huis,
Jchjes wilden ook gaan slapen, daar
(Zonnestraal weer te mopperen. „Hm!
lekkers, dat kleine bakje hier,
lie niet zulke sufferds waren, zou je
hoe anderen 't hebben. Kijk eens
liten! Zien jullie daar dien vijver
Die is tweemaal zoo groot als de
amer, daar zijn ook visschen in. Die
i het nog eens goed, maar wij niets
hier was ik maar daar, was ik maar
I vijver!"
[mopperde Zonnestraal maar door;
gaf hem meer antwoord, al de
dommelden in en hij bleef maar
Jen: Kon ik hier maar weg naar den
|Was ik maar in den vijver!" Toen....
was het, of hij werd opgetild, of hij
«gen sprong maakte, door het open
jdoor de lucht, enplons daar lag
l'Jen vijver. Hij kon zijn oogen niet
fn! Was hij er nu heusch? Ja hoor,
ar zooveel water, maarlekker.
teenlijk niet zoo erg, nogal koud was
pn maar flink gaan zwemmen, dan
vanzelf wel weer warm. De maan
[helder, het was bijna zoo licht als
alles kon Zonnestraaltje zien: de
De eerste warme dag in Mei
Doet iedereen vergeten,
Dat nog voor kort, men o, zoo graag
Heeft bij het vuur gezeten.
De kind'ren willen „zoo" naar school:
Hun mantels, mutsen, jassen
Moet Moeder bergen in de kast;
Zij zwaaien met hun tasschen
En voelen zich zoo lekker vrij;
D'een heeft al bloote knieën.
De ander draagt een zomerjurk.
Hier staan ze met hun drieën
(Nadruk verboden).
Te praten over „zwemmen", haf
Zeg, is het zwembad open?
Met „deze warmte" voel 'k er niet
Veel voor vergeefs te loopen!
Op school is 't puffen van belang;
't Hoofd is niet bij het leeren
Zij missen vraag op vraag; de ramp
Is heusch niet meer te keeren.
De heele klas krijgt strafwerk mee;
Dat wordt een avond „pennen"!
Ja, ja, zoo'n warmen dag in Mei
Daar moet j'ook eerst aan wennen.
HERMANNA.
bloemen op den oever, het riet, de water
planten enwat schitterde daar zoo
mooi? Dat was ook een visch, maas een
heel stuk grooter dan een goud visch;
prachtig, die groene en blauwe kleuren! De
visch draaide zich om zag Zonnestraaltje
en snauwde hem toe: ..Hé wat doe jij hier,
kleine krummel. maak dat je wegkomt. Ik
ben een stekelbaars, kijk maar naar de ste
kels op m'n rug; wacht ik zal je bijten!"
Doodelijk verschrikt zwom Zonnestraaltje
weg, zoo hard als hij kon. Wacht, maar
diep duiken, dan zag de groote visch hem
niet meer, tot vlak bij den bodem. Maar
wat was dat nu weer? Een dik groot mon
ster met een grooten bek en vier lange
voelhoorns' als dikke snorharen, kwam op
hem af. „Wil je maken, dat je wegkomt!"
bromde het monster, riit is mijn terrein,
ik ben de koning van de modderkruipers
en wat hier niet hoort, eet ik op". Daarbij
sperde hij den grooten bek wijd open. Zon
nestraaltje wikt geen raad. Haastig zwom
hij weder naar boven, daar kwam een heele
school van die stekelbaarzen aan, de hee-
ren stekelbaars voorop, met vuurroode
keeltjes van kwaadheid. Zonnestraaltje,
zwom en sprong in doodsangst door het
water, hoog sprong hij op boven 't water
uit, gaf een schreeuw endaar lag hij
weer in het aquarium. Had hij zoo'n sprong
werkelijk gemaakt of had hij gedroomd?
Oh. gelukkig gelukkig maar dat hij hier
lag zoo veilig tusschen de andere goudvis
schen in. Lekker was dit water en daar
kwam Guus ook al aan met heerlijke
broodkruimels.
„Wat zwem jij hard. Zonnestraal, heb jij
schik in ie leven?" vroeg Guus.
„Oh, ik ben zóó blij. zóó blij" riep Zonne
straal. Maar daar hoorde Guus niets van.
ANNIE LEMMENS,
(Nadruk verboden).