Pijnenburg getrouwd - Mei te Berlijn - Eieren zoeken VEILIGE HAVENS 75',e Jaargang LEIDSCH DAGBLAD Tweede Blad FEUILLETON. «—-a ZS& im» i. - - i - - - - -i-, -,T- - - -■ -i - i -■ i -■ i-i - - -» DE BEKENDE ZESDAGEN-RENNER PIJNENBURG is te" Tilburg in het huwelijk getreden met mej. Bierens. Het paar bij het verlaten van het stadhuis. Achteraan rechts de renner Cor Wals. 1 31 EI TE BERLIJN. De Mei-koningin op een versierden wagen na het passeeren van den Brandenburger Tor. HET NIEUWE ENGELSCHE VERKEERSVLIEGTUIG „SCULLA" tijdens een proefvlucht. Het toestel biedt plaats aan 39 personen. 1 MEI. -De zonneschermen worden aan het departement van, Economi-i sche Zaken in 'de residentie aangebracht. HET EIEREN ZOEKEN in de omstreken van Lemmer. De terreinen worden nauwkeurig afgezocht door mannen, die zich ip EEN GEZELSCHAP ZWITSERS BRACHT EEN BEZOEK AAN VOLENDAM. rrs breede rij door het land begeven. Natuurlijk moesten de kinderen voor menig fototoestel poseeren. door BASIL KING. (Bit het Engelsch). 10) „0, houd op! Dat zou voor zoo'n wereld deze al te zalig zijn." Zij keek hem met janhoop in haar oogen aan. „Denk je dat ül'ooit werkelijkheid zal worden?" zijn wel raarder dingen gebeurd." •Maar heerlijker toch niet." Hij legde zijn mes en vork neer. en keek Laar aan. „Hlldred, meen je dat heusch?" „Jij dan niet?" Zij vroeg het een tikje I®<®twaardigd. „Als dat niet het geval is, net dan in 's hemelsnaam, opdat ik me verder late gaan." .natuurlijk zou ik het heerlijk vinden, Jïï® net komt me een beetje vreemd voor, ""JU het vindt." »™emd? Waarom vreemd?" „Omdat jij bent, die je nu eenmaal bent ®n ik, niet meer dan ik." At is een redeneeren. 't Is iets, waar over heelemaal niet valt te redeneeren ■s le op iemand verliefd bent, dan is alle nutteloos." toch is dat noodig," zei hij nederig, ij™®. jongen, hoofd op! t Zal wel los- J~Wn Er is toch geen schande in, dat ik wiefd op je ben. Ais jij dat ook op mij dan zal ik wel op me zelf passen." Zij lachten als twee kinderen. Geen van beiden vond het vreemd hun liefde als iets vaststaands te beschouwen, omdat zij dat al zoo lang hadden gedaan. Het was, alsof die liefde met hen was gegroeid, alsof die tegelijk met hen was geboren. De bloem had zich geopend, omdat het hun lente tijd was; daar was niets tegen te doen. Het was wel een stormachtige lentetijd, waarin maar heel zelden het zonnetje scheen, maar juist daarom moesten zij zooveel mogelijk van zijn koesterende stralen genieten. Zij hadden elkaar in twee jaren niet ontmoet en het kon misschien wel twee jaren duren voordat zij elkaar zouden weerzien. Zij konden slechts hun hart wijd voor elkaar openen. Ze sprak over haar werk, dat ze nu een dom, dwaas werk vond, niet omdat zij er geen weldaad door had bewezen, maar omdat zij had welgedaan ten bate van zulke nuttelooze doeleinden. Een New Yorksche dame die zij kende, en wier zoon. die in het begin van den oorlog in de Engelsche gelederen meevocht, gesneuveld was, had een soort club opgericht, om jonge gemobiliseerden, die door Parijs kwamen, of daar een kort verlof door brachten, wat op te vroolijken. „We monterden hen op, zoodat ze weer goedsmoeds naar het front terugkeerden, om daar in stukken te worden geschoten. Het was alsof we een goed ontbijt en een sigaret gaven aan den man, die naar den electrischen stoel wordt geleid. Goeie hemel, wat hebben wij, meisjes, ons toch eigenlijk aangesteld! We dansten en lach ten met die arme, Jonge mannen, die een paar dagen later misschien in hun graf zouden liggen, ten minste als de granaten nog iets van hen overlieten om te begra ven. Toen dachten we daarover niet na. Maar nu doe ik het des te meer. Ik heb een gevoel of ik hun beul ben geweest." „Je bent vermoeid. Je hebt rust noodig." „Rust zou me toch niet verzoenen met de gedachte, dat ik tot een geslacht van wilde beesten behoor. O, Tom, kunnen we niet een leven voor ons zelf scheppen, ver weg van iedereen en ver verwijderd van al die verachtelijke wraakzucht? Het zou me niet kunnen schelen als het heel beschei den en heel stil zou moeten zijn." Een glimlach plooide zich om zijn mond. „Er staan nog heel wat horden, waarover we heen zullen moeten springen, voordat we zelfs tot dat bescheiden en stille leven kunnen komen." .Dorden? Wat voor horden bedoel je?" Dij voorbeeld: je ouders." Zij bekende dat die een hooge horde vormden. „Maar je zult merken, dat die hindernis niet moeilijk te nemen zal zijn, als je eenmaal Harry Whitelaw bent." „En als dat niet zou lukken?" „Door hetgeen moeder me schrijft, weet ik zeker dat dat best zal gaan." „En door hetgeen ik zelf voel, weet ik even zeker dat het me niet zal gelukken." „Maar je hebt het nog niet geprobeerd." Toen vertelde zij hem, wat die kwestie be trof, het essentieele uit haar moeder's brieven. „Zij en mijnheer Whitelaw heb ben, telkens als hij in Boston komt, een kolossaal vertrouwelijk ondertioud met elkaar over jou. Omdat hij niet met zijn vrouw kan praten ,die dadelijk één en al zenuwachtigheid is, zoodra je naam zelfs maar wordt genoemd, heeft hij zich tot moeder gewend, 't Lieve mensch is er erg door gevleid. Ze begint te gelooven, dat ze al van je jongensjaren sympathie voor je heeft gevoeld. Zij was het die je heeft ont dekt. Zij was de eerste, die je een handje hielp. Maar hoe ook, je zult moeten toe stemmen, dat zij in de zeven jaren, dat we elkaar kennen, een boel akeliger tegen je had kunnen zijn." Hij erkende dit met dankbaarheid. „Feitelijk zijn wij, Bostonners," ver volgde zij op haar eerlijke manier, al kunnen we erg opschepperig doen toch niet zulke poenen, dat we iets goed, als we dat werkelijk zien, niet zouden onder kennen. Dit zou Tom blijken tegen het tijdstip, toen hij en Hildred elkaar weer ontmoet ten, en dat gebeurde niet twee jaren, maar één jaar later. Na in Washington gedemo biliseerd te zijn, reisde hij rechtstreeks naar Boston door. Hij had zijn plan ge maakt: alvorens Hlldred te ontmoeten, wenschte hij met haar vader te spreken. „Dat is niet meer dan waarop hij recht heeft," zei hij tot zichzelf. Na al de jaren, dat hij en zijn vrouw zoo goed voor hem waren geweest, kon hij niet opnieuw hun huis in- en uitloopen, terwijl zij onkundig bleven van hetgeen hij hoopte. Misschien had Hildred er hun iets van verteld, dat wist hjj niet, maar alleen hij zelf kon hun de details, die van het meeste belang waren, vertellen. Hij had per brief om een zeer vertrou welijk onderhoud verzocht, waarop Ansley hem had geantwoord, onmiddellijk na zijn aankomst in Boston op zijn kantoor te komen. Hij kwam tegen half vier in Boston aan, en was iets over vieren op het kantoor. Het was een groot kantoor, dat het grootste gedeelte van een etage van een. imposant gebouw besloeg. Op de glazen deur waren de namen der firmanten ver meld; die van Ansley stond, bovenaan en met grootere letters dan de andere. In de wachtkamer kondigde een juffrouw, die in een tijdschrift zat te lezen, telefonisch zijn bezoek aan „Dier is mijnheer White law, die mijnheer Ansley wenscht te spreken." De kantoortijd was voorbij. Terwijl Tom door een corridor liep, waarop de meeste privé-kantoren uitkwamen, zag hij dat er niemand meer was. Het eenige vertrek, waarin zich nog iemand bevond, was heel aan het eind, en daar trof hij Philip Ans ley aan. Ook zijn vrouw. Daar Tom in zijn brief duidelijk genoeg had vermeld, waar om hij om een onderhoud had verzocht, was het een zaak, die beide ouders aan ging. Zij heetten hem hartelijk welkom, en zeiden dat hij er zooveel beter uitzag dan vroeger, iets dat oude vrienden wel moch ten doen. Zij vroegen naar allerlei dingen, die hem betroffen, en vertelden zelf hun eigen nieuwtjes. Guy was weer te Harvard en studeerde in de rechten; Hildred was thuis en had niets omhanden. Zooals zoo veel meisjes, die een werkkring in Frank rijk hadden gehad, vond ze een leven van niets-doen vérvelend. „Ze vindt dat ze een doelloos leven lijdt," klaagde Ansley, „en zou daarom zoo graag weer wat te doen hebben." 1 .(Wordt vervolgd),

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1934 | | pagina 5