EEN STROOPERIG ONGELUK. RAADSELS. DE WIND. 't Was op een Woensdag in den na- dag, dat op het marktplein eener burgsche stad. een viertal kleine jon- i liepen te stoeien, 't Waren zeer arme tjes. Dit bemerkte men al dadelijk aan op vele plaatsen gelapte kleeren. ir vroolijk waren ze, heel vroolijk zelfs, achende en rollebollende over de keien ierkten zij zelfs de twee mannen niet, een groot vat voortrollende, naderden, keken zelfs niet op, toen de mannen het vat, dat rolde en tolde en hotste f botste, over de zeer ongelijke keien is vlak bij hen waren. Toen eerst rikten ze van een ruwe stem, die luid reeuwde: „Uit den weg, jongens! En wat!" laar juist op dit oogenblik zei het ote vat ,.krak-krak" en.een stroom bruine, kleverige stroop vloeide uit wijde opening van den door schokken ngebarsten bodem; de geheele bodem ioonde nu één groot, bruin meer. Na- trlijk duurde het niet lang, of de jon- s stonden héél dicht bij het vat, kij- de naar de stroop met van verlangen VII itterende oogen. Blijft er een eindje vandaan, hoor! uwde toen weer een der mannen. „We men jullie hier best missen!" Hi hl, hi!" grinnikten toen de jongens, ar toeh bleven ze nu op eenigen afstand an toekijken, hoe de mannen de stroop riff ;r in het vat zouden krijgen. Gelukkig, het gaat niet", fluisterde een jongens. Neen, het ging werkelijk niet. mannen wisten er dan ook niets an- s op, dan ergens in de buurt een leeg te gaan leenen en daarin de nog steeds troomende stroop over te scheppen, eg: (auwelijks hadden de bengels dit be- pen. of zij lachten tegen elkander. Want tuurlijk zou er wel wat van de stroop, het opscheppen, op de keien achter- jven, meenden zij. Maar nog meer pret tei iden ze. toen ze beide mannen zagen :n gaan om het vat te halen, n Er afblijven, hoor!" riep toen weer één r twee het troepje toe. ,-Als we er straks bovenste laag hebben afgeschept mogen lie de rest hebben. Maar nu met julne nden er af blijven, verstaan?" Ja. baas", was aller antwoord. nk Doch nauwelijks waren de mannen het i0( ein over, of Jaap. de oudste van het inl *Pie begon: „We moeten met onze lei nden van de stroop blijven, heeft die an gezegd, maar hij zei niet, dat onze end er af moest blijven, dus mogen we t onzen mond wél stroop likken. En we nu zóó op de keien gaan liggen dat met onzen mond bij de stroop kunnen imen. dan kunnen we er fijn van smul- n „Maar als nu straks de mannen terug- ïdi imen", zei hij, die Jan heette en nogal lei rlijk was. „En we mogen niet Met onze handen er aan komen!" viel ap lachende in. ,En nu maar vlug er mee beginnen! Kom s»it, eerst wij, en na ons Jan en Kees!" id. Plat voorover liggende, slurpten toen al ia 1 ie ap, j di aa 11 ra] "i ipl >ei !t 'hi ai ter_ itt n eti 'ai i ®ap ar ss et spoedig de twee bengels, gulzig de stroop op, waarvan zij weldra genoeg hadden. En nu waren Jan en Kees aan de beurt. Ook zij lagen reeds plat op de keien en ge noten van de kleverige mass. Jan lag er zelfs met zijn neus in- iets dat Jaap, die een grap had bedacht, lachende deed uit roepen: „Waarom duw je alléén je neus er in? Wacht, ik weet iets beters!" Toen sprong vóórdat Jan er op bedacht was, de bengel op hem toe en duwde hem iets verder in de stroop, zoodat heel zijn ge zicht als met een glimmende strooplaag was overdekt. Zelfs Jans oogen zaten vastgeplakt, en voll stroop waren Jans ooren. zien, noch hooren kon hij, en vol stroop waren de vingers, waar mee hij zich de stroop van de oogleden wreef. Kees, nog steeds genietende van de zoete massa, had wél het lachen en ook Jans geproest gehoord, doch niet omgekeken. Maar nu hij Jaap hoorde roepen: .Daar komen ze terug met het vat!" wilde hij zich op richten. Maar, ach- daar gleed zijn klomp uit, en Keesje's voeten lagen mid den in het stroop-meertje. en de mannen waren al zoo dichtbij! Kees wist geen raad van ellende. Met moeite trok hij de voeten uit de klompen, richtte zich op wilde op zijn kousen wegloopen doch liep Juist, in zijn angst, den verkeerden kant op en stapte weer midden in de stroop! ,.Ach. lieve help, daar zijn de mannen!" dacht Kees .Wat zal er nu met me gebeuren?" En nog banger werd hij, nu het tweetal het vat liet liggen en recht op hem toeliep. Daardoor verloor Keesje heelemaal den moed en van schrik viel hij met een plofje voorover enin dé stroop! Niets anders wetende te doen begon hij luid te schreeuwen: „O moedè... r. haal me er toch uit!" Doch 't was moeder niet, die hem te hulp kwam Hij. die Kees bij de voeten uit de stroop trok, was een der twee mannen. Kees. die reeds aan een flink pak slaag dacht, drukte zijn kleverige handen tegen de ooren en wachtte afDe man vond echter, dat Kees, door al die strooperig- heid reeds voldoende was gestraft; hij joeg hem alleen met een barseh: ,,Gauw naar je huis, kwaiongen!" weg. Ook de drie anderen werden met booze woorden verjaagd. Maar toch hadden daarna de mannen pret over het geval, hoewel de stroop nu niet meer te ge bruiken was. Jan nóch Kees beleefden bij hun thuis komst echter een aangename begroeting! Want Jan werd door zijn moeder zóó hard handig schoongeboend dat hij er nooit meer aan zou denken van stroop, die op den weg lag. te snoepen. En Kees werd ziek van al die „strooperigheid", zooals hij het noemde. Zoo eindigt deze strooperige vertelling! TANTE JOH. RAADSELS VOOR ALLEN OM UIT TE KIEZEN, DE GROOTEREN 4, DE KLEINEREN 3. I. Ingezonden door Paula en Edward ten Hooven. Welk spreekwoord stoat hier: B.t.r ..n v.g.l .nd.h.ndd.n t. ,n ,n d 1 ,ch. Ingezonden door Liesje Thors. Wat staat hier? i ailes m. Ingezonden door Marie Brokaar. Ik ben een groote afstand, draai mij om, dan wordt ik iets heel kleverigs, waar mee je dingen aan elkaar kunt hechten. (Nadruk verboden.) IV. Ingezonden door Rina Vlaardingerbroek. Iets van 4 lettergrepen, 13 letters, dat heel snel kan rijden. 1, 2, 3, 4, 5 is heel angstig en gevaarlijk. 6, 7, 8, 9, kan heel warm en ook heel koud zijn. 10, 11 roept men als men zich pijn doet. 12, 13 een meisjesnaam. V. Ingezonden door Hennie de l'Eluse. In welke houding ziet men de huisvrouw het meeste? VI. Ingezonden door Lies Deumer. Verborgen plaatsnaam. Die boer verkoopt het zand voor tien cerit de emmer. VH. Ingezonden door Wim Hoek. Wie is mijns vaders zoon en toch niet mijn broeder. VUI. Ingezonden door Gerda Spiecker. Een woord van 9 lettergrepen, 28 let ters is een nuttige instelling. 9, 28, 12 is niet arm, 6, 18, 19, 1 is niet breed, 14, 13, 12. 2, 5, 11, 16 leer je op school, 1, 25, 20, 21 is niet vroeg, 22. 23, 24. 8, 27, 4, 16 va ren op zee 17, 2, 7, 13, 5 het tegendeel van ontvangen, 3, 11, 14, 22, 23, 24 is niet oud bakken, 20, 27, 26. 4, 1 een vrucht met een klokhuis met pitjes, 10, 15, 2, 12 is niet gezond. Heer Wind blaast door de takken. Heer Wind blaast om ons huis. Hij blaast zelfs in den schoorsteen, 't Is loeien, geen gesuis! Heer Wind zet bolle wangen En lachen kan hii niet. 'it Is huilen, steeds maar huilen: Het regent dat het ziet! Heer Wind kan grimmig koud zijn. Maar houdt ook van een grap. Blaast mutsen, hoeden, petten Met één zucht weg. Dat 's knap! En wie hij plaagt moet lachen, Moet lachen om 't geval. Die allerdolste streken Zijn werk'lijk ook te mal! Zou 't komen soms dat daardoor Heer Wind is onze vriend? Ik denk vast: met zijn grappen Heeft hij dien naam verdiend! CARLA HOOG. „(Nadruk verboden).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1934 | | pagina 15