Bouw nieuwe brug te Arnhem -
VEILIGE HAVENS
TS** Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD
Tweede Blad
FEUILLETON.
KONING GEORGE VAN ENGELAND -
inspecteert bij zijn. bezoek aan het AJdershot-
kamp de ee re-wacht van de Grenadier
Guards.
DE HERTOGIN VAN YORK bracht een bezoek aan de tentoon*
stelling, welke te Londen ten bate van het blindenfonds gehouden!
wordt. Het vertrek van de hooge bezoekster.
De bouw Oan de Rijnbrug te Arnhem.
Overzicht van den bouw der pijlers voor de nieuwe brug.
DE JAARLIJKSCHE INTER-At ADEMI ALE SPORTFEESTEN
zijn begonnen met zwem- en polo-wedstrijden in het Sport-
fondsenbad te Amsterdam. Een winnaar wordt door de
studentenband begroet.
OPZITTEN EN POOTJES GEVEN. Bongola,
de oilifant uit den Parijschen Dierentuin, gaat
voor een paar lekkernijen opzitten.
door BASIL ICING.
(Uit het Engelsch).
80)
Tom zei dat hij het niet wist, en ver
nam dat het een gedeelte van Handei's
doodenmarsch uit „Saul" was.
„Die wordt bij alle Britsche militaire be
grafenissen gespeeld, om de menschen, die
toch al aangedaan genoeg zijn, nog be
roerder te maken. Dat zal ons ochtend- en
avondlied zijn, als we eenmaal in de loop
graven zijn."
Tom werd nieuwsgierig. „Bedoel je dat
Tad een proeftijd doormaakt?"
„Dat weet ik niet, maar wel, dat de
rector-magnificus hem een geneesmiddel
heeft ingediend met de boodschap: er op
of er onder. Meer niet." Hij vervolgde de
hartbrekende melodie, met de diepe bas,
die als een groote trom klonk. „Heb je wel
eens een zekeren Thome Carstairs ont
moet?"
„Gezien wel, maar ik ken hem niet. Stu
deert hij niet in Yale?"
„Heeft er gestudeerd." „Gesjeesd. Hij
is altijd met Tad, net zoolang tot deze
ook gesjeesd wordt. Heeft een hoop geld,
net als Tad," Er klonk kwaadheid in
Guy's stem, toen hij er aan toevoegde: „Ik
zou hem wel een schop willen geven!"
Misschien was het wel deze krijgshaftige
gedachte, die Guy deed overgaan in de
martiale polonaise in A-dur van Chopin,
die de kamer vervulde met haar vreugde
vol bravour.
Tom, die in mevrouw Ansley's hoekje
Jan de vergulde canapé had plaats geno
men, merkte dat Hildred stilletjes in een
fauteuil naast hem kwam zitten.
„Neen, niet opstaan!" Zij legde haar
hand op zyn arm. op een manier, zooals
zij nog nooit had gedaan. „Ik heb je iets
te zeggen, en heb maar een paar minuten
den tijd."
Guy was bij de D-dur passage gekomen.
Hij zat met zijn rug naar hem toegekeerd.
Zij keken in eikaars oogen op een wijze,
als bekenden zij elkaar iets. Alles wat hij
niet durfde uitspreken en waarnaar zij
niet zou durven luisteren, werd door hun
oogen aan elkaar overgebracht. Zij sprak
gehaast, bijna ademloos.
„Ik wou je even zeggen, dat ingeval wij
in den oorlog gemengd worden, en jij naar
Europa zou moeten, ik ook ga."
Hij begon lichtelijk te protesteeren, maar
zij legde hem het zwijgen op.
„Ik weet hoe ik dat moet aanleggen. Er
is in Parijs een dame, die bereid zou zijn
me aan te nemen, om met haar samen te
werken. Je weet, dat ik Europa ken, wat
met jou niet het geval is. Het zou me on
draaglijk zijn aan je te denken aan
jou, die geen familie hebt wetende dat
je zoo ver weg zoudt zijn van iedereen
heelemaal aan je zelf overgelaten. Ik zal
gaan
Nog voordat hij den vollen omvang van
hetgeen zij had gezegd, geheel besefte,
was ze weer weg. Guy speelde maar door,
martiaal en majestueus.
Het was Tom alsof hij plotseling om
geven was door een gevoel van gerustheid.
Nu zij zoo tot hem had gesproken, en
meer, veel meer had gezegd dan zij met
woorden had geuit, was hij niet verrast;
alleen maar gerustgesteld. Hij besefte dat
dat was, wat hij had verwacht niet met
zijn verstand en ook niet direct met zijn
hart. Indien het hart drijfveeren heeft, die
het verstand niet kent, dan moest het iets
zijn, dat zelfs boven beide stond. De eenige
gevolgtrekking, die hij voor het oogenblik
kon maken, nu hij er rustiger over na
dacht, was, dat er voor hem en haar één
gemeenschappelijk levensdoel bestond, dat
zij als vaststaand moesten aannemen. Zij
deed dit reeds. Te trachten uit te vorschen
of zij hem liefhad dat zou voor hem niet
noodig zijn. evenmin als zij dat bij hem
behoefde te doen. Zij wisten. Hij zou wel
eens willen weten of die zekerheid haar
denzelfden vrede bracht als hem. Maar in
stinctmatig begreep hij dat dit ook bij
haar het geval was.
Toen Guy met zijn polonaise klaar was,
liet hij zijn vingers rusteloos over de toet
sen glijden. Hij had zich niet omgedraaid,
niets gehoord, had er zelfs geen flauw idee
van, dat Hildred binnengekomen en weer
weggegaan was. Dat was hun geheim, en
zij zouden het bewaren. Een hunner, ten
minste, had er geen verlangen naar het
bekend te maken, zelfs niet om er met
haar verder over te praten, tot tijd en wijle
de toekomst hem in staat zou stellen er
over te mogen spreken. Het geheim, zooals
het nu was, onuitgesproken maar begre
pen, zou nog langen, langen tijd vreugde
en rust voor hen beiden beteekenen.
Plotseling begon Guy een jubelende,
triomphantelijke melodie te spelen, die de
kamer vervulde als met juichtonen van
een vogel. Het was zangerige blijheid, die
een hart ontwelde, dat beschikte over een
onuitputtelijke schat van teederheid.
Aangestoken door zijn eigen jubelende
stemming, begon Guy de melodie mee te
zingen. Hij had in den loop der jaren een
gemakkelijk aansprekend, krachtig stem
geluid gekregen, dat den krakerigen,
meisjesachtigen klank van vroeger geheel
had verloren.
,Wat is dat voor een heerlijk mooi lied?"
Guy hield even met zingen op, om over
zijn schouder heen te zeggen: „Schu
mann's An die Geliebte!"
Zün hoofd eemgszins achterover hou
dend, en met zijn bovenlijf heen en weer
deinend, vervolgde hij het lied. Al het
smachtend verlangen naar liefde van
iemand van tegen de twintig jaar. uitte
hij, zij het ook dat het hem door zijn dikte
wat onhandig afging, door die groote
blijheid.
Tom had nooit gedacht, dat er in de
heele wereld iets kon bestaan, dat aan zijn
eigen niet onder woorden te brengen
extase op zoo'n wijze uitdrukking kon
geven. Het was niet Guy, noch de piano,
die hij hoorde; het waren voor hem lich
tende sterren, het waren schepselen Gods,
die hun vreugde in klanken uitten; het
waren alle leeuweriken, alle lijsters en
alle nachtegalen, die door alle eeuwen
heen met hun blij geluid zon en maan
hadden toegejubeld.
.Niet ophouden," riep hij, toen het lied
zijn einde naderde. „Toe, zing het nog
eens!"
Toen weerklonk de melodie opnieuw, die
Guy zonder woorden, en Tom met heel
zijn hart meezong.
HOOFDSTUK XL.
Gedurende de volgende week of tien
dagen maakte Tom zich bezorgd over Tad
Whitelaw. Hij vroeg zich af of hij den
jongeman al of niet eens zou gaan op
zoeken. Deed hij het niet, dan zou het wel
eens kunnen gebeuren, dat het plotseling
gedaan was met Tad's studententijd in
Harvard. Deed hij het wel, dan zou hij
waarschijnlijk louter vernedering inoog-
sten in ruil voor zijn moeite. Maar hij zou
zich die vernedering niet aantrekken, als
hij iets ten goede kon uitrichten. Zou hij
echter iets kunnen doen?
Eén ding kon hij zich in elk geval tot
taak stellen: op de een of andere manier
over den jongen nadenken. Het was een
inwendige strijd, dien hij van den eenen
dag tot den anderen uitstelde. Wat ging
Tad Whitelaw hem feitelijk aan? Niets!
En toch zoo veel. Het was iets, waarover
niet te redeneeren viel. Hij was een voor
werp van verantwoordelijkheid, van zorg
voor hem. Het lag in Tom's aard altijd
voor iemand te willen zorgen, zich voor
iemand verantwoordelijk te gevoelen. Aks
het met Tad slecht afliep, zou er in hem
zelf ook iets zijn, waarmee het verkeerd
ging. Al zou hij ook den heelen dag dit
instinctmatige gevoel bestrijden, wegrede-
neeren zou hij het toch niet kunnen.
Het schoot hem te binnen dat Tad dik
wijls Hildred bezocht; ook dien avond vóör
Kerstmis, toen hij hem m den sneeuw
storm ontmoette, ging hij naar haar toe.
Misschien zou zij meer invloed op hem
hebben dan wie ook. Hij belde haar op.
Daar zij als meisje, dat dit jaar voor het
eerst „uitging," het door visites en andere
verplichtingen erg druk had, viel het haar
niet gemakkelijk een half uurtje voor hem
te vinden.
.Ik ben doodop," bekende zij in de tele
foon. „Als ik het niet voor moeder liet,
zou ik alles afzeggen." Maar zij deed hem
een voorstel. Zij moest vandaag per auto
bij een meisje gaan lunchen, dat op een
van de groote buitens voorbij den Jamaica
Vijver woonde. Als hij nu zorgde op een
bepaalden hoek te staan, dan zou zij hem
daar kunnen oppikken. Dan kan hij met
haar meerijden, en met de electrische tram
terugkeeren. Zij zouden op den heenrit
samen kunnen praten. Dat dit voorstel
niet in goede aarde viel bij iemand, dicht
bij de telefoon, kon hij opmaken uit het
geen Hildred terzijde zei: .Dij moet me
over Tad spreken, moeder; dat kan ik ou,-
aueSUtlE wetesren." (Wordt vervolgd