Aanslag op D-trein WeenenParijs - Verkeersongelukken te Londen
VEILIGE HAVENS
75sfe Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD
Tweede Blad
FEUILLETON.
EEN VEERTIENTAL OLIFANTEN VAN BET CIRCUS SARRAS ANI is te Rotterdam TE LONDEN botsten twee omnibussen tegen elkaar. DE KONING VAN ZWEDEN EN PRINSES IN GRID
in het stoomschip „Aldemarin" ingescheept voor Rio de Janeiro. Niet elke olifant liet Tal van personen werden licht gewond. Het ingedrukte arriveerden te Parijs, op 'de doorreis van de Cote d'Azuq
zich zonder moeite aan boord hij-schen. voorbalcon van een der wagens. naar Stockholm.
De aanslag op den D-treinWeenenMünchenParijs.
Twee personen werden gedood en 17 gewond. Een draadloos overgebrachte foto van den
omgeslagen locomotief.
HET MILLIOENENLIJNTJE SCHAESBERG—SIMPEL»
VELD. De nieuwe lijn met bijbehoorende emplacemen
ten zal op 15 Mei geopend worden. Overzicht van Jt nieuwe
emplacement bij de Willem Sophie en Domaniale mijn.
EEN VRACHTAUTO reed te Londen in een winkel-in-i
gang. Twee op het trottoir loopende jongens werden
ernstig gewond.
door BASIL KING
.(Uit het Engelsch).
73)
Zijn aandacht werd getrokken door
haar kleeding, omdat zij een zijden swea
ter droeg van een patroon, zooals hij nog
nooit had gezien: horizontale, gekartelde,
breede strepen, van een groene kleur, die
geleidelijk overging in blauw, en van
blauw naar vaal rood. Groen was de over-
heerschende kleur; grasgroen, jadegroen,
zeegroen, maar alle tinten sober gehou
den door het vale rood van oude met
selsteen en door indigoblauw. Ook het
korte jurke, de kousen en de met een
groote kornalijnen speld vastgezette tam-
o'-shauter, op haar gladde, glanzende,
blauwachtig zwarte haar, waren indigo
blauw. Hij herinnerde zich dat hij vroeger
vond dat zij iets had van een meisje uit
Cambodga en dat vond hij nu weer.
Bij het huis aangekomen, hoorden zij
van Pilcher, dat er niemand thuis was
Mevrouw Ansley was op theevisite, en
Mijnheer Guy had voor juffrouw Hild-
red de boodschap achtergelaten, dat hij
op de tennisclub was, met verzoek Tom
daarheen te brengen.
„Hebt u er lust in?"
Begrijpende, dat hij geen drie weken in
Dublin zou kunnen doorbrengen zonder
die uitnoodiging te krijgen, was hij al van
te voren besloten, zoodra die werd ge
daan, haar aan te nemen.
„Als u ook gaat."
„Best, dan gaan we. Maar misschien
wilt u liever eerst even naar uw kamer.
Pilcher, wil je mijnheer Whitelaw den weg
wijzen! Zoodra u weer beneden bent,
we." Vlug de trap oploopend, bedacht hij
of het niet gewenscht was zijn nieuwe,
flanellen pak aan te trekken, toen zij
alsof zij zijn tweestrijd raadde hem
toeriep: „Blijf zooals u nu bent; niet ver-
kleeden! Ik doe 't ook niet."
Die moederlijke vooruitziendheid toonde
zij ook toen zij van den straatweg afbogen
in de oprijlaan naar het clubhuis.
„Wilt u aan al die menschen hier wor
den voorgesteld, of gaat u liever in uw
eentje wat rondkuieren? Doe net wat u
het prettigst vindt."
Tom antwoordde met een voorstel. Daar
er heel wat auto's zouden moeten worden
opgesteld in de smalle zijlanen van het
clubterrein, opperde hij, dat zij aan het
clubhuis zou uitstappen, en dat hij dan
wel een plaats voor de auto zou zoeken.
Daarna zou hij wat gaan rondkuieren, tót
dat Guy klaar was met spelen.
Na den wagen te hebben geparkeerd, be
vond hij zich te midden van de chauffeurs,
waarvan sommigen nog oude bekenden
van hem waren. Getrouw aan zijn stel
regel, begaf hij zich onder hen. drukte
hier en daar iemand de hand, en vroeg
hun hoe zij het maakten. Het was merk
waardig hoe zij op elkaar geleken, niet
alleen door hun stofjassen en chauffeurs
petten, maar ook wat hun gezichten en
manier van doen betrof.
„Heb je een betrekking?" werd hem ge
vraagd.
„Ik ga op reis met den jongen mijnheer
Ansley. We blijven hier drie weken, en
gaan dan naar het westen."
„Wordt je er behoorlijk voor betaald?"
„O, mijn uitgaven krijg ik vergoed."
„Een fijn baantje dus," zei een Engelsch-
man.
„Zeker, maar het is alleen maar gedu
rende den zomer."
Toen hij hier zijn plicht had gedaan,
ging hij wat ronddwalen, tótdat hij aan
den oever van het meer bij een rotsblok
kwam, waar hij een geschikte zitplaats
vond. Hij stak een sigaret op en verheugde
zich een half uurtje voor zich zelf te heb
ben, waanin hij van het mooie uitzicht kon
genieten. Het menschen- en sportgedoe om
hem heen werd overheerscht door de rust,
die hier van het verre landschap uitging.
En toch was het of die heuvels en dit meer
leefden. Het was alsof hij een Alomtegen
woordigheid bemerkte, die tegen hem
glimlachte. Ook toen hij in den zomer
werkzaam was bij de hotelclub, had hij
opgemerkt, dat hij met die Alomtegen
woordigheid, zonder een woord te zeggen
en zonder iets uit te voeren, kon zijn, zon
der zich te vervelen. Je keek maar, en je
dacht maar, en dan was het alsof je je
baadde in kalmte. Al waren er ook men
schen in de buurt, die heen en weer liepen
en riepen en schreeuwden, net als nu op
de tennisbanen, die op een afstand van
nog geen vijfhonderd meter lagen, dat
alles stoorde hem even weinig als de vogels
en de vlinders. De Alomtegenwoordigheid
was te immens, te werkelijk, dan dat zulke
kleinigheden zouden kunnen hinderen.
Zoo zat hij daar rustig te rooken en te
denken. Overal zongen er vogels. Onduide
lijk drong het geroep van de tennisbanen
en van de jonge menschen, die op het vlot
in het meer klauterden, of van de spring
plank in het water doken, tot hem door.
Alles was vredig, versterkend, rustig.
HOOFDSTUK XXXVI.
Langs de oprijlaan kwam een vrouw
voorbij, die naar hem keek. Tom kon haar
duidelijk zien, want het rotsblok, waarop
hij zat, was niet meer dan tien meter van
de oprijlaan verwijderd. Het scheen hem
toe, dat zij haar pas verlangzaamde om
hem goed op te nemen. Zij was een kleine
vrouw van om en bij de vijftig jaar, met
een knap, maar droevig gezicht, netjes ge
kleed. Toen zij hem voorbij was, keerde zij
terug en passeerde hem opnieuw. Dat
deed zij neg een derde en vierde maal.
Telkens keek zij hem lang en onderzoe
kend aan, zonder verlegenheid te toonen.
Misschien een kamenier of de vrouw van
een chauffeur, dacht Tom.
Hij draaide zich om, teneinde te kijken
naai' een jongen man, die zich gereed
maakte een duiksprong te doen, en dien
hij in alle opzichten keurig volbracht.
Eerst toen de kleine vrouw vlak naast
hem stond, bemerkte hij haar aanwezig
heid. Zij ging op een lagen rolsteen dicht
bij hem zitten.
De kalmte die zij aan den dag legde,
was die van een vrouw, die een bepaald
doel had.
„U bent zooeven met juffrouw Ansley
hier gekomen, nietwaar?"
De stem en haar optreden hadden iets
doelbewusts. Toen hij een bevestigend ant
woord had gegeven, had hij een gevoel
alsof hij met iemand, die uitgehongerd
was, over voedsel sprak, of wel of hij met
vuur in aanraking kwam. Dit was niet te
ontkennen.
„En u studeert te Harvard".
Ook dit stemde hij toe.
„Te Harvard noemen ze u den Baby van
Whitelaw, is 't niet?"
„Dat heb ik wel eens gehoord. Waarom
vraagt u me dat?"
„Omdat ik de nurse ben, aan wie twin
tig jaar geleden het kindje van mijnheer
en mevrouw Whitelaw is ontstolen. Ik ben
juffrouw Nash."
Toen schoot hem iets, dat al lang was
geleden, te binnen. Hij hoorde Honeybun
nog vertellen, dat hij die nurse had ge
zien, een knappe, nóg jonge, kleine, En-
gelsche vrouw, en dat zij Nash heette. Toe
Tom haar nu aankeek, zag hij dat ze nog
meer was dan een knap, Engelsch vrouw
tje: een vrouw met een gefolterde ziel. met
een hart, dat door een vlam werd verteerd
Hij had medelijden met haar, wat echter
niet belette, dat hij ongeduldig werd door
het feit, dat dat Baby-van-Whitelaw-ver-
haal hem ook hier weer vervolgde.
„Waarom vertelt u mij dat?"
„Naar aanleiding van hetgeen ik van de
ouders heb gehoord. Ze vinden het
zonderling."
„Wat vinden ze zonderling?"
Mo®dt vervolgd),,