VERKEERD BEGREPEN.
GOEDE OPLOSSINGEN.
Jan en Piet Halma waren twee moeder-
looze jongens. Jan was een kleine krulle-
bol van zes, en Piet een flinke jongen
van tien jaar. Jan wist zich niets meer
van zijn moeder te herinneren, want "t
was al vier jaar geleden dat moeder ge
storven was. Maar Piet wist nog heel veel
van haar. En o, wat dacht de jongen
graag aan den tijd toen moeder er nog
was. Maar dat wist niemand, want spre
ken over moeder deed hij nooit, zelfs niet
met vader. Omdat vader veel op reis
moest, had hij een juffrouw in huis ge
bracht die voor de kinderen zorgen moest.
Oude Antje, die vroeger ook reeds bij
moeders ouders gediend had, was er wel,
maar die kon niet alleen voor de huishou
ding en de kinderen zorgen.
,,'t Was heel niet noodlg geweest," had
Antje gebromd, „wie kan er beter voor
die schapen van kinderen zorgen, dan ik?
Ik was al bij mevrouw in huis toen ze zelf
nog maar een jong meisje was. En die
twee lieve jongens, heb ik ze niet allebei
zien geboren worden? Als ik hun eigen
moeder was, zou ik niet meer van ze kun
nen houden."
„Die lieve jongens", zei oude Antje
altijd, maar er was niemand die het haar
na zei; vooral de nieuwe Juf niet. Die
eerste Juf was ook niet lang gebleven.
Waarom ze weg ging had vader gevraagd?
En 't antwoord was geweest: „Om Plet.
Met die jongens is geen huis te houden."
„Vreemd," had vader gedacht. „Toen
mijn vrouw nog leefde, klaagde ze nooit
over Piet. Enfin, misschien houdt deze Juf
niet van het kind en zal het met een vol
gende wel beter gaan."
Doch met een volgende Juf was het niet
beter gegaan, en ook niet met de Jufs die
weer na haar kwamen, heel die vier jaren
door. Als vader aan de Jufs vroeg, waar
om ze weg gingen was het altijd, om Piet
geweest. Jan niet, dat was een lief, ge-
zeggelijk ventje, maar met Piet was niets
te beginnen. Altijd was hij onwillig en
brutaal, en voor zijn jonger broertje had
hij totaal niets over. Jan was pas zes
jaar, natuurlijk kon hij: de wilde spelle
tjes nog niet doen, die Piet deed. En dat
was maar goed ook. Want Piet zou zijn
broertje aan allerlei gevaar bloot stellen,
dat was vast. Maar bijna nooit was Piet
er toe te krijgen wat kalmer spelletjes
met zijn broertje te doen. Dat is goed
voor meisjes, kon hij dan zóó minachtend
zeggen, dat men maar niet meer bij hem
aandrong.
Nu was er op de kleine villa waar mijn
heer Halma met zijn beide jongens woon
de, al de zesde Juf in huis. En 't scheen,
dat het weer dezelfde kant uit zou gaan
als met de vorigen, want telkens als vader
van zijn reizen thuiskwam, had Juf aller
lei klachten. Piet had zijn broertje ge
plaagd, Piet was ongehoorzaam en bru
taal geweest, Piet was te laat thuisgeko
men, en zoo ging het maar door.
Op zekeren middag toen mijnheer
Halma wat vroeger thuis kwam dan an
ders, riep hij Piet op zijn kamer.
„Jongen, we moeteen samen eens pra
ten," zei vader, „want zóó gaat het niet
langer. Ik kan niet thuiskomen van de
reis, of ik hoor allerlei klachten over je.
En altijd van jou alleen, over Jan krijg
ik nooit klachten. Zeg me nu eens, waar
om doe je toch al dat kattekwaad? Vind
je het zoo prettig om Juf te plagen? En
daardoor is het toch dat ik telkens een
nieuwe Juf moet zoeken. En 't zou toch
veel prettiger zijn als de Jufs lang bij ons
bleven. Vind je dat zelf ook niet Piet?"
Met de oogen neergeslagen had de jon
gen al dien tijd voor zijn vader gestaan.
Nu haalde hij met een onverschillig ge
zicht, zijn schouders op.
Vader zag het en werd er boos om.
„Er is met jou niets te beginnen, ver
velende jongen," zei hij. „Of ik goed met
je praat, of dat ik je streng straf, 't is bij
jou toch alles hetzelfde. Maar onthoudt
dit, als je zoo doorgaat, en ik steeds zoo
veel klachten over je krijg, dan kun je
niet thuis blijven. Ik wil niet telkens om
jou van Juf moeten veranderen. Als 't niet
beter wordt, dan stuur ik je naar een heel
strenge kostschool. Nu moet je 't zelf
maar weten."
Toen Piet uit vaders kamer kwam, zocht
hij zijn toevlucht op een beschut plekje,
achter in den tuin. Daar ging hij altijd
heen als hij boos of verdrietig was. En
wie hem daar nu zoo klein en in elkaar
gedoken had zien zitten, zou niet gedacht
hebben, dat dit dezelfde jongen was, die
tegenover iedereen zoo ondeugend en bru
taal was.
„Moeder, moeder," snikte hij, „waarom
bent u toch weggegaan. Ik kan niet goed
Hoera! We gaan verhuizen!
Wie gaat er met ons mee?
We pakken vlug ons speelgoed
In Jantje's groote slee.
We rijden onze „auto"
Tot vlak voor 't nieuwe huis
En zijn met "t heele vrachtje
Dan in een wipje „thuis".
(Nadruk verboden).
XMVt
Moes zegt: Het is een drukte!
Maar wij verhuizen graag,
Daarom zijn wij zoo vroolijk,
Zoo vrees'lijk blij vandaag.
Zeg kom j'eens bij ons spelen
In 't mooie, nieuwe huis?
Maar loop dan niet naar 't oude,
Want daar vind j'ons niet thuis!
C. E. DE LILLE HOGERWAARD.
zijn nu u er niet meer is. Ik doe er wel
mijn best voor, heusch wel, maar het gaat
niet."
Lang bleef de jongen zoo zitten en het
leek alsof hij daardoor toch wel kalmer
werd. Of was het de herinnering aan zijn
overleden moeder? Opeens had hij weer
moeten denken aan iets wat moeder hem
dikwijls gezegd had. Want ja, vroeger bij
moeder was hij ook wel eens ondeugend
geweest, maar nooit zooals nu.
Als hij dan ondeugend geweest was,
trok moeder hem op haar schoot.
„Weet je wat mijn kleine Piet doen
moet?" had ze dan gezegd. „M'n kleine
jongen moet bidden, en dan zal God hem
helpen. God ziet ons altijd, dat weet je wel
hè, en Hij luistert ook altijd als wij tot
Hem bidden."
'tWas alsof het gisteren gebeurd was,
dat Piet's moeder zoo tot hem gesproken
had, zóó goed kon de jongen zich alles her
inneren. En terwijl hij daar zoo in zijn
schuilhoekje zat, was het alsof er een stil
gebed uit zijn hartje kwam. Toen hij weer
op het huis toeliep, was het met het vaste
voornemen om in 't vervolg beter op te
passen. En kijk, hij kreeg al dadelijk ge
legenheid om dat voornemen uit te voeren.
Toen hij in de serre kwam, zat Jan
daar, bezig met zijn blokkendoos.
„Doe je mee Piet?" vroeg de kleine
jongen.
Piet vond zich eigenlijk veel te groot
ervoor. Maar hij zou en wilde voortaan lief
voor zijn broertje zijn. Dus ging hij bij
hem zitten en bouwde mee. Toen dit spel
letje Jan begon te vervelen, verzon hij iets
anders. En weer moest Piet hem helpen.
Geruimen tijd bleef Piet zoo met zijn
broertje spelen, maar toen kon hij heusch
niet langer stil zitten.
„Ga je mee Jan??" vroeg hij, „dan gaan
we springen in den tuin."
„Hejakkes neen," antwoordde Jan, „dan
wordt je weer net zoo wild. Toe blijf nu
hier."
„Straks dan weer," beloofde Piet, „"k
moet eerst een beetje springen."
En even later holde de jongen door den
tuin.
Jan liep schreiend naar zijn vader.
„Wat scheelt er aan, m'n ventje?" vroeg
vader, terwijl hij hem op z'n knie zette.
„Piet wil nooit eens met me spelen,'
klaagde de kleine jongen.
Vader zuchtte. Alweer een klacht over
zijn oudste. Doch Jan vertelde er niet bij,
dat Piet pas zoo'n poos met hem gespeeld
had
„Kom maar ventje," troostte vader hem,
„dan gaan wij samen een poosje spelen,
Is dat niet fijn?"
„Ja, ja," juichte Jan, terwijl hij van
blijdschap in zijn handen klapte.
„Wat is die kleine Jan toch een schat,"
dacht vader, terwijl hij hem innig tegen
zich aandrukte, ,,'k Wou dat Piet wat meer
op hem leek."
Janneman sloeg zijn armen om vaders
hals en gaf hem een kus.
(Wordt vervolgd).
GOEDE OPLOSSINGEN DER RAADSELS
ONTVANGEN VAN-
Emmy Geerdes, Piet Lagas, Annie Keyzer
Wim Keyzer, Lijntje Bauer, Jacobus
Moraal, Leendert Moraal, Sari Minnee,
Marjanna van den Anker, Marinus van
den Anker, Lies Deumer. Pleun van de
Marei, Rietje Stigter, Danie Stigter, Jannie
de Water, Frans de Water, Sientje Tim
mermans, Frans Weyn, Jaap de Groot,
Adrie van Nood, Johan van Nood, Maurits
van Nood, Tineke van Nood, Hennie de
lEcluse, Carolientje Verbiest, Wim Kruit,
Jo van der Linden, Tieleman van der
Linden, Annie Boekestein, Johan Mulder,
Hendrik Mulder, Nellie Mulder, Theo
Swaak. Conny van Vliet, Corry v. d. Kerk
hof, Stientje Griffioen, Jo Wassenaar,
Eempien Wassenaar. Dirk Koome, Jacob
Koome, Clasiena Möhlmann, Nico Scheps,
Geertruida Blóte, Lilly van der Leeuw,
Triny Blotkamp, Hendrientje Blotkamp,
Marietje Laterveer, Ans Vollenga Rietje
Vollenga, Nico Stroebei, Beppie Braxhoven
Jaantje Braxhoven, Cisca van Gijzen,
Annie van Weizen, Mientje van Riet,
Toosje Bouter, Beppie Bouter, Paula ten
Hooven, Edward ten Hooven, Fokje
Nijholt, Wim Nolles, Wim Broekema,
Maartje Brugman, Martha van Dam,
Truus de Graaf, Mijntje van den Berg,
Johan Bey, Wim Clements, Antje de Nie,
Willy Flaman, Bep Nieboer, Wim Nieboer,
Piet van Polanen, Piet van Schayk. Wil-
helmina Groenhuyzen, Beppie Groen-
huyzen, Rie de Moed, Jannie de Moed, Cor
nells J. Arbouw, Jaan de Groot, Gootje
Scheer, Bep Riebeek, Jopie Hofstra, Janna
Schinkel, Kitty Dreef. Jo -Dreef, Miep
Kriek, Bep Peter, Sieni de Joode, Miepi de
Joode, Tini den Hollander, Annie Cats,
Marie Voorzaat, Jopie Brilman, Annie Bink
Henk Bousie. Cor Bousie, Rika de Graaf,
Marie Brokaar. Martin van der Meer,
Sophia de Ridder, Corrie de Ru, Aaltje
van Vliet, Baukje van Vliet, Adriaan van
Vliet, Marietje van Vliet, Henny van Wijk,
Rie Hartevelt, Prijna Hartevelt, Janny
Hartevelt, Cootje Hartevelt, Henk Brandt,
Nico Koning, Ah Crama, Adri Crama,
Hendrik Luttje, Janke van den Eykhoff,
Rina Vlaardingerbroek, Henk Gihams,
Marietje Verboom, Nicolaas Verboom,
Rietje Trap, Gerard de Geus, Dorus de
Geus, Kees de Geus, Jan Brokaar, Nellie
Vlaardingerbroek, Bep Vos, Piet Vos, Rietje
Laman, Adriaan Pison, Lientje Oostveen,
Corrie Holleman, Jopie Vermey, Alida den
Hoed, Mien Planjer, Adri Bavelaar, Bram
Bavelaar Leni Groeneveld, Tinie Deege
naars, Nelly de Leeuw, Greet de Leeuw,
Daan Stigter, Sietske de Jong, Piet de
Jong, Hans de Jong, Nel Wagemans, Cas
per Nievaart, Gerda Spiecker, Arle Smit-
tenaar, Piet Smittenaar. Adriaan Boender.
In dank nog een mooie kaart ontvangen
tan Rie en Klaas Oudshoorn uit Koude
kerk en eene mooie ansicht van Sonsbeek
Arnhem van Jan de Graaf.