DE GEVANGEN KLOKKEN
Jaargang
Donderdag 29 Maart 1934
No. 13
hem zag komen, keek lachende naar zijn
verlangend gestaar, zoodat, toen de jongen
binnenkwam, hij hem vroeg: „Denk jij ook
al, dat de kippen nu voor de eieren moeten
zorgen, nu de klokken dit niet kunnen
doen, jongen?"
Vóórdat Sjeng kon antwoorden, vroeg de
meestersvrouw:
„Jij weet toch zeker ook. dat de klokken
de Paascheieren niet kunnen halen,
Sjeng?"
De jongen knikte; hij wilde Iets zeggen,
maar zijn lippen trilden, en zijn oogen
stonden vol tranen.
Meester zag dadelijk de tranen. „Wat
scheelt er aan, jongen?" vroeg hij vrien
delijk.
„Hij heeft misschien honger," veronder
stelde op medelijdenden toon de goedhar
tige meestersvrouw.
„Neen, juffrouw, ik huil niet van den
honger," begon de jongen met trillende
stem. ,.'k Ben alleen zoo verdrietig, omdat
mijn zusje Mia, die toch al zoo ongelukkig
is, nu haar Paascheitje niet zal vinden. Ze
is het zoo gewend, dat ze op Paaschmor-
gen, zoodra de klokken beginnen te luiden,
met mij naai- buiten gaat. Daar vindt zij
dan, in de zachte mergel, haar el. Want in
onze rotswoning kunnen de klokken het
niet brengen, 't Deurtje is zoo nauw,
weet u
„En vindt jij dan óók een Paaschei?"
vroeg meester.
„O, ja, meester." was het antwoord.
„Maar ik zal er niet bedroefd om zijn, als
'k er geen krijg, wanneer er voor mijn
zusje maar één op het gewone plekje
wordt neergelegd
„Misschien zijn de gevangen klokken wel
tooverklokken, Sjeng!" viel de meesters
vrouw lachende in. „Misschien komen zij
op een geheimzinnige manier tóch uit den
toren! Nu. dan halen ze natuurlijk ook de
eieren! Ja, jongen, tooverklokken zullen
het best kunnen zijn...."
Lachende keek zij, toen zij dit zei,
meester aan en ook meester lachte. Daarna
begon de les.
Maar nóch Sjeng, nóch meester waren
dien avond met al hun gedachten bij de
lessen. Meester dacht aan iets aardigs, en
Sjeng dacht aan de eieren, die Jaap straks
in het mandje droeg, 't Waren er zooveel!
Bij het naar huis gaan keek hij dan ook
weer naar meesters kippenhok en zuchtte:
Hoeveel eieren die kippen toch wel zou
den leggen? En als ik er maar één van
kreeg voor Mia! Want dat er tooverklok
ken zijn, neen, dat geloofde Sjeng niet. J)e
meestersvrouw maakt wel eens meer een
grapje, zooals nu." zuchtte hij.
'tWas Goede Vrijdag en nog zaten de
klokken achter de stellingen gevangen en
ook was dit Zaterdag nog zoo. Heel bang
klopte dien dag menig kinderhartje, droef
en bang. „Neen, de klokken zouden hun op
Paaschmorgen geen mooie Paascheieren
brengen," fluisterden zij droef.
„Doch wel het meest teleurgesteld zal
Mia morgen zijn," dacht Sjeng. Want nog
had hij niets over de gevangen klokken
aan haar verteld. Ook moeder scheen dien
dag heel treurig. Sjeng dacht, dat het ook
om Mia was. Want moeder kocht nooit
eieren; er was zooveel ander eten noodig,
en ze verdiende niet veel. Ja, hij hoorde
het aan moeders stem die klonk zoo heel
treurig, toen ze tot hem sprak; .Sjeng,
loop jij even met Mia naar Paken, en
vraag mijn doek, dien ik vergat, want ik
kan er zelf niet heengaan, nooit meer
Sjeng, die zag, dat moeder begon te
perkklokken zaten gevangen achter
stellingen, want de kerk van Het
I Vlaamsche dorp Canne kreeg een
fcn hoed. Dat wil zeggen, dat de
toren werd hersteld en het dak
kiwd.
[was het ook nog op Witten Don-
toen een troepje kinderen, op
aar school, over het Kerkplein liep.
keken naar de houten stellingen,
nd den kerktoren waren opgetrok-
•n waar de werklieden stonden te
Want morgen was het al Goede
en dezen nacht moesten de
n naar Rome vliegen, om de
-ren te halen. 1)
zult het zien, we krijgen deze
geen eieren," sprak een klein,
meisje en haar blauwe oogen
V droef naar de houten stel-
moeder zegt, het zal nog wel best
en," zei een klein ventje. „Als
)nd die houten planken worden
nomen, kunnen de klokken van
met gemak uit den toren vliegen
tijd met de eieren weer hier terug
'ou ook wat moois zijn, als de klok-
ns geen enkel Paaschei brachten!"
■n snibbig stemmetje in.
*t jullie wel, dat het bijna negen
vroeg een ongeveer achtjarige,
mg gekleede jongen.
riepen eenige kleuters en vlug
1 zij naar de iets verder gelegen
ongen, die het troepje zoo plots deed
jjjn, heette Sjang Krijns. Met zijn
een weduwe, die uit werken ging
blind zusje Mia, woonde hij in een
'«woningen 2). 't Was ook om Mia,
tèng niet naar school kon gaan. 3)
oest, terwijl moeder bij de menschen
JP het blinde, zesjarige zusje pas-
's avonds gaf de onderwijzer, die
tester" werd genoemd, Sjeng les. Hij
ölt uit liefde, want Sjeng, die een
aardige jongen was, mocht niet dom blij
ven; Sjeng leerde vlug, en was vlijtig.
Toen de kinderen reeds de school waren
binnen gegaan, stond Sjeng nog op het
Kerkplein en ook hij staarde naar de hou
ten stellingen. „Nu zal Mia geen Paasch
eitje krijgen," mompelde hij. En toen zich
bedenkende, dat moeder op hem wachtte,
liep hij vlug naar huis.
„Waar bleef jij zoolang, Sjeng?" vroeg
vrouw Krijns, toen hij binnen kwam. „Ik
moest al weg zijn! 't Is over negenen..."
Sjeng wilde over dc klokken vertellen,
doch moeder had geen tijd om te luisteren,
haar werk ging voor Met een vriendelijk;
„Dag kinders!" verliet ze de rotswoning.
Niets vertelde Sjeng, die heel lief voor
Mia was, zijn blind zusje over de gevan
gen klokken. Hij zelf moest daaraan tel
kens denken, als Mia over het ei sprak,
dat zij gewend was op Paaschmorgen te
vinden met behulp van Sjeng. 't Zou zoo'n
teleurstelling voor haar zijn, vond hij.
Dien avond, toen Sjens tegen zeven uur
naar de les ging, en voorbij de hoeve van
boer Paken kwam waar zijn moeder juist
dien dag gewerkt had, ontmoette hij Jaap
van den koster, die een mandje vol eieren
heel voorzichtig droeg.
„Wat een „eieren!" riep Sjeng ver
baasd uit.
„Ja, die moest ik bij Brink halen," legde
Jaap hem uit. „Want moeder zegt, dat, nu
de klokken niet uit den toren kunnen, zij
zelf voor Paascheieren moet zorgen
..Zouden de klokken echt niet weg kun
nen?" vroeg Sjeng.
„Weineen, hoe zouden ze uit den toren
kunnen komen, nu die door stellingen is
omgeven? Neen, zoolang die niet wegge
nomen zijn, kunnen de klokken er niet uit.
Nou, dag!"
„Dag," zei Sjeng en hij liep door Bij
het huis van den meester gekomen, kgeh
hij peinzend naai' het kippenhok op het
erf, juist tegenover de achterdeur, en
meester, die voor het venster stond, en