LEGKAART. DE BOTERHAMMEN VAN DEN HOUTHAKKER Deze legkaart stelt voor; Twee clowns op een klein fietsje en op rolschaatsen. (Nadruk vr door C. E. DE LILDE HOGERWAARD. Houthakker Plof begon moe te worden. Den geheelen morgen had hij hard ge werkt en hij was nog lang niet klaar. Het was echter tijd om een stukje te eten en een slokje te drinken. HIJ begon met het laatste en schroefde het deksel van de thermosflesch los, nam de kurk er af en schonk wat van den verkwikkenden, brui nen drank in een metalen kroes. Daarna maakte hij het trommeltje open, waarin zijn vrouw boterhammen voor hem gelegd had. Hè, wat zouden die lekker smaken! Houthakker Plof was op den llggenden boomstam gaan zitten en wilde juist met zijn boterhammen beginnen, toen een roodborstje naar hem toe getrippeld kwam. Het piepte zóó hard, dat de houthakker die een echte dierenvriend was onmiddel lijk begreep, wat er aan scheelde. Het arme dier had honger en Plof bedacht zich dan ook geen oogenblik, of hij gaf het vogeltje een stukje brood mee. Nauwelijks had hij dit gedaan, of er kwamen van allerlei vogeltjes: roodborst jes, merels, kwikstaartjes, vinken en mees jes' t Leek wel, of ze 't afgesproken had den, want van alle kanten kwamen ze aangevlogen. Houthakker Plof wilde al die vogeltjes, die Immers zijn vriendjes waren en naar welker gezang hij zoo graag luisterde, als hij in het bosch was, gaarne tevreden stellen en deelde ruimschoots van zijn brood uit. Maartoen de laatste gevederde gast verzadigd was, was ook het laatste krui meltje brood verdwenen. Houthakker Plof keek eens in zijn leeg trommeltje, krabde zich achter het oor enging maar weer aan het werk om zijn honger te verzetten. Hij zette het trommeltje naast den boomstam op den grond en zag nóch hoorde, dat Langhaard, een klein kabou tertje. heel behoedzaam naderde, het leege blikje meenam enhet na een tijdje weer op zijn plaats zette. Ijverig hakte Plof door. tot het tijd was om naar huis te gaan. Maar o, wat had hij een vreeselijken honger! Als zijn vrouw nu maar genoeg voor hem had, wanneer hij straks thuis kwam! Zijn trommeltje nam hij mee, maar het viel hem heelemaal niet op, dat het zoo zwaar geworden was. Zoo vlug. als zijn moede beenen dit toe lieten, liep hij nu naar zijn huisje, dat aan den rand van het bosch stond. De kleine Plofjes het waren er zes! kwamen hem al tegemoet geloopen en gewaggeld. Hij tilde de kleinste op zijn schouder en zoo kwam Vader met zijn halve dozijntje thuis. „Dag vrouwj" riep hij opgewekt uit, zoo dra hij binnen kwam. ,.Heb je nog een reuzeportie eten voor me? Ik rammel van den honger!" „Och, beste man", antwoordde de arme vrouw. „De kinderen hebben vandaag zóó vreeselijk veel gegeten, dat er natuurlijk wel wat, maar niet zoo heel veel overge bleven is. Als ik geweten had, dat je met honger thuis zou komen, zou ik natuurlijk meer voor Je bewaard hebben, maar ik dacht zoo vast en zeker, dat ik je trom mel heelemaal gevuld had. Ik ik stamelde ze „heb het toch niet ver geten?!" „Nee, nee, vrouwtje, jij hebt geen schuld" zei Plof lachend, terwijl hij zijn ontstelde vrouw gemoedelijk op den schouder klopte. „Weet je, hoe het komt, dat ik zoo'n honger had?" vroeg hij nu. Nee, dat kon zijn vrouw natuurlijk niet weten! En de houthakker vertelde het haar. „Ik heb een roodborstje en ook andere vogeltjes wat te eten gegeven", zei hij. „Ze kwamen van alle kanten aanzetten, 't Leek wel, of ze er op gewacht hadden. En ze waren zóó mak! Ze kwamen zoo maar op mijn knie zitten. Vooral meesjes waren erg tam. Ze kwamen met zóó velen, dat mijn trommeltje leeg was vóór ik er erg in had. Kijk maar!" En hij haalde het trommeltje te voor schijn om het zijn vrouw te laten zien. „Maar wat is het zwaar!" riep hij verbaasd uit. „Gek, dat ik daar onderweg niets van gemerkt heb!" Toen hij het openmaakte, keek hü, of hij een groot wonder aanschouwde. Hij was er sprakeloos van en toen hij eindelijk weer spreken kon, juichte hij: „Het is weer vol, heelemaal vol!" ..Dan heb je zeker gedroomd, dat het leeg was!" kon zijn vrouw niet nalaten te zeggen. „Nee, nee, dat weet ik heel zeker!" zei houthakker Plof zóó beslist, dat zij er geen oogenblik meer aan twijfelde. „Kijk toch eens, wat een heerlijke boter hammen met worst!" ging de nog steeds verbaasde man voort, 't Lijkt wel of ik jarig ben! En dat duurt toch nog een poosje, hoor! Maar ik ben een boon, als ik snap, hoe die lekkere boterhammen in mijn trommeltje komen. Het was toch leeg, heelemaal leeg, toen ik het bij den boom stam op den grond zette. Leeg is toch niet vol! Ik ik begrijp er geen sikkepit van!" „Een een kabouter zal er wat in gestopt hebben!" riep Moeder Pit Ja, dat zou het zijn! Dat hij. Plof, daar niet eerder dacht had! Dat slimme vrouwtje had het raadsel opgelost. De zes kleine Plofjes verdrongen om den geheimzinnigen inhoud trommeltje heen. Met open mond den ze toe te kijken. .Leve de kabouters!" riep Vader zullen die lekkere boterhammen gezondheid opeten!" Ja, Ja! Dat zouden ze doen! Plofje stribbelde nu tegen, iets anders nog wel eens konden doe als Moeder zei, dat het tijd was bed te gaan. Vader verdeelde de boterhamme hun achten, maar Moeder zorgde tuurlijk wel voor, dat Vader verre grootste deel kreeg. Hij was lm eenige. die nog niets gegeten 's morgens vroeg Nee maar, wat smaakten die to men lekker! En wat waren het Dat er zóóveel boterhammen in trommeltje konden! 't Was bijna gelooven, en toch was het zoo! Toen even later een kaboutertje zaam door de ruit van het hout huisje naar binnen gluurde, zaten Moeder en de zes kleine Plofjes heugde gezichten om de tafel. Een toen Langhaard want hij gezien had. dat ze allemaal was hij tevreden en lien haastig ten, zijn woning in den ouden hollen e Kabouters komen maar zeld' nabijheid der huizen en vertoon niet graag aan de menschen. oo' die soms hun grootste vrienden Toch wilden allen hun weldoes» bedanken. Daarom zette Vader stukie papier: ..Heel vriendelijk bedankt, m» Kabouter. De boterhammen hebt lijk gesmaakt" Vader zette er eerst zijn nas® toen Moeder en daarna volgden z jes. want het halve doziintje kon schrijven, maar de vier oudst® onder een tweeling) konden wel zeten. Vader deed het voor de to' sten. - „j Dat briefje legde Vader den w dag bij het naar huis gaan bij o® stam. Daar zou de weldoener van - hakkerseezin 't stellig vinden. En toen de morgen daaroo bet verdwenen was. begrepen allen, kabouter het gevonden had. j Dat zaakje was dus in orde. (Nadruk verboden).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1934 | | pagina 14