argang Donderdag 22 Februari 1934 No. 8 SNEEUWKLOKJES DE KATJES ■klonk t met groot geweld, alsof lot afging. jen band, die springt," riep Kees ar z'n vrienden, die met hem (ondkarren waren. jouwe. Kees," riep Jaap, die hter hem reed. jvoelde Kees, dat z'n achterwiel Jiwe steenen hobbelde en dade- hij van zijn karretje. De jon- pen zijn voorbeeld en samen en ze, wat er met de fiets van gebeurd was. |de aan het zadel de fiets van en een ander draaide lang- achterwiel rond. en reuze spijker in," wees Kees helpt me even, om den band te i Jaap. fere jongens fietsten door. Jaap peerden naar huis terug. Op den het huis legde Kees zijn fiets fete boven en ging naar binnen jbenoodigdheden te halen. Deze een kist in een van de aan- s. je doen?" vroeg Gerrie, het (ie. pts repareeren." (stoep." pt zal niet gebeuren," zei Ger digd. niet?" net de straat geschrobd." I had Kees gezien. Hij zette de gereedschap op het aanrecht en fcn later met Jaap terug, samen iragend. Op het straatje achter i zetten ze het ding neer. ok niet!" riep Ger. ft lastig, meisje." merkte Kees op jöe met zijn vriend de fiets den Pe vorst was nauwelijks uit den Ide tuinman was er nog niet ge- 1 den tuin op te knappen. Hier Diets te bederven. De band werd lig gewipt, de binnenband er uit- Kees ging in de keuken een ^ter halen. Jaap zou den band terwijl Kees *m onder water moesten ze het lek opzoeken, gaatje zat. borrelde de lucht (water naar boven. Weldra had ponden. wat ze zochten en het liet lang, of de jongelui waren wam Ria thuis. Ze zag de jon- [en tuin en holde verschrikt naar lenken jullie om mijn sneeuw top ze ontsteld. ^klokjes? Waar staan die?" vroeg de buurt van den emmer. En |j$. emmer opzij. PI? naarheden!" riep ze ver- VAi m'n sneeuwklokjes hebben [trapt en die ginds ook. Kijken in, wat Je doet!" ■K wist, dat hier sneeuwklokken 1^^,, er nu in dezen tijd ver<>ntwaardigd. Haastig •ar binnen. Het huilen stond haar wüFlachen. Hoe dikwijls was ze met ingegaan, om te zien, hoe d© en sneeuwklokjes opschoten. De Mijn zusje is zoo dol op poesjes; Nu heb ik laatst zoo'n grap gehad! Ik zei: Zus ik ga katjes halen! Zij dacht aan kleintjes van een kat Ze zocht al naar een aardig mandje Ik liep naar 't wegje bij den dijk; Daar staat een rijtje oude wilgen Vol ..katjes", donzig, wol gelijk. Ik plukte 'n bos; Zus stond te wachten Al aan de voordeur en ze vroeg: „Waar zijn de poesjes?" want zij zag wel Dat 'k enkel maar wat takken droeg. „Hier", zei ik, „mooie w i 1 g e-katjes Die mag jij. Zus! Vindt je ze fijn? Maar Zus riep boos: .Houd jij die katjes. Die heelemaal geen poesjes zijn!" En toen mijn Tante haar wat later Een aardig, écht jong katje gaf, Zei Zus: Jij mag er niet mee spelen, Hoor Broertje! Dat is nu jouw straf! HERMANNA (Nadruk verboden). gele winteraconietjes, die zooveel op lage boterbloemen lijken, bloeiden al achter ln den tuin. En van de sneeuwklokjes hingen er al een paar. De rest stond op uitkomen. Ria vond 't reuze jammer. Die jongens ook! Nergens hadden ze respect voor. Ver drietig ging ze aan haar werk. De fiets kwam klaar. De rommel werd opgeruimd en weldra peddelden de jon gens weer weg. Toen Kees 's middags thuis kwam, zag hij. dat Ria uit haar hum was. „Is dat nog over die blommetjes?" vroeg hij. „Ja, over die blommetjes," zei Ria hem na. „Hij heeft het niet met opzet gedaan." vergoelijkte moeder, die de geschiedenis vernomen had. ,,'t Volgend jaar bloeien ze dubbel mooi. dat zal je zien," troostte Kees: „een dub bele rust, een dubbele bloei!" „Daar heb ik nü niets aan," snibde Ria. „Ga de post maar eens halen. Ik hoorde wat in de bus gooien!" Gehoorzaam vertrok de jongen. Juichend kwam hij binnen. „De postwissel van grootvader met ons maandgeld!" riep hij blij. Grootvader zorgde geregeld voor het zakgeld van zijn kleinkinderen. Bij Kees kwam dat altijd reuze van pas. Hij was een knutselaar en had altijd van alles noodig. ..Moes!" riep hij, „als u nu morgenoch tend het geld gaat Innen, dan ga ik om twaalf uur meteen naar de markt om te kijken, of er een dynamo voor mijn elec- trlsche fietslantaarn is. De koplamp heb ik van Jaap gekregen." „Zoo, moet je geld meteen weer op," berisDte Ria. „tls toch mijn eigen geld!" „Daar heb je gelijk in." 's Zaterdagsmiddags kwam Kees na schooltijd gauw zijn geld ophalen. Met Jaap fietste hij naar de markt; zij stalden ergens hun karretje en togen op zoek naar een gebruikte dynamo. Het was al lang een hartewensch van Kees om zoo'n lantaren oo z'n fiets te hebben, die ging branden als hij reed. Overal keken ze en vroegen, maar wat ze hebben moesten, was er niet. „De volgende week misschien," troostte één van de kooplui. Teleurgesteld liepen de jongens verder langs de stalletjes met oude boeken, lekkernijen en nog veel meer. „Wacht, Jaap," riep Kees oo eens. „Hier zie ik wat, dat lk koouen moet." Kees was blitven staan en begon direct met den koonman te onderhandelen. .Enne.neem Je dan geen dynamo?" Ho vrï<a*l(ï. „Voorloopig niet." üecs oetaaide en droeg het pakje, in wit paoier gewikkeld, voorzichtig in ziin lin kerarm. Kees moest met één hand fietsen, toen ze teruggingen. Nu. dat kon hij uit stekend. Bij ziin straat nam Jaao afscheid en fietste door. Kees kwam gpüik met vader thuis, die 's Zaterdags altijd laat was. Ria deed hen open. „Enheb je je dynamo?" vroeg ze. ..Neen. Pak maar eens aan. D't is voor jou." En Kees duwde haar 'tpakje in de handen. ..Voorzichtig uitoakken." waarschuwde hij en zette zijn fiets binnen. ..O. Kees. wat beeldig!" hoorde hij Ria biy zeggen. ..Dank je hoor!" ..Geen dank. tls om t coed te maken van die vertrapte blommetjes." ..We houden ze binnen Vindt u niet. Moes? En dan zet ik ze later in m'n luintie." Kn Ria zette het aardige mandie vol sierlijke, hangende klokjes oo het buffet. zet dan alsjeblieft een hekje om je tuin," raadde Kees aan. We mochten ze p^dors e^ns weer nlattraooen." „Jullie hebt niet elk voorlaar een lek ken band, zullen we honen." 's Zomers brachten Kees en Jaap van hun fiets- en kamneertochten telkens kei- steenen mee om Rla's tuintie af te zetten. 7po nonten ze de voorjaarsbloemen te beveiligen. J. H. BRINKGREVE—ENTROP. (Nadruk verboden)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1934 | | pagina 13