benscontrole van de ministers Oud en de Wilde - De strijd in Weenen
VEILIGE HAVENS
Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD
Tweede Blad
IaKIS «heeft zijn geloofs-
brieven aan H. M. de
Koningin overhandigd.
FEUILLETON.
|L NIEUWE 6RIEKSCHE
J5ZANT, Z. Ex. LAGOU-
GRENSCONTROLE VAN DE MINISTERS OLD
EN DE WILDE IN DRF.NTUE. De ministers
voor een z.g. bóo (sen) hut, waarvan er slechts
twee in Nederland bestaan en welke dient voor de
herberging van den herder en zijn kudde,
in Schoonerbeek.
IIET REPl BLIKEINSCHE GEDENKTEEKEN IN' WEE
NEN is thans met vlaggen, waarop bet kruldkenkruis,
omhuld. Tevens is er de beeltenis van bondskanselier
Dollfu8S op aangebracht.
ÜOITERRAMSCHE RIVIERPOLITIE HEEFT DE LUCUTVERKEERS-
IEGELING OP WAALHAVEN op zich genomen en zal zich voortaan
belasten met de controle der paspoorten.
PK NIEUWE BURGEMEESTER VAN HELYOIRT (BRABANT) MR. BLOE
IDEN tan het reeds best stellen met de jeugdige burgeressen van zijn
nieuwe gemeente.
MINISTERIEELE GRENSCONTROLE. Minister
de Wilde maakt kennis met een Duitschen grens
beambte, aan het Schoonerbeekerdiep. Achter
minister de Wilde mr. Oud.
IIET DOOR ARTILLERIEVUUR ZWAAR BESCHADIGDE GEBOUW VAN DE
ARBEIDERSCOöPERATIE IN OTTAKRING BIJ WEENEN waar de strijd
tusschen de socialisten en de bondstroepen bijzonder heftig is geweest.
door BASIL KING
(Uit het Engelsch).
H ^em 11161 111 den sLeet laten,"
"U tot zich zelf. „Hij is zoo ontzaglijk
i m;,°°r me geweest. In zekeren zin is
im ..j vader- Ik moet bij hem blijven,
En r Mpen, net alsof ik werkelijk
|tin zoon was."
zijn eerste besluit van een vol-
HOOFDSTUK XVII.
ktU- J,!!611.van volwassen man begon da-
amste m' Tot nu was zÜn voor"
hem i01361116 geweest, wat anderen
Ihoehc den doen: thans overdacht
In. nïï1 Toor iemand anders nuttig kon
'as een kwestie van opletten,
Is 1 toosten, opvroolijken, en,
VrUL, 2el£ noemde, moed inspre-
ne rmfi moed inspreken deed hij in
*lin» i man was weer ^eü116
t °P den dag, toen hij zich
SOoid pSt0?1 omiaag in het gras had
Ukèw, it alf dol van begeerte om te
i h'i nu van hetgeen hij
,™L Hoewel niemand althans
of v Tom kon nagaan hem
«n min,,,,?1 'ets verdacht, ging er bijna
ma V00rbÜ of hij verraadde zich.
^.ove»iogenover den jongen: niet
*>'n mam-? STen- Maar hij deed het op
taieeri „dat er geen vat op hem was
'.ik weet het zeker en toch
eigenlijk niet," was de slotsom, waartoe
Tom kwam. Den nadruk legde hij echter
op het feit dat hij het eigenlijke niet wist.
hierin versterkt door de aigemeene opinie
van de omwonenden.
Dit laatste was een bewijs van sympathie
voor den weduwnaar en zijn aangenomen
zoon. De vrouw was immers altijd zenuw
ziek geweest, slordig en onmogelijk. Ais
Martin Quidmore een vrouw had gehad,
die hem gesteund en geholpen had. dan
zou hij, evenals ieder ander, als tuinder
wel degelijk succes hebben gehad. Hij zou
den door dit drama veroorzaakten schok
wel te boven komen, en een vrouw vinden,
die een geschikte moeder van een aan
komenden jongen zou zijn. Het noemen
van den naam Bertha gold als kruiderij
van dergelijke dorpspraatjes: het was
goedig bedoeld, en niet om te beleedïgen.
Dit alles kwam Tom hoofdzakelijk van
Blanche te weten, de negerin, die dagelijks
het huiswerk kwam verrichten.
„Och, meneer Tom," zei ze, „je vader
hoeft het zich niet zoo aan te trekken.
Er is niemand in het heele dorp, die hem
een sikkepitje voor de voeten werpt. Nie-
man kon het immers die arme mevrouw
Quidmore naar den zin maken. Zou ik dat
niet weten, ik, die vanaf het oogenblik dat
ze hier kwam. toen mijnheer Quidmore
deze tuinderij van den ouden Aaron Bid-
bury kocht, voor haar heb gewasschen en
gestreken en bij haar heb gewerkt? Neen,
meneer, ze hoeven mij er niks van te ver
tellen! Dat soort rare schepsels, wien nie
mand het naar den zin kan maken, zulke
menschen, die altijd ruzie met zich zelf
hebben, begaan den een of anderen dag
een wanhoopsdaad, net als die arme me
vrouw Quidmore. Ze heeft alleen maar
een kop thee gedronken, meer niet. En
toch, jongen, beschuldig ik dien bruinen
theepot, die er zoo onschuldig uitziet als
een lam, van een misdaad aan haar te heb
ben begaan."
Niettemin vond Tom zijn vader zenuw
achtig, als ..opgejaagd door vrees, terwijl
er toch niets was. waarvoor hij bang be
hoefde te zijn. Die obsessie was begonnen
zoodra zij uit Harfrey thuis waren geko
men. Hij was bang voor het huls, speciaal
voor de keuken. Als Gimlets blafte, sprong
hij op en verwenschte den hond om zijn
lawaai. Als er een rijtuig voor de deur stil
hield, keek hij eerst wie er in zat, alvo
rens zich aan den man, die hem kwam
condoleeren, te vertoonen. Als de tele
foonbei ging, haastte Tom zich naar het
toestel, wetende dat het geluid zijn vader
van angst deed sidderen.
Op den laten avond van dien eersten
Woensdag bleven zij zoo lang mogelijk
buiten, terwijl de jongen naar zijn beste
krachten maar bleef doorbabbelen. Toen
het tijd werd om naar binnen te gaan. zei
Quidmore, trachtende een soort bezorgd
heid voor den Jongen te toonen:
„Ik denk dat je je, nu we maar met ons
tweeën in huis zijn. wei eenzaam zult voe
len. Je moest daarom maar in het andere
bed op mijn kamer komen slapen."
De jongen stond op het punt te ant
woorden, dat hij zich met eenzaam voelde
en liever in zijn eigen bed sliep, maar be
greep bijtijds, dat er angst achter dat
voorstel schuilde.
„Best, vader, ik zal het doen; eiken
avond. Dan zal ik me niet zoo alleen
voelen."
Midden in de nacht, tegen twee uur,
werd Tom wakker door een geschreeuw
van: „Help! Help! Help!"
Met één sprong was Tom uit zijn bed en
rende hij naar het andere. „Vader, word
wakker, word dan toch wakker!"
Verward en bevende ontwaakte Quid
more.
„Wa wat is er aan de hand?" Toen
hij weer tot zichzelf was gekomen, zei hij
duidelijker: „Heb zeker een nachtmerrie
gehad. Draai het licht aan. Ik heb een
hekel aan duisternis. En ga nu weer in je
bed. Ben weer in orde."
Den volgenden dag waren zij beiden
bezig met aardbeien plukken. Quidmore
deed dit zelden, maar hij scheen een werk
te zoeken, dat hij in hurkende houding
moest doen, om daardoor min of meer aan
het gezicht onttrokken te zijn. Toen hij
toevallig even opkeek, zag hij iemand,
dien hij niet kende, om den eendenvijver
loopen en naar hem toe komen.
„Wie is dat?" vroeg hij snauwerig en
angstig.
Tom ging naar den vreemde om te vra
gen wat deze wilde. Daarna liep hij weer
terug, ,,'t Is een handelsreiziger in kunst
mest."
„Zeg hem, dat ik die niet noodig heb en
dat hij zijn biezen moet pakken."
„Ik geloof toch ,dat het beter zou zijn
om hem te ontvangen. Hij zal het zoo
zonderling vinden als u dat niet doet."
Zoo'n spoorslag had hij noodig, want hij
kon zich thans de weelde niet veroorloven,
dat iemand iets zonderlings in hem zag.
Daarom ontving hij den reiziger, en Tom
fungeerde als tusschenpersoon en uit
legger.
Tusschenpersoon zijn en uitlegger werd
een soort baantje van den jongen. Daar
het weldra vacantie zou zijn, ging hij niet
meer naar school, zoodat hij al zijn tijd
kon wijden aan den beangsten man. waar
door deze door zijn klanten en arbeiders
nog voor vol werd aangemerkt. Maar de
man had met zijn tuinderij toch geen suc
ces. Niemand wist beter dan de arbeiders,
dat het met het bedrijf „niks gedaan"
was, zooaLs zij zich uitdrukten, en nie
mand laat je zoo gauw in den steek dan
klanten, die niet krijgen wat zij noodig
hebben. Toen het huis in elkaar viel, wa
ren de schouders van een jongen van
Tom's leeftijd niet sterk genoeg om het te
schragen. Maar hij deed wat hij kon.
Hij deed het met een emst, waarom de
mannen achter zijn rug goedig lachten.
Met een plechtig gezicht namen zij zijn
bevelen in ontvangst, maar trokken er zich
verder niets van aan. Gedurende een heele
week ging er niets naar de markt. De
kooplieden, aan wie altijd werd geleverd,
beklaagde zich telefonisch. Billy Peet en
Tom zelf brachten een vrachtauto vol naar
de stad, alleen maar om te vernemen dat
hun afnemer andere regelingen had ge
troffen. Om dergelijke dingen het hoofd te
bieden, ontwikkelde Quidmore nu en dan
de noodige energie, maar dadelijk daarop
verviel hij telkens weer in zijn vorige lus
teloosheid.
Al zijn moed bijeeen rapend, besloot de
jongen Bertha te gaan bezoeken. Hij had
nog nooit van aangezicht tot aangezicht
tegenover haar gestaan, en toen hij haar
dus voor het eerst ontmoette, merkte hij
dat zij van het schoonheidstype was, dat
het meest gewaardeerd wordt door hen,
wier smaak uitgaat naar hoog-rood. Zij
ontving hem met hooghartige verrassing
en verbaasdheid, en verzocht hem niet
eens te gaan zitten. Hij had van te voren
zijn woorden en zinnen klaar gemaakt, en
die draaide hij nu af, maar haar houding
bracht hem van zijn stuk, zoodat de toon
van man-van-de-wereld, die hij van plan
was aan te slaan, heelemaal niet tot zijn
recht kwam. Nederig en onbeholpen vroeg
hij, of zij niet een handje wilde helpen om
den man wat moed in te spreken.
(Wordt vervolgd),.