veilige havens nieuwe automatische telefooncentrale te Hillegom - Carnavalspret Jaargang LEIDSCH DAGBLAD Tweede Blad FEUILLETON. door BASIL KING (Uit het Engelsch) d"'ral°0ü?at veertien of vijftien jaar KttcevajS wa5. er b'J de Quidmores was (and da^vi den rug had- als een ■ren er»1 j op de 'ovenszee was voorbij dop A? de beteekenls van dit rare ed vnnr vreemde praatjes hem eerst tenbliv- Het eenlBe dat Wi voor en en doen, was luisteren, opmer- w!st alvby Ldden nla°,V a er in 21Jn leven zaken ""■open ^?epen, dle niet had hem duiHoi"? waren gebeurd, maar I ouderwaren geworden toen rjit was geworden. tbans blijken uit de kleine Oden dag op den namiddag van dien- F zijn'rInfri!let nnddageten terugkeerde wersJ? 1 laP'e grond, waar r °m om hav?» Eeteeld, nam hij zich 1 2i'd moeder a e de poging wagen rten Toen kL niedicijn te laten in- B aarde van laat was' klopte hij to^fi.^oen af, maakte zijn Maaar te slaan 1 fohoon, door ze tegen huis teriié r, ep toen langzaam B* *1 lot een ver herinnering aan iets, ver verleden behoorde, maar waaraan hij eventjes had gedacht, toen zijn vader hem het zonderlinge verzoek had gedaan, begon zich nu meer op den voorgrond te dringen. Het wat alsof een oud lidteeken hem weer pijn begon te doen. Hij was weer een klein jongetje gewor den. In de half donkere gang van het Tehuis in Swindon Street luisterde hij naar den vriendelijken politie-agent, die met juffrouw Honiton sprak. Hij herinnerde zich zijn aandoening, de stomme smart van een kind, dat in de duisternis den weg bijster was, en dat niets anders wist dan dat het volkomen hulpeloos was. Zijn moeder had iets ingenomen of had dat niet gedaan het rechte wist hij niet. Het mooie, jonge meisje overhandigde hem het cadeautje van den Kerstboom, en ver telde hem dat cyaankali het woord stond onuitwisbaar in zijn geheugen ge grift een doodelijk vergif was. Toen bevond hij zich weer, zooals in gedachte al zoo dikwijls het geval was geweest, in de half donker gemaakte kamer, waar woorden werden gepreveld boven de lange, zwarte kist, die, zooals men het noemde, „het stoffelijk overschot" bevatte. Nu dit alles zoo ver achter hem lag, be greep hij wat dit allemaal had beduid. Dat wil zeggen: hij begreep wat voor type van vtouw zijn moeder was geweest, hij be greep aan welk een onteerend milieu hij was ontsnapt. De gebeurtenissen van vijf jaren gelegen liggen voor een jongen van twaalf jaar heel, heel ver weg. Dit was ook het geval met het beeld van zijn eerste „moeder", met het gesluip door winkels, met het eindelooze vluchten van de eene woning naar de andere, met dien vreesè- lijken avond vóór Kerstmis, toen hij zijn moeder had verloren. Hij kon nu lief en zacht over haar denken, omdat hij had leeren begrijpen, dat zij niet heelemaal bij haar zinnen was geweest. Maar wat hem altijd pijnlijk bleef, was, dat als hij zich op zijn jongensmanier zelfs maar een flauwe herinnering aan achting voor zich zelf trachtte te scheppen, hij toch altijd weer terecht kwam in dat milieu van schande. Zoolang als hij niet het verband zag tusschen die in een ver verleden liggende feiten en de taak, die zijn vader hem had opgedragen, kwamen die in zijn geest voortdurend met elkaar in botsing. In welke richting hij ook greep altijd was het mis. Verder kon hij het in zijn geest niet brengen. Toen kwam het oogenblik, waarop hij niet ongehoorzaam durfde zijn, omdat zijn eerbied voor gezag groot was. Het eenige, dat hij kon doen, was tal men. Een uitstel van vijf minuten waren even zooveel minuten gewonnen. Boven dien gaf zoo'n beetje getreuzel op een war men middag, dat er geen windje woei. een middag waarop vlinders, bijen en kolibries de eenige niet-menschelijke wezens waren, die geen dutje deden, ontspanning aan de door langdurig kruipen in de wortelen- bedden stijf geworden spieren. Er waren twee wegen, die naar huis leidden hij nam den langsten. De weg voerde om den eendenvijver heen, waar de hitte alle eenden en ganzen naar den oever had gedreven, met uitzon dering van één mannetjesgans, die zonder een bijzondere reden Ernst heette. Tus schen Ernst en Gimlets, den heel jongen, ruigharigen terrier, werd weer een van die woedende gevechten geleverd, die men zich zou kunnen voorstellen als een oorlog i tusschen Bolivia en Zwitserland. Gimlets streed aan den vasten wal. Ernst van uit den vijver. Wanneer Ernst, blazend en met gestrekten hals voorwaarts roeide, trok Gimlets zich op een holletje terug naar het hoogste gedeelte van den schuin op loopenden oever, waar hij uittartend ging blaffen. Wanneer Ernst omkeerde en weer het ruime sop koos, rende Gimlets dapper naar den uitersten rand van het water, om daar uitdagend te keffen. Dit gevecht verschafte den jongen een nieuwe aan leiding om te talmen. Drie- of viermaal was Ernst, geprikkeld door den hoon, waarvoor hij had getracht onverschillig te blijven, omgekeerd om op zijn vijand los te stormen, en evenveel malen was Gim lets gevlucht en weer teruggekeerd. Maar ook hij wist wat gezag was, want toen hij een lang gerékt fluiten hoorde, was de strijd voorbij. Gimlets verdween op een drafje. Het fluiten was gekomen uit het pijn boomenbosch je, dat op den stellen oever van den eendenvijver lag, verder af lig gend van het huis. De Jongen vond het vreemd, dat zijn vader daar zou zijn, op een uur, dat hij verondersteld werd spi nazie te snijden voor de markt van den volgenden dag. Om te voorkomen, dat men zou merken, dat hij, Tom, aan het luieren was, sloop hij den oever af, om ongemerkt den stellen kant met het pijnboomen- boschje te bereiken. Hoewel hij niets zag en zelf ook niet gezien werd, hoorde hij stemmen, en ving maar één woord op Dat woord was „Bertha" en het was uit gesproken door zijn vader. De eenige Bertha uit de buurt was een mooie, jonge weduwe, die in Bere woonde. Dat zijn vader in het boschje met haar zou praten. was weer een van die dingen die hij moei lijk kon verklaren. Nog moeilijker vond hij de verklaring van hetgeen hij zag, toen hij een poosje later omkeek. Hij trad toen voorbij den sleilen oever, en stond op het punt den hoek van den vijver om te slaan, waar het pad leidde door een aanplant van don kere sparreboomen, die het huis aan het gezicht onttrok. Zijn omkijken was heel toevallig, maar het maakte hem tot oog getuige van een tafereel, dat door zijn be koorlijkheid iets herderlijks kreeg. De jongen zag dat Bertha inderdaad de mooie, jonge weduwe was, en was hoogst verbaasd toen hij zag dat zijn vader haar onverwachts een zoen ontstal. Bertha be antwoordde dit met zoo'n klap, als nym- phen plegen te geven aan schaapherders, en zette het toen speelsch op een holletje. Zijn vader ging haar toen met zijn schui- felenden gang achterna, en sloot haar in zijn armen. Tom verstopte zich in het sparren boschje, zoodat men hem niet kon zien. Warm als hij al was, kreeg hij het nog warmer. Wat hij had gezien, vond hij erg kinderachtig, dom en niet in overeen stemming met 's mans waardigheid. Hij wou dat hij het niet had gezien, maar nu hij er toch ooggetuige van was geweest, zou hij het 't liefst weer vergeten. Maar dat kon hij niet, want. al vond hij de zaak nog zoo onbehaaglijk, hij voelde, dat er ook kanten aan waren, die boven het be grip onbehaaglijk stonden. Hoe hun onderlinge verhouding was, begreep hij echter niet Het eenige dat hij kon doen, was gauw door het boschje te loopen, als om de zaak zoo spoedig mogelijk van zioh af te zetten en plotseling stond hij voor het buis, .(Wordt vervolgd). MORGEN ZAL DE NIEUWE AUTOM ATISCHE TELEFOONCENTRALE VAN OM jn gebruik worden genomen. Monteurs bezig met het controleeren van de aansluitingen. DE WINTERSFORTSPELEN IN DEN 1IARZ. De twee-per- soons bob ,,Berolina III", die bij de wedstrijden te Schierke den sneisten tijd maakte. HET BERLIJNSCHJE PERSFEEST. Dr. Gobbels, Rijksweer- minister Blomberg en de Fxanscho gezant Ponoet (rechts) in gesprek op het feest der buitenlandsche pers te Berlijn. CLOWN* FRANCOIS van het Circus Sarrasani, dat thans zijn tenten te Am- am opgeslagen heeft, verzorgt het morgentoilet van den lievelingsolifant van den directeur,Mary". DE BUITENLANDSCHE OFFI CIEREN die aan het ruiter feest te Berlijn deelnamen, proeven het één schotel-menu. GWENLLIAN GILL de Schotsche schoonheidskoningin, die een groote gelijkenis met Joan Crawford vertoont. HET CARNAVAL IN NICE. De stoet der groote hoofden in den grooten optocht, welke voorstelde ,,De liefde door alle eeuwen heen".

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1934 | | pagina 5