De drie vrijgesproken Boelgaren in de gevangenis te Leipzig VEILIGE HAVENS Jaargang LEIDSCH DAGBLAD Tweede Blad FEUILLETON. door BASIL KING (Uit het Engelsch). Er was in de kamer een leege hoek, waar ?ii„reE 1 op SinS, en waar hij met naar toe gekeerd, in ging staan. Hij hield zijn hoofd, waarop hij een petje droeg, gebogen. Zijn stevige «houders gingen onder de goedkoope over- °P ai? neer, maar zijn sterke, rechte hield hij stil en zijn beide voeten «tonden stevig op den vloer. Behalve van Inh™,!? Mn snik' dlen hÜ htrt kot inhouden, gaf hij geen kik. wd ,L Politiemannen die allen vader eikoVi *ceken1 naar hem, maar durfden «erf- aanzien. Een hunner wilde zeg- ven'kT™ .schaaP'" maar de woorden ble- vSniilIV" den keel steken. Het was de vrouw wi agu n den Jongen en de Ets ^éi bmnengeleid, die het eerst ta"?»S<!,77 V,e zu„llen hem naar het Tehuis even street brengen. Telefoneer v,^. oen met hem daarheen op ün n!l"B-naar den jongen toe, legde hem eenc .?p den sohouder, en zei: „Luister bwmaem»' )e eaat met d€n Kerst' Dat was een gelukkige inval. Tom Co- burn had nog nooit een kestboom-feest meegemaakt, hoewel hij er dikwijls van had gehoord in het bijzonder van den kerstboom, die dit jaar voor het eerst van gemeentewege zou worden opgetuigd, en die schitterend mooi zou zijn. Tegen de bekoring van dit heerlijke vooruitzicht was zelfs leed niet heelemaal bestand. Verlegen keek hij om zich heen, met iets In zijn betraande oogen, alsof hij een won der hoorde vertellen. Zij liepen hand in hand op straat, nu en dan stilhoudend, om een schitterend ver licht winkelraam te bewonderen. Het was den jongen of hij in Sprookjesland was, maar toch ontsnapte hem telkens een lange, diepe zucht als gevolg van zijn een zaamheid en verdriet. Om hem wat aflei ding te geven, ging de politie-agent een winkel met hem binnen, om een ijswafel voor hem te koopen. De jongen likte er op straat met graagte aan. Het vroor, en de lucht was helder. Er was veel beweging, licht en vroolijkheid op straat. Ergens op een trottoir verkocht een man, omgeven door een troep toeschou wers, dansende poppetjes, die zoo grappig waren, dat de jongen er om moest lachen. De politie-agent kocht er een voor hem. Toen zij bil den kerstboom waren, was de jongen één en al verrukkang; zoo iets moois was hem zelfs in zijn droomen niet verschenen. Een strijkje speelde een be kend kerstliedje, dat door de menigte werd meegezongen. Zelfs de politie-agent neuriede het Latijnsche refrein: „Venite, adoremus, Lominum" mee. Zoo kwamen zij, na nog allerlei ander moois te hebben gezien, eindelijk aan het Tehuis in Swindon Street. De nachtzuster, die telefonisch was gewaarschuwd, wachtte hen op. Zij was een moederlijke vrouw, die zelf ook een kind had bezeten, en den toe stand begreep. „Wel, mijn arme. kleine jongen, kom maar gauw binnen. Heb ja al gegeten?" Neen, gegeten had hij nog niet, maar de ijswafel had zijn ergsten honger gestild. Goed hoor, dan zal ik je wat eten bren gen, en dan ga je in een lekker bed slapen." „Het is een best kereltje," luidde de aan beveling van den agent, „en u zult geen last van hem hebben, niet waar, mijn jongen?" Het ventjje greep naar 's mans hand, en keek hem smeekend aap, alsof hij hem bij zich wilde houden. Maar de agent had zelf kinderen en het was immers de avond vóór Kerstmis. Ik kom weer bij je terug, hoor," zei hij opgewekt, terwijl hij wegging, „en ik wensch je een prettige Kerstmis!" De nachtzuster kende, door de ondervin ding geleerd, het leed van kinderen, die verlangden naar hun moeder, als die in moeilijkheden was geraakt. Honderden van zulke gevallen had zij bijgewoond. „En nu. mijn jongen, gaan we, terwijl men je eten klaar maakt, naar de waseh- kamer waar je je gezicht en handen moet wasschen Dan zal je eens zien dat het eten je nog lekkerder smaakt." Nu de jongen zijn politie-agent niet meer bij zich had, was het alleen te dan ken aan de hartelijke stem en woorden van de vrouw, dat de wanhoop zich niet opnieuw van hem meester maakte. Hoe grooter zijn ellende en die was heel groot des te minder was hij bestand te gen vriendelijkheid. Evenals hij bij zijn allereerste vreeselijke verdriet, toen hij acht maanden oud was, heil en troost zocht bij de vrouw, die hem haar liefde bood, de vrouw die hem had geroofd, zoo legde hij ook thans het hoofd in den schoot. Niet dat hij zich met zijn lot ver zoende, of zich getroost gevoelde hij was alleen maar dankbaar de kracht herkregen te hebben weer voort te leven. Weer voortleven beteekende voor het oogenblik, dat hij geduldig toeliet, dat de nachtzuster zijn gezicht en handen af boende. Daarna gingen zij hand in hand naar de eetkamer; hij zou liever niet al leen zijn gegaan, want de gangen waren zoo lang en kaal en donker. Hij was nog nooit ergens geweest, waar het zoo ruim was, en waar hij zich zoo vreemd voelde. Wel was hij gewend aan telkens een nieuwe omgeving, omdat hij zoo dikwijls was verhuisd, maar toch niet aan zooveel ruimte als nu. Het was een opluchting voor hem van een verdieping hooger het huilen van een klein kind te hooren; dat gaf hem een gevoel van huiselijkheid. Het avondeten knapte hem op. Hij durf de over zijn groote verdriet te praten. Plotseling vroeg hij aan de nachtzuster, die naast hem zat en een bord pap voor hem opscherpte: „Zullen ze me morgen naar de gevan genis laten gaan om bij mijn moeder te blijven?" „Jongenlief, misschien is je moeder mor gen niet meer in de gevangenis, 't Is best mogelijk, dat ze haar vrij laten gaan, en dan kan Je met haar naar huls." „Ze hadden haar niet moeten opsluiten. Ik ben al een groote jongen. Ik zou voor haar kunnen werken en ze zou geen din gen meer hoeven weg te nemen." „In ieder geval, ventlief, kan je voor haar werken, nietwaar? Ze zullen haar niet lang houden niet zoo heel lang en ik zal voor je zorgen, zoolang zij er niet is. Daarna „Hoe heet u?" vroeg hij ernstig, als om haar te binden aan haar belofte. „Mijn naam is Crewdson. Ik ben weduwe, ik houd van kleine jongens, en van jou in het bijzonder. Ik wil er om wedden, dat we goede vrienden worden." Ten bewijze hiervan nam ze hem mee naar haar eigen kamers, inplaats van naar de slaapzaal. Het hem een bad nemen, vond een schoon, maar veel te groot nacht hemd voor hem, dat hem tot op de voeten reikte, en gaf hem een bedje, bestemd voor kinderen, voor wie het zich al te eenzaam voelen een gevaar kon opleveren. „Ik ga den heelien nacht niet naar bed," zei ze verder, „want ik moet op de kinderen passen er zijn er hier een heele boel in geval ze iets noodlg hebben. Je hoeft dus niet bang te zijn. Ik zal een nacht lichtje laten branden, en telkens kom ik naar je kijken. Als je dus wakker wordt en iets hoort, dan weet je dat ik het ben, maar meestal blijf ik in de kamer. En moet je nu niet je avondgebed opzeggen?" .(.Wordt vervolgd^ i DE 1TALIAAXSCHE KROONPRINS bracht een bezoek aan het Finschc oplei dingsschip „Snoken Jontsen" in 'de haven van Napels. De kroonprins bij het bezichtigen van het schip. TANEFF, DI.MITROFF EN POPOFF (V.L.N.R.), 1)E DRIE IN' 1IET PROCES INZAKE DEN* RIJKSDAGBRAND 1111.1- G ESPROKEN BOELGAREN in de gevangenis te fmpzig. TER VOORRF.REIDING van den dezen zomer te openen vliegdienst AmsterdamHuil £Joog Smirnoff met <den heer Plesman naar Huil. Smirnoff begroet door wethouder Pearlman. 1IET MONSTER VAN LOCn NESS zooals het op het bal van de studenten van de kunst-academie te Londen te zien zal zijn. De dansparen moeten door den muil van het monster kruipen. HET NIEUWE GEMEENTE-MUSEUM dat aan de Stadhouderslaan in de residentie, naar ontwerp van Berlagc gebouwd wordt, nadert zijn yoltcoiïng. LUITENANT ASJES de commandant van H den Postjager, is te Rheden in het huwelijk getreden met mej. Klopper. Het paar verlaat bet stadhuis.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1934 | | pagina 5