Engelsche trawler gestrand - Radiorede minister de Graeff
VEILIGE HAVENS
74*te Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD
Tweede Blad
FEUILLETON.
IN TEGENSPRAAK MET DE BERICHTEN die zijn dood meldden, verkeert
.de bekende Duitsohe filmspeler Siegfried Arno in goeden welstand. Siegfried Arno
(links) met zijn vrouw ten huize van zijn vriend dr. Brammstein in den Haag.
WAT ER OVERBLEEF VAN DE „EMERAUDE". De overblijfselen van de ,,Emeraude", het groote Fransche drie-motorige
vliegtuig, dat nabij Corbigny verongelukt is. Tien personen kwamen hierbij om het leven.
door BASIL KING.
(Uit het EngeLsch).
HOOFDSTUK IV.
Zijn eerste duidelijke herinnering was,
dat hij op een hoogen stoel aan een tafel
zat te eten. Maar hij wist niet meer of dit
in Harlem, Hoboken, Brookiijn, Jersey of
wel The Bronx was. Aangezien zij zoo dik
wijls waren verhuisd, herinnerde hij zich
de woningen net zoo weinig ais de wolken,
die voorbij dreven. Kamers, straten en
voorsteden van New York versmolten tot
één begrip van vuilheid. Maar voor hem
was het geen vuilheid, omdat hij er aan
gewoon was. Het verdoezelde alleen het
verschil tusschen de eene woning en de
andere, evenals eentonigheid altijd de* her
innering verduistert. Waarheen zij ook
togen, de achtergrond was altijd dezelfde:
smerig, druk, meer een plaats waar hij op
groeide dan een thuis.
Wat die herinnering kenmerkte, was een
vraag, die hij deed en het antwoord
daarop:
„Moeke, heet ik Gracie, of heet ik
Tom?"
Vlug vroeg de moeder, terwijl zij in de
keuken bezig was: „Waarom wil je dat
weten?"
Het was een lastige vraag. Hij wist heel
goed waarom hij het wilde weten, maar
toch was het niet gemakkelijk het uit te
leggen. Het eenige wat hij kon doen was te
zeggen: „Ik ben een jongetje, nietwaar?"
„Ja, je bent een jongetje, maar je hadt
een meisje moeten zijn. Ik had een meisje
willen hebben."
„Maar mij wilt u toch ook wel hebben,
nietwaar moeke?"
Zij liet waar zij mee bezig was in den
steek, om zijn hoofd stevig tegen zich aan
te drukken. „Ja, jou wil ik zeker hebben!
O, zeker!"
Hij herinnerde zich die heftige uiting
van liefde, niet omdat zij iets bijzonders
was, maar omdat zij samenhing met zijn
tastend zoeken naar zijn identiteit. Hij
leefde van heftige uitingen harerzijds. Zij
vonden haar oorsprong nu eens in liefde,
dan weer in toom of in iets anders, dat
hem beangstigde en waaraan hij toch geen
naam kon geven. Hij neuriede in zich zelf,
en sloeg met zijn lepel de maat op de tafel,
terwijl zijn geest een volgende vraag over
woog.
„Was er dan nooit een Gracie, moeke?"
Zij draaide zich bij het gasstel om. „Hoe
krijg je in 's hemelsnaam zoo'n vraag in je
hersens! Natuurlijk was er een Gracie. Die
ben jij. Je denkt toch niet, dat ik je heb
gestolen, wél?"
Hij hield op met zijn neuriën en met het
slaan met zijn lepel op de tafel. Het
mysterie vai. zijn bestaan werd hem nog
ingewikkelder.
.Moeke!"
„Wat is er nu weer."
„Als ik Gracie was, zou ik een meisje
zijn; is het niet?"
Zij stampte met haar voet. „Houd nu
op! Als je me nog iets vraagt, krijg je
een mep."
Hij hield zijn mond, niet omdat hij
bang was voor een mep, want daaraan was
hij gewend. Even een scherp stekende pijn,
die verdween als je je er maar goed onder
hield, en zich goed houden was al in zijn
jonge leven gekomen als onderdeel van
zijn philosofie. Dat hij nu niet verder
vroeg, deed hij om zijn moeke niet te prik
kelen. Zij was gauw geprikkeld, verloor
gauw haar zelfbeheersching, maar toonde
zich ook spoedig berouwvol. Maar voor
haar berouw was hij bang, want dat was
altijd zoo hevig, zoo overstelpend, Hij vond
het heerlijk, dat zij hem lief had, dat zij
hem liefkoosde, en hij genoot als hij bij
haar op schoot mocht zitten en met haar
meezong. Maar die stormen van zelfverwijt
joegen hem altijd angst aan.
Terwijl zij de borden waschte of met
andere dingen in de keuken bezig was,
keek hij naar haar met dien eigenaar-
digen, zenuwachtigen angst, die de kinde
ren der armen zoo vroeg scherpzinnig
maakt. Hoewel hij nog geen vijf jaar was.
legde hij al een soort verantwoordelijk
heidsgevoel aan den dag. Men kon dat zien
in den ernst van zijn eerlijk, gezond ge
zichtje, omlijst door aschblond krulhaar.
Hij wist wanneer het oogenblik was geko
men om uit zijn stoel te klimmen en zich
knussig tegen de vrouw aan te vlijen.
.Moeke, zingen!"
„Ik kan nu niet zingen. Zie je niet hoe
druk ik het heb? Pas op, anders brandt je
je aan dat heete vaatweter!"
En toch zat hij een paar minuten later
op haar schoot in den wipstoel, met zijn
wang tegen haar schouder. Zij was niet
zoo onwillig als soms haar woorden deden
schijnen; dat wist hij wel.
„Wat moet ik dan zingen, lastpost?"
Toen noemde hij een liedje, dat hij zoo
mooi vond, en zij zong het met een lieve,
zuivere stem, zoo'n kinderlijke stem, waar
naar de kleintjes graag luisteren. Haar
kleine Jongen zong met haar mee. als hij
de woorden kende, maar zoo'n beetje luk
raak, wat de wijs betrof.
Een andere herinnering van hem was
van meer dramatischen aard. Hij had op
straat gespeeld, in welk gedeelte van de
stad kon hij zich absoluut niet meer her
inneren. Zij waren pas verhuisd, maar zij
waren altijd „pas verhuisd". Nauwelijks
een maand in een kamer, of zijn moeder
verlangde er weer uit te trekken. Zelden
bleven zij ergens langer dan noodig was,
om den boel in te dragen en om bijtijds de
huur op te zeggen; dan verhuisden zij
weer. Als zij ergens lang genoeg bleven om
enkele kinderen uit de buurt te leeren
kennen, dan speelde hij soms met hen.
Het gebeurde als volgt De naam van den
jongen was Frankie Bell, een detail, dat
hem bijbleef, lang nadat hij de belang
rijkere feiten was vergeten. Frankie Bell
en hij waren bezig geweest het stof en vuil
van de straat tot nette hoopjes bij elkaar
te krabben, met de bedoeling er een. zoo
als zij het noemden, „vuilnishuis" van te
maken. Het was een werkje, dat veel aan
dacht elschte, en Tom Coburn deed erg
zijn best. Plotseling, terwijl ieder over zijn
hoopje gebogen zat, flapte Frankie Bell
terloops de opmerking er uit: „Mijn moe
der zegt, dat jouw moeder gek is."
Tom Coburn gmg rechtop zitten en toen
overeind staan. Een uitdrukking van smart
lag in zijn donkerblauwe oogen, waar
boven nu al de zware wenkbrauwen
borstelig vooruit staken, maar het was een
smart, waaruit onverschrokkenheid sprak.
Hoewel hij een slechts vaag besef had van
de beteekenis van het woord „gek", be
greep hij toch wel, dat het beleedi-
gend was.
„Dat is ze niet!"
„Frankie Bell, een stevige jongen, stond
langzaam op en zei: „Dat is ze wel. Mijn
moeder zegt het."
„Nou, dan ligt je moeder," en tegelijk
stormde hij op Frankie Bell los, die in min
der dan geen tijd met zijn hoofd zachtjes
terecht was gekomen op zijn eigen hoopje
straatvuil. De aanval was zoo bij verras
sing gekomen, dat de jongen op den grond
lag, voordat hij kon brullen. Voordat hij
kon brullen, lag zijn vijand bovenop hem,
en stopte zijn mond vol met de mate
rialen, die voor architectonische doel
einden waren bijeengegaard. Als overwin
naar in het gevecht holde Tom Coburn
met door tranen verblinde oogen naar
hUHij trof zijn moeder bij het gasstel aan,
terwijl zij iets met een lepel omroerde.
Moeke, u bent toch niet gek, Is t wel?
Het antwoord daarop was een slag met
den lepel op zijn hoofd. De vrouw was bui
ten zich zelf.
.(Wordt vervolgd)., j
DE PELIKAAN vertrok heden DE MINISTER VAN BUITEN LA ND SCHE ZAKEN JHR. DE GRAEFF
weer voor een gewone postvlucht hield een radio-rede over de nota van de Nederlandsche Regeering
naar Indié. De motoren worden aan den Volkenbond, betreffende het streven naar reorganisatie van den
goed nagekeken. Bond. De minister voor de microfoon, naast hem zijn zoontje.
IN' DE THEOLOGISCHE SCHOOL TE KAMPEN had de inauguratie plaats van de hoogleeraren dr. K.
Schilder (Dogmatiek) en mr. G. M. den Hartog (Kerkrecht). Y.l.n.r. prof. Schilder, prof. Ridderbos, prof,
dr. Honig, prof. Hoekstra, prof. Geydanus en prof. mr. den Hartog.
f"
fX.
j -
r'-*SC'
DE TRAWLER „CHANCELLOR" uit
in \Vhitsan'd,-baai op de rotsen geloopen.
bestaande, werd met
Plymouth tijdens een hevigen storm
De bemanning, uit negen personen
een lijn gered.