BELLEN BLAZEN DE INHALIGE SPINSTER. Drie pijpen en 'n kom zeepsop Staan netjes voor ons klaar En wij gaan bellen blazen Marietje, ik en Saar. De bellen worden prachtig. Gaan zweven in de lucht, Terwijl het zachte windje Ze voortblaast met een zucht. We zien de mooiste kleuren In onze bellen, fijn! Wat bellen blazen steeds weer Een prettig werk kan zijn! Kijk even: wat een groote! Daar spat hij uit elkaar. Maar daarom niet getreurd, hoor! Gauw 'n nieuwe zeepbel maar! Soms spelen onze bellen Echt krijgertje, 't Is heusch! Maar nu moet ik toch lachen: Eén spat er op mijn neus! (Nadruk verboden.) CARLA HOOC Lang. heel lang geleden woonde in een klein dorp in Ierland, niet ver van de Kerry-bergen, een spinster, die Kate heet te. Zoo heel arm was Kate niet. Ze be woonde een lief, klein huisje, waarbij een flink grasveid, waarop een paar geiten graasden, behoorde. Midden op dit grasveld bevond zich een diepe put, waaruit Kate iederen morgen eenige emmers water haalde, die voor dien dag noodig waren. Op een morgen, toen zij wat later dan gewoonlijk met haar emmers op weg ging, zag ze op het grasveld, in de nabijheid van den put, eenige kinderen spelen. Kate, die heelemaal niet van de kinderen der buren hield, omdat deze wel eens de geiten had den geplaagd, en zij ook bevreesd was, dat zij iets in den put zouden werpen, dat het zoo heldere water kon bederven, ver joeg het troepje met booze woorden. Daar na begon ze water te putten. Doch bij het ophalen van den eersten emmer zag ze daarin een heel klein roodgekleurd punt mutsje drijven „Natuurlijk zijn het die stoute bengels, die het mutsje van een der poppen in mijn kostelijk drinkwater wierpen!" dacht ze. „Straks ga ik eens vragen, wie dit deed, en zal ik toch eens hun ouders vertellen, dat mijn grasveld geen speelplaats voor hun kinderen isZe bekeek nog eens het mutsje, lachte omdat zij het zoo grappig vond en zei dan ook: ,,'t Moet wel een grappig popje zijn. dat zulk een mutsje draagt ,,'t Is geen poppenmutsje! 't Is mijn mutsje, mijn eigen mutsje", sprak tot Kate's verbazing,een fijn stemmetje heel dicht bij haar. Kate keek om. doch zag geen sterveling. Ze keek. toen lil den put, maar ook daarin eag ze niets dan water. „Je behoeft niet zoo naar mij te zoeken", sprak weer hetzelfde fijne stemmetje. „Ik sta hier toch vlak bij je in het gras. En 'k kom hier alleen om mijn mutsje, dat de booze wind gisteravond meenam te zoe ken". Kate, steeds meer verbaasd, keek nu in 't gras Ja, daar zag ze toen. vlak bij haar voeten, een in 't rood gekleed kereltje, klein als een popje, dat nu weer tot haar sprak „Ja, nu zie je me toch wel, spinster. Zet nu het mutsje maar op mijn hoofd. Want nu durf ik wel weer voor onzen koning te verschijnen. Zonder ons mutsje mogen wij dit niet, weet je?" „Wie ben jij dan. klein ventje?" vroeg Kate. „En waar woont die Koning? Die is toch zeker veel grooter dan jij, hè?" „Niet veel grooter is hij", vertelde het kereltje. En hij heeft zijn paleis in een der bergholen. Het palcis is heelemaal van goud, van zwart goud, weet je?" Zwart goud neen daarvan had Kate nog nooit gehoord. Veel tijd om er over na te denken gaf het ventje haar niet. Want hij ging voort: ..Onze Koning is heel machtig, weet je. Hij bezit de macht, hen. die hem zelf en ons, zijn hovelingen, een dienst bewijzen, daarvoor met goud te beloonen." „Met dat zwarte goud?" vroeg Kate, ter wijl ze hem 't mutsje gaf. „Neen met echte glanzende goudstuk ken beloont onze koning. Tenminste als zij niets anders wenschen. Een gij. spinster, die mijn mutsje vond. en my dit teruggaf, zonder daarvoor een belooning te vragen, moogt daarom óók een wensch doen. En wat wenscht ge nu wel?" „Is het werkelijk echt goud, dat uw Ko ning den menschen als belooning geeft?" vroeg Kate, die erg mhalig was. „Heeft het goud een gele kleur?" ,,'t Goud heeft de kleur der zonnestra len". zei het ventje. „Wel. dan wensch ik. dat ik tusschen elk spinrokken dat ik afspin. een goud stuk zal vinden", zei Kate. „Uw wensch zal vervuld worden, spin ster" beloofde het ventje. „Ge zult bij het afwinden van elk spinrokken, heel binnen in, een goudstuk vinden...." Kate wilde toen het ventje nog iets vra gen, doch dit was, als een echt aardman netje. weer even geheimzinnig verdwenen, als hij verschenen was. De spinster dacht vanaf dit oogenblik aan niets anders meer dan aan het goud stuk, dat zij in elk spinrokken, dat zij af wond. zou vinden. Ze gunde zich zelfs niet den tijd met water putten voort te gaan. Eén emmer, hoewel nog niet geheel gevuld, bracht ze naar huis; de andere liet zij leeg bij den put achter. Veel vlugger dan ge woonlijk deed ze haar dagelijksch huis werk, en zoodra zij daarmee gereed was, zette zij zich aan het spinnewiel en begon te spinnen, vol verlangen naar het goud stuk, dat zij weldra zou vinden. Ze gaf dan ook een gil van vreugde, zoodra zij dit, al spinnende, tusschen de laatste dra den-laag van het spinrokken zag glinste ren. Vol koortsachtig verlangen dit spoe dig te bezitten, spon ze steeds vlugger, totdat zij het tusschen haar vingers had. Ze bekeek het toen eerst van alle kanten, legde het daarna in een doos enbegon dadelijk weer met een nieuw spinrokken af te spinnen. En toen ze op 't einde weer een goudstuk vond, dacht ze zelfs niet aan het bereiden van haar middagmaal. Heel den dag spx>n toen Kate het eene spinrokken na het andere af. De gedachte aan het goudstuk, dat zij zou vinden, hield haar zóó bezig, dat zij dien dag niet at, noch dronk en zelfs in 't geheel niet be merkte, dat zij honger had. Sinds dien dag spon Kate, door het ver langen naar steeds meer goudstukken er toe gedreven, van den vroegen morgen tot laat in den nacht. Ze viel dan, van ver moeidheid. met het spinrokken nog in de hand, in slaap. Maar nauwelijks was ze ontwaakt, of ze begon weer met spinnen. Dat. alles in haar vroeger zoo helder huisje nu zoo vreeselijk vuil was. zag Kate niet meer. Eten koken duurde haar zelfs te lang. Haastig slokte zij nu en dan een kom geitenmelk naar binnen en nam, al voortspinnende. soms een hap van het brood, dat op een bankje naast het spin newiel lag Om haar geiten bekommerde zij zich weinig meer. Ze gunde zich bijna geen tijd, de dieren te melken. Ook de Zondagen, die zij vroeger zoo prettig met vele andere vrouwen en meis jes had doorgebracht, bracht zij nu al spinnende en goudstukken verzamelende door. Ze luisterde ook niet meer naar het klokgebeier, dat haar en de andere dorps- lieden ter kerke riep. Neen, Kate luisterde thans alléén naar den klank der goudstukken, die zich steeds hooger opstapelden onder haar bedstede. Wat een geluk had Kate met eenige van deze goudstukken kunnen geven aan de vele arme lieden, die vaak aan de deur van haar huisje klopten en een stuk brood of een aalmoes vroegen. Want Kate, die vroeger deze arme menschen soms eten of een geldstukje gaf, zond ze nu boos weg met het haastige geroep: „Ga heen, ik moet spinnen! Stoor me niet; 'k heb geen tijd!" Vele maanden waren, sinds Kate het eerste goudstuk vond, verloopen, en nog was Kate's gouddorst niet gestild. Steeds hooger stapelden zich de goudstukken op. De angst, dat men haar schat zou kunnen stelen, liet de inhalige spinster geen oogen blik met rust. Die angst had van de vroe ger zoo vroolijke en gezonde spinster, ziekelijk, hol-oogig en verhongerd sch' gemaakt, dat zelfs overdag deuren vensters gesloten hield. Zoo leefde toen Kate nog eenigen tl eenzaam haar leven van spinnen en g verzamelen, totdat op een dag de buren over fluisterden, dat zü Kate sinds ei' dagen niet buiten haar huisje hadden zien, zelfs niet om water te putten. „Ze is bepaald ziek", zei één der bil vrouwen. „Zouden we niet eens g kijken?" „Ze wil ons, die eens haaf beste vri' den waren, toch niet binnenlaten", spr een tweede buurvrouw. „En hoe zoud we kunnen binnengaan, nu alle deur en vensters gesloten zijn? Nee. daar zie geen kans toe „Ik wel" hernam de eerste buurvrou wier man smid was. „Ik ga mijn r- roepen; 'k wil weten, hoe het met K. is gesteld 't Duurde toen niet lang, of de ster; smid beukte met beide vuisten heel In op de deuren en op de met luiken bedei vensters van Kate's huisje. En toen hij r op zijn herhaald geklop, geen antwoo kreeg, brak hij de voordeur van Ka# huisje open en ging daarna met zijn vrot en nog eenige buurvrouwen binnen. Doodstil en heel donker was alles in huisje. De smid maakte dan ook dadelt de vensters open en toen zagen allen, het felle daglicht, Kate, die daar zoo iv stil lag tusschenhaar vele, zeer vt goudstukken! Kate was, omringd door haar rijkdc van gebrek en uitputting gestorven! En wel het vreemdste was, dat g« sterveling had vermoed, hoe rijk Kate En omdat Kate nooit iets had verteld v haar ontmoeting met het dwergje en <t niemand begreep, hoe zij aan al die got! stukken was gekomen, durfde zelfs g" arm mensch er iets van aannemen. „Als het goud werkelijk eerlijk was va kregen, zou Kate het wel gebruikt hebbf en zou zij niet van gebrek zijn om?t komen", zeiden allen. Toen besloot men eindelijk het goud I besteden voor een goed doel. En zoo er toen een huis van gebouwd, waar ouc en gebrekkige menschen een prettig thir zouden vinden. Lang, heel lang is dit ge leden, en 't is ook maar een sprookje. <M' nu nog vaak de moeders' in de streel waar eens Kate woonde, aao hun kinderei vertellen, als zij bemerken, dat deze soffi wat inhalig en gierig zijn Het spinrokken is een stok, waarom heen de wol of het vlas is gewonden, dn of dat men wil spinnen. TANTE JOH. .(Nadruk verboden).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1934 | | pagina 12