ARTISNIEUWS door G. J. VISSCHER. Een pukkie en een reus. ,,Wim! Noem jij eens een klein vogeltje", eel Plet. „Een musch!" zei Wim „Nog kleiner." „Een mees." „Nog kleiner." „Een sijsje." „Nog kleiner." „Een., wacht eens., een winterkonink je of een kleinjantje, zooals ze ook wel eens zeggen. Een kleiner vogeltje is er niet: dat weet ik zeker", zei Wim. „Ten minste in ons land niet", zei Piet, „maar ik heb in Artis een vogeltje ge zien, dat nog kleiner was dan Jouw win terkoninkje!" „O, in Artis!" riep Wim. „Dat kan licht! Daar hebben ze alles! En welk vogeltje was dat dan?" „Dat was een kolibri. Dat is het klein ste vogeltje van de heele wereld!" „Is dat dan wel zoo klein als een vlieg?" vroeg Wim weer. .Neen. zóó klein nietl Maai" het is toch niet grooter dan een flinke hommel, Je weet wel, zoo'n baas van een bij zonder angel. Ik heb je er wel eens een aange wezen." „Och, wat een pukkie I" vond Wim. „Ja, zei Piet, „maar de kolibri lijkt groo ter door zijn langen staart en ook door eijn snavel, die nog langer is dan zijn kop." „Wat zal dat vogeltje kleine eitjes leg gen!" zei Wim. „Dat doet hij ook. Toch zijn die eitjes nog grooter dan je zoudt denken, maar Ja! Twee van die kollbri-eltjes hebben ruimte genoeg in een notedop." Wim zat met alle aandacht naar zijn grootere broertje te luisteren. Dat kwam, doordat Piet het zoo goed wist en doordat Wim zoo leergierig was. Dat laatste moet er ook bijkomen, want anders geven klei ne kinderen niet zooveel om alles, wat zoo heel klein is. Daar kan ik van meepra ten. Wie ik ben? Wel ik ben de kleine ko libri, die door Piet in Artis zoo goed be keken was. Ik heb al heel wat menschen- klndertjes hier voor mijn volière (mijn ruime kamer met glazen wanden) zien staan. Vanmorgen nog." „Kijk eens. Herman!" zei de vader tot ziin misschien vierjarig zoontje. „Is dat niet een mooi vogeltje? Dat is de koli bri'" „En wat zei Herman?" „lic wil niet Kolemie. Gaan we nu naar fen olifant?" Wat was dat nu? Het ventje vond mij veel te klein. Hij had thuis al zooveel ge hoord van den grooten olifant met zijn langen snuit, dat hij voor mij geen enke len blik overhad. Maar over die kleine kinderen zal ik verder maar zwijgen. Van de grooteren en van de volwassen men schen, ondervind ik belangstelling genoeg 't Heugt mij nog als de dag van giste ren. dat ik hier in 't Vogelhuls van Artis aankwam, 't Was wel een vermoeiende bootreis geweest, van Suriname in Zuid- Amerika, maar ik had het goed doorstaan en ook uit vele andere plaatsen vereerden mij met een bezoek. Dat moesten zij zien: een levende witbuikkolibri in Artis! Dat was nog nooit vertoond! Ik liet hen maar kijken en praten, dat begrijp je! Voor mij was de voornaamste persoon de oppasser, want van diens be langstelling moest ik het hebben. Gelukkig heeft het mij daaraan nooit ontbroken en vooral in 't begin had hij genoeg met mij te stellen. Ik moest eerst dagen en dagen met de hand gevoerd worden. Het meeste eten viel langs mijn snavel op den grond en mij baas was al heel blü, als hij mij het vierde gedeelte kon doen inslikken. Ook moest ik langzamerhand leeren, hoe ik op mijn zitstokje zou blijven; in 't begin Viel ik er telkens af. Als ik aan dien eersten tijd van mijn Artlsleven terugdenk, begrijp ik nog niet, dat ik het zoo lang in dit voor mij geheel vreemde land uitgehouden heb. Ik woon hier, moet ge rekenen, toch al vier maan den! Maar ik word ook verzorgd als een jong prinsje uit een Oostersch sprookje. Verbeeld je! Voor mij alleen is een soort van volière ingericht, meer dan een Meter lang, breed en hoog. Rondom glas, dus ik kan naar alle kanten vrij uitkijken. Op den grond staat een bakje met water, aoodat ik altijd kan drinken of 'n bad ne-. De lucht was gisteravond Zoo donker en zoo grauw. De groote menschen zelden: Nu krijgen we toch kou! En 's morgens waar we keken Lag er een witte vacht. Het had gesneeuwd, geweldig! 'k Denk wel den heelen nacht. De wereld is een witte. O, jongens, wat een pret! Kom, heel vlug nu naar boven: De sleeën klaar gezet! Wij sleden steeds en komen Op 't nippertje pas thuis Want wie is met het sneeuwfeest Nu eig'lijk liefst in huis? Een ding kan 'k niet begrijpen: Hoe of het moog'lljk is. Sneeuw moest uit witte wolken Toch komen of.... heb 'k 't mis? (Nadruk verboden.) men, naar verkiezing. In 't midden staat 'n standaard met "n dwarsarm en daar aan hangt een fonteintje, eenigszins gelij kend op een fonteintje, uit een gewoon vogelkooitje, maar het mijne heeft den vorm van een fleschje en daarin zit mijn voornaamste voedsel, een mengsel, dat m hoofdzaak bestaat uit: gecondenseerde melk, honig en suiker. Lekker, dat het is! Telkens vlieg ik er op af en dan smul ik er van. Daarbij steek ik mijn langen sna vel diep in den korten arm van het fon teintje en de bezoekers zeggen: „Kijk dat pukkie eens lekker drinken!" Maar dat is niet het eenige, wat ik krijg. Rondom mij staan potjes met allerlei bloemen, zooals fuchsia's, kamerbalsemien en wat de tijd verder meebrengt. Ik smik kel natuurlijk ook van den honig, dien die bloemen bevatten. Verder en dit is nog het mooiste bevindt zich in den zo.der van mijn woonkamer een altijd brandende electrische lamp. Aan den onderkant daar van is een stuk fijn gaas gespannen. Da gelijks wordt er in mijn volière een doosje vol heel kleine vliegjes gebracht, zoo groot als een speldeknop. Die vliegjes gaan tel kens op het lampje af en dan blijven ze aan het gaas hangen. De menschen heb ben er nauwelijks erg in, maar ik des te meer. Ik zweef er heen en pik, pik, pik, daar heb ik er weer drie. 't Is alsof ik op jacht ben in het oerwoud van Suriname! Verder bevindt zich in mijn kamer nog een thermometer. Zeker tienmaal per dag komt mijn oppasser eens kijken, of die thermometer wel 20 gr. Celsius aanwijst. Als het niet zoo is, zorgt hij er voor, dat het in orde komt. Zooals je ziet: het klein ste vogeltje der wereld, anders gezegd „pukkie", kan het hier wel uithouden. Vlak tegenover mij. ook in een volière, maar veel grooter dan de mijne, zijn een paar vogels gehuisvest, welke men reuzen zou kunnen noemen. Ik bedoel geen struis vogels, maar die overburen zijn toch reuzen ln hun soort- Dat zijn twee kroonduiven. afkomstig van Nieuw-Guinea, dus uit Australië. Grootere duiven bestaan er op de heele wereld niet. In één opzicht komen ze met mij overeenze worden door alle menschen mooi gevonden. Maar ik munt uit door een kleurenschittering, zooals men die bij geen anderen vogel aantreft en zij zijn toonbeeld van rustige pracht. Daar staat er een vóór mij. Verbeeld Je; een duif, nog grooter dan een kip, lelblauw van kleur met bruine borst, een keurige losse kuif op den kop, en dan op zij een mooie, schitterend witte vlek. in den vorm van een schuine ruit. Daarbij heeft dc kroonduif prachtige roode oogen en ook roode pooten. Alle veeren zijn even donzig en zacht. Hij haast zich nooit; hij loopt altijd even deftig en bedaard. Of dat duifje ook koert? Dat zal ik je zeggen: zonder een spier te vertrekken, brengt hij soms twee, driemaal achtereen een zwaar, diep keelgeluid voort, dat klink als „Oeoeoet!" 't Is precies het zware ge- bas van een zeeboot in de verte. Men schen, die vlak bij hem staan kijken vaak verbaasd rond en vragen elkaar: „Wie maakte dat geluid?" Wie het niet weet, kan het niet gelooven, dat die kroonduif daar vlak voor hem zoo loeide. Die kroonduiven trekken hier in 't vogel huis ook zeer de aandacht van de bezoe kers. Van mij zeggen ze: „Wat een prach- tie vogeltje!" en „Wat een allerliefst pukkie!" Van die duiven heet het: „Wat een reuzen! Ze zijn bijna zoo groot als een kalkoen!" Weet je. wat die kroonduiven op mij vóór hebben? Dat ze met hun belden zijn, een duif en een doffer- Ze maken dan ook samen een nest en daarin broeden ze twee maal per jaar. En op hoeveel eieren, denk je? 't Is er maar ééntje! Maar tot hun eer moet ik zeggen: daaruit weten ze steeds een prachtig mooi jong te tooveren. Dat ls in 't afgeloopen jaar ln den voorzomer gebeurd en nu hebben ze hun tweede jong bij zich. 't Is een mooi beestje; 't lijkt sprekend op zijn ouders. Op hem slaat het opschrift op hun volière: Geboren in Artis 23 Augustus 1933. Of men hier ook trotsch ls op zoo'n Am- sterdamsche kroonduif! Och och! Kon ik Artis maar eens ont halen op den Amsterdamschen kolibri! Maar: nest bouwen, eieren leggen, broe den. kindertjes groot brengen dat kan ik alleen niet voor elkaar boksen, dat zou te veel gevergd zijn van een pukkie, als ik ben. Maar mocht ik ooit een tweede wit- buik-kolibri tot gezelschap krijgen, dan zult ge misschien wel eens ln de krant lezen: Heden is in Artis het eerste strootje gelegd voor het nest van den kolibri, het kleinste vogeltje der wereld. (Nadruk verboden.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1934 | | pagina 12