Jubileum 5e Regiment Infanterie Bezoek Oostenrijksch minister HAAR AVONTURIER 74,te Jaargang LEIDSCH DAGBLAD Tweede Blad Een aardig quintet jonge Schotsche terriers. FEUILLETON. DE KLEINSTE „ECHTB" AUTO met P.K. motor, geconstrueerd door captain Burgess te Londen. EEN SCHUIT MET EIERKOLEN zcnk jn de Lijnbaangracht te Amsterdam. Met een schepnet worden de eierkolen opgeschept Het 120-jarig bestaan can het 5e Regiment Infanterie te Amersfoort. Linksde koks van het regiment tijdens het spelen van het Wilhelmus. Rechtsde commandant, luitenant-kolonel Ontrop, houdt een herdenkingsrede voor den; troep. DE GROOTSTE NEGERKONING. De koning van Ankole in den staat Uganda iri Oost-Afrika is 2 meter lang. De koning met een missionaris. HET BEZOEK VAN DEN OOSTENRIJKSCHEN MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN, Z. E. K. SCHMITZ aan de residentie. Zittend v.l.n.r. minister Oud, minister Slotemaker de Bruine, de Oosten rij ksche minister K. Schmitz en minister de Graeff. Staand v.l.n.r. de Tweede Kamerleden Goseling en Aalberse, de Oostenrijksche gezant Z. E. Aleixis, de Fransche gezant en de Zwitsersche gezant. Een episode uit den Dertigjarigen Oorlog. Oorspronkelijke schets van G. P. BAKKER. 47) „Ja, mevrouw!" bevestigde de Zweed met een hoffelijke buiging voor Marion. „Een krijgsman ontmoet niet eiken dag een prinses als zigeunerin verkleed en de vermomming was uitstekend." „Aan u, overste, heb ik nog een dringend verzoek," vervolgde Von Holm. „Niets zal mij aangenamer zijn dan aan uw verlangen te voldoen," antwoordde Saxon. „Wilt u zoo goed zijn nog heden een kort verslag op te maken van uw reis van Maagdenburg naar Brandenburg. Het be gin zou uw ontmoeting met de prinses kunnen zijn. Dezen nacht vertrekt een ijl bode naar den koning. Als Zijne Majesteit het rapport kan lezen, vóór hij u ontvangt, zal het veel tijd sparen." „Ik zal het dadelijk opstellen," ver klaarde Saxon. „Vindt u goed, dat ik het verslag om tien uur laat halen?" „In orde, kapitein Von Holm." De kapitein nam afscheid. Met hun beiden maakten zij het rapport. Toen het gereed was, las Saxon het Marion voor. Zij drukte haar avonturier de hand en hem met een teederen blik aanziende, zeide ze zacht: Dit is het einde van onze avonturen. Ik zal ze nooit vergeten." HOOFDSTUK XXIV. Onder bescherming der kanonnen van de vestinge Spandau had de Zweedsch koning Gustaaf Adolf zijn legertenten op geslagen. Met een lach op het mooie gelaat en to een zeer welwillende stemming werden de zwervers door Zijne Majesteit ontvangen. De koning begon: „Ik heb uw odyssee gelezen." Marion keek den koning met groote be wondering aan. Hij was een groote, slanke man met breede schouders en borst. Zijn gelaat was stralend mooi, de spiegel van een zonnig karakter met een ernstigen achtergrond. Zijn oogen waren helder blauw en haar haren helblond. Een echte Zweed. Zijn vroolijke lach bracht iedereen dadelijk in een opgewekte stemming en er ging een groote bekoring uit van zijn machtige persoonlijkheid. „De frischheid der jeugd, de gestalte van een held, de geestdrift van een Messias," dacht Marion en de woorden van Hermann Wolf, den Hessischen gezant, die ze eens had gehoord„Ieder, die de genade onder- vindt hem te zien en te spreken, wordt da delijk door hem bekoord," woorden, die zij toen zeer overdreven had gevonden, be greep zij thans ten volle. Dan keek zij naar Saxon, die tegenover den koning stond, en boven hem uitstak, beschouwde zijn gelaat en ze peinsde: „Twee zulke mooie mannen heb ik nooit bij elkaar gezien." Maar Marion sprak haar oordeel niet uit. Juist wendde de koning zich tot haar en met een diepe buiging begon zij „Majesteit! Ik heb de vrijheid genomen mij tot u te wenden met het dringend ver zoek mij onder uw bescherming te nemen. Ik ben verloofd met graaf von Werdenfeld van het Berlijnsche hof." „Ja, ja," viel de koning haar in de rede. „De hofmaarschalk van mijn zwager, keurvorst Georg Wilhelm." „Juist Uwe Majesteit. Overste Saxon heeft mij, zooals u gelezen heeft, herhaal delijk uit de handen der soldaten en van veldmaarschalk Von Pappenheim gered." „Dat heb ik gelezen," verklaarde de ko ning, „ofschoon ik het van Von Werdenfeld verstandiger gevonden had u zelf uit Maagdenberg te halen toplaats van uwe redding aan onzen vriend hier over te laten." Toen keek hij Marion aan, begon luid te lachen en Marion, ofschoon zij eigenlijk boos behoorde te zijn, lachte hartelijk mede. Zij zag den deftigen, stijven hof maarschalk reeds als schooier verkleed. De eenige, die niet lachte, was Saxon. „Sire," begon hij met een ernstig gelaat, maar de koning, die hem begreep, zei schertsend: „Maar, overste, heb Je den hofmaar schalk wel eens egzien?" Eindelijk werd Zijne Majesteit weer ernstig. „Was uw vader ook geen generaal, prinses?" „Zeker, Sire, generaal van Bethlen Ga- bor, koning van Zevenbergen." „Juist, de groote vijand van Oostenrijk. Hij was het hoofd der protestanten, een sluw heer, die dadelijk vrede sloot, als hij de toekomst donker inzag, doch, als de nevel optrok, ook onmiddellijk den keizer den oorlog verklaarde. En uw moeder was een nichtje van den koning, een roman tisch huwelijk, prinses!" „Maar," waagde Marion te vragen. „Hoe weet Uwe Majesteit alles zoo nauw keurig?" „Misschien zijn we nog een klein beetje familie!" legde hij uit. Marion boog. „Zeer vereerd, Sire!" Maar met zijn aanstekelijken lach ant woordde hij: „Van deze zijde zeer verheugd met zoo'n mooi nichtje. Overigens zal ik u naar Berlijn laten geleiden. U kunt straks vertrekken." Hij belde. Zijn kamerdienaar verscheen. „Wil je de prinses haar vertrek wijzen, Sven?" Marion gaf Saxon de hand. „Dank, hartelijk dank," zeide zij zacht, haar stem dreigde haar te begeven, en haastig trok zij haar hand terug. Saxon keek haar verwonderd aan. .Prinses." Hij maakte een stijve buiging, „Prinses, het is mij een genoegen geweest u van dienst te kunnen zijn." De toon van zijn stem klonk hemzelf vreemd en koel in de ooren. Na een diepe reverence voor den koning verdween Marion. „Gaarne zou ik nog een paar woorden met u spreken, overste," sprak de koning met zijn gewone beminnelijkheid. „Wat zijn verder uw plannen? U was immers overste van Wallensteta's kuras siers!" „Zeker, Sire, en in den laatsten tijd een van zijn vertrouwde agenten, maar na Maagdenburg heb ik besloten zijn dienst te veriaten." „Baron Von Rasjin, die hier eenige da gen geleden vertoefde met brieven van den hertog Von Friedland, sprak mij toevallig over u. De hertog wil een bondgenootschap met mij sluiten, misschien is u daarvan Iets bekend?" „Het is mij niet geheel onbekend, Sire." „Von Pappenhelm stelde u den gene- raalsrang in uitzicht. Waarom zoudt u geen dienst in mijn leger nemen. Ik heb behoefte aan dappere, knappe hoofdoffi cieren, die het land en den krijgsdienst volledig kermen. U is immers protestant?" „Ja, Majesteit." „Ik zal Rasjin een brief aan Wallenstein medegeven; dan is uw ontslag dadelijk ge regeld. De hertog zal mij gaarne dezen dienst bewijzen." Saxon zweeg. „Waarom aarzelt u?" De stem van den koning klonk ongeduldig. „Maagdenburg, Sire. Maagdenburg zit mij nog altijd dwars. Waarom kwam Uwa Majesteit niet tijdig te hulp?" „Overste, U is een moedig man, een ko ning in zijn eigen kamp te richten, maar ik schat u er hooger om. Ik weet, dat de val van Maagdenburg mij zal worden verwe ten, maar God is mijn getuige, dat ik mij in dezen niet schuldig gevoel, al zal het altijd een mijner droevigste herinneringen blijven Ik ben evenwel niet te trotsch om mij te rechtvaardigen. Ik had redenen te gelooven, dat de veste langer zou stand houden: er was voor een Jaar proviand. De inlichtingen bleken helaas onjuist. Er waren twee partijen in het stadsbestuur. De keurvorsten van Saksen en Branden burg weigerden mij steun. Ik sta in een vreemd land, den vijand in den rug maar hier is het manifest, dat ik heb laten verspreiden in Duitschland en de Neder landen. Lees het en geef mij dan uw ant woord. Uw oordeel zal anders zijn." „Sire!" sprak Saxon, geheel onder den Indruk van de gesproken woorden, „mijn geringe krachten staan ter beschikking van Uwe Majesteit en van de zaak, waar voor u de zee is overgestoken." De koning stak hem de hand toe. „Overste, ik dank u." „Wat is u voor landsman?" „Ik ben een Nederlander." „Een geus?" „Een kleinzoon van een watergeus," luidde het bescheid. Gustaaf Adolf keek den overste onder zoekend aan, maar vroeg niet verder. Hij sloeg Saxon vriendschapj>eUjk op den schouder en zeide: „Ik zal beginnen u een paar escadrons van mijn beste Zweedsche kurassiers te geven onder kapitein Von Hohn met een paar luitenants. Von Holm heeft dadelijk het grootste vertrouwen to u gesteld. .(Wordt vervolgd), J

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1934 | | pagina 5