KERSTLEGEND' LEIDSCH DAGBLAD - Derde Blad Zaterdag 23 December DE GROOTE BLIJDSCHAP. Een keizerlijk Kerstfeest. „Oroote blijdschap"; zoo luidde Im mers de belofte der Kerstlegende: „Vreest niet. want zie, Ik ver kondig U groote blijdschap, die al den volke wezen zal." „Oroote blijdschap". BIJ het overdenken van deze woorden moet lk mij losmaken van de werkelijkheid van het heden, van dreunende woorden zonder liefde, van ver zuchtingen zonder hoop, van moedeloos heid zonder veerkracht, die het leven te hooren en te zien geeft. Doch lk wil er my van losmaken en mil verdiepen ln de beteekenls van het heerlijke feest, dat straks zal aanbreken, bet feest met de be koring. de betooverlng van de Kerstbood schap. aanzeggend het onmetelijke, het onschatbare, het zoo moeilijk te grijpen geluk van den vrede voor der menschen ziel. Ik wil de sfeer voor mU scheppen van stilte en rust. de sfeer, die ontvankelijk maakt voor de Kerstboodschap: vrede voor allen, die van goeden wille zijn. Zoo zal de ..groote blijdschap" over mij komen, waar van het oude Kerstverhaal gewaagt. Die groote. sterke, niet luidruchtige blijdschap, het stil geluk en het vertrou wend besef dat, sterker dan het kwaad, sterker dan het leed. de goedheid en de vreugde zUn diar, waar het leven be- heerscht wordt door de liefde, dat zijn de hoogheerlijke geschenken van een goed begrepen en ontvangen Kerstevangelie. In stilte moet die vreugde geboren worden, voorbereid door lang en ernstig overden ken. Over de kwetsende realiteit van het leven heen moeten we komen tot een klaar besef van een macht, grooter dan die van het kwaad, welke de menschheld, door vallen en opstaan, leidt tot hooger standpunt De zoekers van de stilte, van de eenzaamheid, hebben Reen ongeluk, wanneer zij aanmanen tot overdenking en inkeer, als voorbereiding tot rust en be rusting. Ik schrijf hier een paar strophen van Adama van Scheltema over. Ze zijn als een advents-tekst, waaron het Jubellied der Engelen en de aanbidding der Her ders kunnen volgen: Min de stilte ln TJw wezen, Zoek de stilte, die bezielt. ZIJ. die alle stilte vreezen, Hebben nooit hun hart gelezen, Hebben nooit geknield. Leer D aan de stilte laven, Waar het leven geleidt. Zij ls üwe vell'ge haven. Want zU ls de groote gave Van de Eeuwigheid. Het heel groote geluk van den Kerst nacht. de vrede op aarde voor de men schen. die van goeden wille zijn, ls gebo ren uit het onbegrensd vertrouwen, dat de oesten der menschen hadden ln de eind overwinning van het goede. ZU legden die gedachte oo de lippen der engelen en de eeuwen herhaalden haar: „vrede op aarde voor de menschen, die van goeden wille zijn." D!e boodschap werd opgevangen en verder voortgedragen, al was de werke lijkheid soms wreed daarmede ln strijd. Om die blijde, vertrouwensvolle gedachte drongen zich de scharen, drong zich „het volk. dat ln duisternis zat" en nu „een groot licht" zag. Want die boodschap snrak van het eind der ellende, van een nieuwen staat van zaken, waarin het ge weld zou worden beteugeld en de zacht heid zou regeeren. Had niet de oude pro fetie gewaagd van een nieuwe aarde, die zou worden geschapen, en voorspeld, dat „de vorige dingen niet meer gedacht zou den worden en ln het hart niet opko men"? Tot zelfs de dieren zouden zich voegen naar de nieuwe wet: „De wolf en het lam zullen samen grazen, de leeuw zal stroo eten als het rund, der slang zal het stof tot voedsel strekken: zij doen geen kwaad noch richten verderf aan op gansch mijn heilig gebergte, zegt Jahwe". Dat vast vertrouwen in een betere toe komst ontsteekt de ster boven Bethlehem's stal. Daaraan danken we de heerlijkste uitingen van vrome gemoederen. In proza en poëzie ls die vrede, „die al den volke wezen zal", bezongen. Alle landen deden daaraan mee En ons volk met zijn gods dienstige opvoedlnR. zelfstandig geworden in een langen strijd om gewetensvrijheid, heeft, evenals vóór. ook na de hervorming meegezongen In de blijdschap der Kerst vreugde. Men zou aan den vooravond van Kerstmis, behalve het oude eenvoudlg- vrome verhaal van Lucas 2. altijd weer Vondel's GUsbrecht van Aemstel willen opslaan en met de reljen der Edellngen en der Clarissen de poëzie gevoelen van de wondersehoone belofte uit den Enge lenzang. Ieder kent ze en bewondert ze. Maar wie kent de Kerstliederen van Bred-reó? Want die zlln er. Kerstliederen van Brederoó. 't Is waar, wie aan Oer- brand Adriaans, denkt denkt niet aan hem als den maker van een vroom lied. Men kent van hem. den geestigen. den boertlgen. den dikwijls realistischen ooëet van het begin der 17e eeuw, zoo heel an dere verzen I Maar toen ht) oud werd. oud in eiven gedachte want hit bere'kte nog niet z'in vier en dertigste levenslaar toen zlln lichaam verzwakt was, toen de uitbundig heid der Jeugd was veranderd In moehe'd ten doode toe zreeo hit naar zlln nen en dichtte hll een oaar Mede-en d'" hun stof putten u't de lezend* van d»n Kerstnacht. Neen hfi ls zeen Vondel en Vondel'* Vn- nlnk'Uk- ver—o on rr*o r»tot tnoiq verwachten. Maar hU voelt de grootheid der Kerstboodschap, die de belofte van groote blijdschap vasthecht aan de voor waarde van bekeering: vrede voor wie van goeden wille zijn. Daarmede vangt hij een der twee Kerstliederen aan: Vernieuwt, o mensch dijn leven. Doet op de poort van 't slaperig hzrt en ooren. en dan volgt de beschrijving van den nacht ln de velden van B*th!ehem: Slet hoe dTEngeltJens sweven, Wiens soet gejuljg ghy kenneltjck meugt hooren; Sy slngen seer: Gods hoovh't? eer Het schepsel vreed' op aerde! HU zingt van de vrees der kudden den angst der herders, (He echter gerust ge steld worden door een blijde boodschap, welke ben naar Bethlehem doet gaan: Gods rljcke Soon te soecken. Die s'arrem vonden In een krebbe gewonden In doeken. Een „goude Hemels-teken", een „Leyd- ster klaer" brengt de koningen van 't Oriënt op de beeD en voert ze naar den stal. waar zij hun gaven offeren aan het klndeke Dan. na de feiten vermeld te heb ben. keert hU terug tot den toon van den vermaner en het zijn zeker de beste ver zen uit zijn gedicht: O Gee'telMoke schapen! Wat slaep-kruyt houdt u oogen soo gebonden? Wat doet u doodUJck slapen In 't schalck bedrog van Duyvels list en sonden? Went u geslcht Nae 't levend licht. Verlaet de aerdsche palen. En vliet van 't auade; God sa! n met genade- Lteht bestralen. WIJ vinden in dit lied voorts iets dat weer aan Vondel doet denken, wanneer Brederoó er op wijst hoe, evenals God's ..Soon vernedert quam varr boven", God het eerst de „eenvoudige lieden, oprecht en slecht van "t waenwljs volck verschoven" ontbiedt om het groote heil deelachtig te worden. Daarbij herinnert leder zich de mooie verzen van Vondel: Hier ls de wUshelt ongheacht: Hier geldt geen adel. staet noch pracht. De hemel heeft het kleen verkoren. Al wie door ootmoet wordt herboren, Is van het hemelsche geslacht. Nog een tweede maal zal Brederoó den Kerstnacht van Bethlehem bezingen. Het ls een lied van langen adem. waarin hij het verhaal van Jezus' geboorte doet. in- gelascht tusschen zijn ernstige overden kingen. Het klndeke vindt geen plaats in de herberg. Zoo zal het ook nog steeds zijn op de aarde, zucht de dichter: O sotte menschen als wij sijn, Hoe oordelen wij na den schijn Van uyterlycke saken: Quam Christus slchtbaar, bar en bloot, En bad om huys-vest of om broot, HIJ sou niet ln-gheraken. Ieder, zoo zegt de dichter, sluit de jaoort van zijn hart; voor God, voor het aller hoogste goed. Is geen toegang diir waar de grootheid naar de wereld gezocht wordt. HIJ werd ter wereld niet geteelt In overvloed van lust en weeld, Maar ln gebroken harten. Opnieuw naderen Brederoó en Vondel elkaar. Vondel's „herboren worden door ootmoet" en het wonen van Christus „ln gebroken harten" zooals Brederoó het uit drukt, zijn verschillende uitdrukkingen van hetzelfde begrip. De „groote blijd schap" ls verbonden aan Inkeer en kennis van eigen geringheid. Eerst dan ls de ziel ontvankelijk en geeft zij zich over en kan de groote blijdschap haar overstralen. Die blijdschap ls aan geen tijd, geen plaats gebonden. ZIJ ls van alle eeuwen ZIJ ls van alle volken, hoe zll zich ook noemen. Zij is het licht, dat de duisternis verdrltft, overal, waar menschen „van goeden wille" zijn. A. J. B. B. De eerste kennismaking met den Kerstboom In het eeuwenoude bosch, Tusschen 't dicht geboomt' van ('t Leven, Met de takken breed geheven, Staat een spar, omkranst door mos. 't Is de boom van 't Christuskind. Wijding huivert om de twijgen, Zuiverzoete geuren stijgen Zweven op, in d'avondwind. Eeuwig licht, in blanken boog, Schittert op de groene naalden. Meer dan twintig eeuwen straalden Kleine vlammen, hel omhoog. Stilte houdt eerbiedig wacht. Slechts het bovenaardsche zingen, Van twee reine Hemelingen, Neuriet door den donk'ren nacht Zij vervullen heil'ge plicht Door den hemel opgedragen. Toegewijd en zonder klagen, Wékken doóven zij het licht. Telkens als een menschenkind Zich aan 't Goede heeft gegeven, Zich verheft met ziel en leven, And'ren - méér dan zich bemint: Dan ontsteekt met Vroom gebaar, d'Engel onverwijld een lichtje Dat omstraalt het fijn gezichtje. Met een Kerstglans, rein en klaar. Doch als 't zwakke menschenhart, Zich door zonden laat omspannen, Goedheid van zich heeft gebannen And'ren - leed bereidt en smart: Druppelt zacht een droeve traan Op de takken, traag van boven. Die een teed're vlam doet dooven En een plekje dof laat staan Eéuwig strijden Goed en Slecht Immer kampten menschenzielen. Overwonnen - juichten - vielen - Gingen onder in 't gevecht. Tot het Goéde zegepraalt! „Heilig licht van alle twijgen, Ongebluscht zal opwaarts stijgen, Héél de duist're aard bestraaltI" Laat Uw harten opengaan! Dat de toegewijde englen Hunne moede handen strenglen Daar hun plicht is afgedaan. 't Christuskindje zal dan zacht, Uit den hemel nederdalen, Om Zijn sparreboom te halen, In den heilgen Kerstmisnacht! E. H.—v. M. naar FRANQOIS COPPEE door H. J. DE KONDE—HOHN. 't Is aan den vooravond van Kerstmis ln het jaar 1811. Sinds tien uur zit Napo leon alleen te werken ln zijn kabinet van het paleis der Tullerieën. De groote ruimte ls ln schemering gehuld; hier en daar schitteren vaag eenlge vergulde voorwer pen, de lijst van een schilderij waarvan de voorstelling onzichtbaar blijft; twee leeuwenkoppen die de armen van de leun stoel sieren en de zware elkelvormlge gor- dijnknoppen. De waskaarsen van twee kandelaars met metalen kappen, verlichten slechts de groote tafel die bedekt is met atlassen en dikke registers ln groen marokijn gebon den en voorzien van de „N" en de keizer lijke kroon. Reeds bijna twee uren arbeidt de groote meester en buigt hU over de landkaarten en de berichten omtrent den toestand van zijn legers, zijn machtig voorhoofd waarop een zwarte haarlok neerhangt; dit voorhoofd ls zwaar van gedachten, zwaar als de wereld welker verovering hij bepeinst. De geopende atlas toont een kaart van Azië en de hand des keizers zoekt met den wijsvinger langzaam, lager steeds lager, midden door Perzlë een weg naar Hindoe stan. „Ja, Indlë! Langs een weg overland? Waarom niet!" 8edert zijn vloot overwon nen en vernield ls, kan de veroveraar nog 6lechts dezen weg nemen, onder de rul- schende palmen der geheimzinnige bos- schen, gevolgd door de wapperende vaan dels. waarop de gouden adelaar tusschen de bajonetten schittert, om Engeland ln het hart zélf aan te tasten, d. w. z. ln zijn overzeesche bezittingen, zyn grootsten schat. HIJ, Napoleon, heeft reeds den roem eens Césars en van een Karei den Groote. hij wil nog dien van een Alexander heb ben. Hij droomt var. deze heerlijkheid, zonder er zich ook maar een oogenbllk over te verwonderen. HIJ kende het Oosten reeds, heeft er zelfs de onvergetelijke legende achterge laten van een mageren generaal met lange lokken, rijdend op een kameel! Voor den zwaren Keizer ln grijze overjas zou, aan den oever van de Ganges, de olifant van Prins Borus noodig zijn. Hij, Napoleon, zal daargids de soldaten met gebronsd gelaat en wit mousselinen tulband, bevelen: hij zal. omringd door zUn staf de Maharadjahs zien, rood schit terend van edelgesteenten; hij zal de monsterachtige afgodsbeelden, die hun tien armen boven den mijter van diaman ten, over zijn toekomst raadplegen! Kort geleden heeft ln Egypte de 8phinx van graniet met den afschuwelllken plat ten neus hem diep teleurgesteld. Terwijl hU peinzend voor haar stond, belde han den geleund op zfln degen, bleef zij koel en zwijgend en geen enkel harer gehei men heeft zij hem onthuld. Keizer van Europal Sultan van Aziël Slechts dit zullen de titels zijn, die men op zijn grafzuil mag beitelen. Een hinderpaal rijst voor zijn oog: het onmetelijke Rusland! Hoewel hy getracht heeft de weifelende VTiendschap van Alexander te behouden, ls hem dit niet gelukt. Nu zal hij zich echter niet ontzien om hem te bestrijden ente over winnen. De kleine hand des keizers doorbladert, gretig zoekend, de groote boekdeelen, de lijsten, die hem tot op den laatsten man de sterkte melden van het kolossale leger, dat reeds ln gesloten gelederen optrekt naar Nlëmen. Ongetwijfeld zal hy den alleenheerscher van het Noorden verslaan; hij zal hem als ondergeschikt vazal, gevolgd door zijn hor den wilde ruiters, meevoeren naar de overwinning van het OoBten. Keizer van Europa! Sultan van Azië! Het werk is niet te veel en niet te zwaar voor zyn wenschen en zyn wilskracht. En als hy het ontzagUJk kelzerryk gegrond vest zal hebben, dan zal dit nu geen ge vaar loopen om tusschen zyn luitenants te worden verdeeld, zooals eertyds Mace donië, want.... sedert den 20sten Maart heeft Napoleon een zoon, de erfgenaam van zijn roem en zyn machtl De mond des Keizers plooit zich tot een vrlendeUj- ken glimlach by de gedachte aan het kind, dat ln het stille palels. zoo dicht by hem, sluimert. Plotseling richt hU verwon derd het hoofd op. In het zorgvuldig ge sloten vertrek waar de dikke gordynen voor de vensters zijn neergelaten, dringen vreemde, diepe geluiden; het ls alsof de groote bijen die in goud op het behang geborduurd zyn allen beginnen te gonzen. De keizer luistert oplettend en ln dit vreemd geroes herkent hy nu duldelyk de trillingen van kerkklokken. „O Ja, het is Kerstmis." Het zyn de klokken van alle kerken in Parys, die door hun plechtig gelul de geboorte van Jezus herdenken. Nog kort geleden heeft Bonaparte deze klokken in orde laten maken, opdat ze zich te zijner eere ln beweging zouden zetten, hulde aan den vrede-stlchtenden consnl. En nauwelyks eenlge maanden geleden werden ze met volle kracht en Juichend geluld op den geboortedag van den Koning van Rome. Gedenkwaardige datum, toen de hemel aan den held een zoon en erfgenaam schonk en hiermede de wettigheid van zijn werk scheen te erkennen en de duurzaam heid ervan verzekerde. Dezen avond evenwel lulden' de klokken ln den kouden, helderen nacht voor het nederige kind. voor den zoon van den timmerman, geboren op het stroo van een stal, lang, lang geleden; terwij! geheim zinnige stemmen ln de ruimte van het met sterren bezaaide uitspansel, blijde verkonden Eere zU God en Vrede op aardel De keizer luistert naar de Kerstkl, HIJ -denkt aan zyn droeve en verwai, de Jeugd, de mlddernachtsdlensi L kerk te Ajacclo. HU herinnert zich rugkomst der talrUke familie in ht: huls, stomme getuige van veel anns stil en fier geleden. Hy ziet zijn nu een schoone en waardige vrouw aac I hoofd der tafel gezeten bij het' nutlT van 't sober maal van kastanjes. ZUn zoon echter, zyn eigen klad, deJ van den machtigen keizer en de aaruï togin van Oostenrijk, zal geen ellende j nen, hU zal over al de schatten juJ wereld kunnen beschikkenDaail ten ln den Uskouden nacht lulden! steeds de Kerstklokken. De oude snorrebaard met de ruige b muts op, die met groote, driftige voor zijn wachthuisje aan de poorl Tullerieën heen en weer loopt, denii dit oogenblk misschien aan een gebè£| hU vroeger geleerd heeft, geleund a schoot zijner moeder. HU glimlacht teder onder zijn l Ugen knevel bU de gedachte aan het i deke Jezus ln zijn wiegje. Den Keizer zelf ontgaat het heilig pen der klokken; hy denkt slechts f zijn eigen kind. Plotseling wordt hy a gegrepen door een onweerstaanbaar g langen om hem te zien. HU staat op, tl in de handen en dadeiyk wordt «al helme deur ln het behang geownl] Roustan komt binnen. Op een teetren f zijn meester neemt hU een der kanlü en voorgelicht door den trouwen Man begeeft de keizer zich door de veilil gangen rechtstreeks tiaar het verblijf den kleinen koning. HU treedt bbï geeft met een handbeweging aan dij en de kamervrouwen bevel zich tc td deren en blijft peinzend staan vnor| wieg van den Jonggeborene. De koning van Rome ligt ln diepen 't Lieve gezichtje met de gesloten mg half weggedoken ln het kussen en eend zijn kleine, poezele handjes, dat op del kens ligt, vormen twee plekjes teedttj kindervleesch te midden van het wltte^ nen en de kanten. En over deze reine, blanke wade, i deze kulsche onschuld, nergens zoo if en klaar als by een sluimerend 1 schijnt het scharlakenroode lint wj Legioen van Eer als een breede blus nlt te vloeien, 't Sprekend symbool rel 6troom van bloed, die zal worden verg ln de hoop, dat dit kleine hootd, M zoo zwak en teer, eens de zwaarste t zal dragen en dat die kleine r nu fijn en blank als een bloem, laterJ heelen bundel scepters zal omvatten L p3leon beschouwt zijn zoon aandacbWI zelden hebben menschelijke ljdelhel I vaderïyke trots een hart met weelde vervuld dan in deze oogenbun het gemoed van den machtigen lyj doortrild. HU droomt, dat de groot™ dlgheldsbekleeders van zUn hof. n# PJ raals, beroemder dan de helden yan b» rus, zijn ministers en zijn met gouo i tooide raadsheeren ln eerbiedig o.. voor deze wieg bulgen en dat zei» Ij vallige Jacobljnen, die oude koning^1 denaars, die nu de keizerlijke llyiejA gen, ternauwernood zullen durven n 3 naar de gunst om deze kleine klnaerw» te mogen kussen. De keizer droomt en in het verwaro'? luid van de klokken, die den Kerst" 3 herdenken, meent hU den gelljtws J pas der troepen en het rollen dera»"l nen te hooren, daarginds oo de "e"vj wegen van Duitschland en Polen. ["L a dwelmd door vaderlijken IJver, den J meer dan anders aan het groote wj aan.de verovering van Rusland en y en bU zich zelf zweert hU, dat hij erfgenaam al de tronen van de oua reld zal nalaten. Hij heeft b®m(us geschenk reeds de stad St. Pierre ges t maar de kleine zal weldra onde speelgoed andere heilige opnsre Emir van Mekka! Radjah van B™ Slechts deze titels zijn waardig o® een koning van Rome gedragen re a De keizer droomt, doof voor do i w» ■lllee klokken, zonder één enKie r en, zuuuc, y— ,ien m dachte aan Hem. die ln deJ1'; „«H geert en met evenveel wei-eva I n J ziet op een mierenhoop als op oe e i kelzerrllken. j„v)5is HU droomt, maar voor ,*^"rf>ert* den geest blijft de ware gen. Hij ziet niet, hoe zijn rf leger begraven wordt onder de de Béréslna; hij ziet niet, dat n zegeteeken van zUn adelaars ff i gemaaid door de Engelsen» aai n|e, j den slag by Waterloo; hij besne hfrl j rots midden in den oceaani wa kwelllneen van een Prometneu maar bovenal blijft hem deh,n8nlnn ?"?j spaard hoe in het park te Sri,|ns! tl bleeke en treurig uitziende joj1 <nr.ig| delt, wiens witte uniform ee" „yn?™ sche orde siert en die schor c hoest, terwijl hij langzaam en de dorre bladeren treedt. Mir»iiis»l En terwyi de keizer zUn »'or5t(|i. d»| hersenschim vervolgt, zien «-■ zijn zoon er, diens opvolgen «rbe^l heele wereld regeeren en r9n li»| dat hy zelf Napoleon, na ver Tfr(jiehtse'- een legende, een fabelachtig, „j een nieuwe Mars gewerden.^ jjtfij. zonnegod pralend ln het ZojJ van zijn twaalf maarar'hal j (r> f'-. de klokken dringend'«'^fgielne vierend ter eere van het arm eeu* geboren to Bethlehem, d« geleien In wèiirhe'd de ff rtrtM, i heeft, echter niet met n bloed, doch met h*t onv"r ((0« van Liefde en Vrede dst r(0 #1. eeuw over de menschheld r*=

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1933 | | pagina 10