EEN DEFTIG HUWELIJKl
M I
WAT DE TORENHAAN
VERTELDE.
Lili woonde met haar Vader en Moeder
in een groote villa, een klein eindje van
het dorp. Als je in de villa was, kon je van
het dorp niets zien, behalve het bovenste
stukje van den toren, met het haantje.
Dat kwam door al de hooge, oude hoo
rnen, die om de villa heen stonden.
Lili was eenig kind en wel wat bedor
ven door haar Vader en Moeder, Ooms en
Tantes.
Thuis was Lili altijd heel lief, maar dat
was dan ook niet moeilijk, daar iedereen
zich beijverde, alles voor haar zoo prettig
mogelijk te maken.
Op school ging het evenwel minder goed.
Niet dat Lili niet goed leerde, o ja, ze had
altijd prachtige cijfers, maar Lili was
hooghartig en dat is heel leelijk.
Op de school, waar Lili ging, waren al
leen maar dorpskinderen, en geen van hen
woonde in eeh villa.
Ze woonden in kleine huisjes en zagen
in het begin hoog op tegen Lili, omdat ze
op zoo'n prachtig buiten woonde en haar
Vader een auto had, waarmee hij haar wel
eens van school afhaalde.
Dan keken de meisjes bewonderend naar
den prachtigen wagen, maar als Lili's Va
der soms zei: „Vraag maar 's een van de
meisjes mee, Lili," zei Lili altijd „och,
wel nee!"
Ook in het vrije kwartier was ze steeds
alleen en als de meisjes eens vroegen:
„Doe je met ons mee, Lili?" zei ze niets,
maar draaide zich om en ging in een
hoekje van de speelplaats staan.
Nu, je begrijpt, vriendinnetjes kreeg ze
op die manier niet, want de andere kinde
ren konden best spelen zonder Lili. Ze
vroegen haar alleen maar uit vriendelijk
heid, omdat niemand begrijpen kon, wat je
er aan had, om een beetje alleen te staan
pruilen, terwijl de anderen zoo heerlijk
speelden.
Nu was er op een keer iets heel naars
gebeurd. Lili was ziek geworden, zóó ziek,
dat men eerst dacht, dat ze niet weer
beter worden zou. Maar eindelijk, gelukkig,
zei de dokter, dat het gevaar geweken was,
hoewel het nog lang zou duren, eer ze weer
heelemaal beter zou zijn. Nu begon het
ergste voor Lili, ze moest maar aldoor stil
blijven liggen, zonder iets te doen. zelfs om
te lezen was ze nog te zwak. Moeder, Va
der en de verpleegster verzonnen van alles
om haar een beetje afleiding te bezorgen,
maar het grootste deel van den dag ver
veelde ze zich verschrikkelijk.
Op een middag zei de verpleegster: „Lili,
de meisjes van je klas zijn er om te vra
gen, hoe je het maakt; wil ik ze hier la
ten komen?" „Och, wel nee," bromde Lili,
„die nare kinderen op hun klompen," en
ze wendde haar gezicht van de kamer af
en keek strak door het raam, waar ze het
haantje van den toren boven de boomen
zag klinken.
„Dat haantje heeft het maar fijn," dacht
Lili, dat staat maar te draaien en te schit
teren in de zon en ziet zoo trotsch op alles
neer, of de heele wereld van hem is."
Plotseling kwam erg beweging in het
haantje, het daalde neer, heusch, z'n
korte vleugels hield hij uitgespreid en zoo
zweefde hij langzaam naar beneden, tot
vlak voor Lili's raam. Toen ging het raam
vanzelf open en binnen stapte een groote,
grijze haan. Daarna ging het raam weer
dicht. „O," zei Lili, „ik heb je zien val
len, maar wat ben je grijs en leelijk, boven
was je veel mooier, toen leek je van klink
klaar goud."
De haan zuchtte.
„Nu," zei Lili, „zucht maar niet, hoor!
vertel liever eens. is het prettig boven op
den toren!"
„Prettig," zei het haantje, „prettig! ver
schrikkelijk is het en het ergste is, dat het
mijn eigen schuld is."
„Och," zei Lili, „wat naar voor je, hoe
is dat zoo gekomen?"
„Dat zal ik je vertellen," zei de haan.
„Eens, lang geleden, woonde ik in een
kippenhok, er waren tien kippen en een
haan. Die haan was ik. Ik was toen nog
jong en ik voelde me hemelhoog boven die
doodgewone kippen verheven De kippen
in ons hok behandelde ik met zooveel min
achting, dat zij zich ten einde raad be
klaagden bij den toovenaar, toen die op
een keer langs ons hok kwam wandelen.
De toovenaar luisterde naar al die klach
ten, terwijl ik zoo trotsch mogelijk rond
stapte. Toen zei hij: „Je bent niet waard
te leven onder eenvoudige, doch brave kip
pen, ik veroordeel je tot eenzaamheid.
Voortaan zul je hoog boven alles en
iedereen staan, maar je zult zóó eenzaam
zijn, dat je terugverlangen zult naar de
door
C. E. DE LILLE HOGERWAARD.
Bert Bigman zou gaan trouwen
Met Koosje Krullestaart.
De bruiloft 't ging wèt deftig!
Was heusch een kiekje waard.
Ze gingen naar 't Stadhuis toe:
Den stal van boer Chrispijn.
Zij wilden toch niet minder
Dan echte menschen zijn!
Ze liepen met hun allen
Heel deftig en voornaam.
Wat was ik toch een boffer:
Ze kwamen langs mijn raam!
Voorop lipp 't bruidspaar statig:
Koos in haar bruidsjapon
Van zij, waarin ze 't werk,lijk
Van alle bruidjes won.
Haar sluier hing heel sierlijk
En vormde 'n lange sleep,
Haar snuitje straalde glanzend
Nog van de fijne zeep!
Ook Bertus mocht er wezen:
Droeg een gekleede jas.
Zijn hooge hoed, die glom zóó.
Dat 't net een spiegel was!
Bruidsmeisjes vlak er achter,
Ook jonker samen vier!
Die hadden in de bruiloft
O Big, toch zoo'n plezier!
RO FRANKFORT W.
De ouders volgden daarna
Vol trots op 't jonge paar I
Van alle kanten kwamen
De varkens bij elkaar.
Er waren ooms en tantes,
Veel neven en een nicht,
Vriendinnen ook en vrienden,
't Was toch zoo'n leuk gezi(|
Die bruiloftstoet, geloof me!
Kwam dan ook in de krant,
Zoodat men van de bruiloft
Las in het heele land.
Bij 't kiekje stond geschreven:
Het huw'lijk van den dag,
Een bruidspaar, als je zelden
In welke krant ook zag!
Wij wenschen Bruid en Bruigol
Natuurlijk veel geluk.
Om allen te bedanken
Apart, dat wordt te druk!
Er komt een advertentie
Daarom vast in de krant
Zoo lezen dus de menschen
In 't heele, lieve land:
De Heer en Mevrouw Bigma^
Geboren Krullestaart
Bedanken allen hart'lijk
„Het Boerenerf" Tien Ma;
(Nadruk verboden).
eenvoudige kippen, die je eens zoo gemin
acht hebt."
Daar ging het raam weer open. „Ik moet
weg," zei het haantje. Eén uur in het jaar
mag ik naar beneden komen, nu moet ik
weer voor een heel jaar naar boven."
Zuchtend stapte hij het raam uit en
vloog weg.
Verwonderd knipperde Lili met de oogen.
Daar stond Moeder voor haar bedje. ,,Wat
is het, meiske, heb je gedroomd?"
„Nee, die haan.ik weet niet," zei Lili;
en dan op eens: „Moeder, zijn de meisjes
al weg?" „Neen," zei Moeder, „ik heb ze
wat in den tuin laten spelen, ze vonden
het hier zoo mooi en je was zeker te moe
om ze te ontvangen?"
Hierop gaf Lili maar geen antwoord,
doch ze zei: „Moeder, laat u ze nu maar
hier komen enkrijgen ze iets lekkers
van U!" Moeder lachte. „Wad.:
even."
Even later kwamen vyf meisjes
mer binnen, zachtjes, om Lili niet i
deren en er achter kwam Moeder,
blad vol glazen limonade en bes:
met aardbeien Het werd een heerlijï
dag en zoolang Lili nog ziek was,
haar klasgenootjes haar eiken
Woensdagmiddag opzoeken.
Later, toen Lili weer beter was
ze nooit meer alleen, maar speelde
heerlijk mee met de meisjes.
Dikwijls keek zij dan nog nsj
haantje van den toren, dat daar z
en eenzaam stond, omdat het vrtö
dwaas trotsch was geweest.
M. HOEKEND
(Nadruk verboden).