NAJAAR MARIAN NEK ES BAL. VAN TWEE GANSJEl EN EEN HOND. fc I ANEKDOTEN. 't Was Hein en Jaap in het begin erg tegengevallen, dat ze op* de dorpsschool 's Woensdagsmiddags niet vrij hadden. Maar nu ze op de nieuwe school gewena waren, vonden ze dien vrijen Zaterdag aan het eind van de week nog wèl zoo leuk. 't Was met den Zondag er bij net een klein vacantietje. Zoo'n Zaterdagmorgen trokken de jon» gens er meestal op uit. „Jö, kijk de boomen eens kaal geworden zijn", riep Hein. m wat 'n blaren op den grond!" juich te Jaap, die met zijn voeten over den weg schoof, zoodat je niets van zijn schoenen kon zien. Hein volgde zijn voorbeeld en het dorre, gele en goudbruine blad ritselde onder het voortloopen. Al eenigen tijd waren de boomen ge tooid geweest met een kleurig herfstloover. Een lichte nachtvorst en wat wind hadden de takken hun herfsttooi laten verliezen. „Weet je, wat we doen moesten", merkte Jaan op terwijl hij stil bleef staan. „Nu?" vroeg Hein nieuwsgierig. .Xaten we wat blad gaan halen voor vaders tuin. Paps zei laatst, dat de hor tensia gedekt moest worden". ,Ja, dat zullen we deen". En meteen liepen de jongens naar huis terug, zochten een jute zak uit de schuur en namen de hark mee. Weldra duwde Hein met armen vol het dorre blad in den zak. dien Jaap omhoog hield. Dan harkte Jaap weer een hoop bij elkaar en persten ze opnieuw den voor raad in den zak. Om beurten droegen ze de vracht op him rug naar huis. Zulke werkjes vonden de Jongens fijn. Een klein meisje had achter het hek van den tuin aldoor naar het drukke gedoe van de Jongens staan kijken. Toen ze weer terug kwamen met den leegen zak en de hark. riep ze: „Dit-ig!" „Hoe heet je?" vroeg Hein. „Marianneke. Ik heb een bal". Ze holde het huis in en kwam even later terug met een ileurigen luchtbal, stijf op geblazen. „Gooi 'm eens", drong Hein aan, „dan zal ik 'm weer terug gooien". Het kind deed 't. Hein gaf den bal zoo'n stoet dat die in 't andere eind van Ma- rianneke's tuin terecht kwam. Het meisje driobelde w.-g op het speeltuig te halen, wierp den bal weer over het hek naar de joneens. H=in pakte 'm. „Vang, Jaap!" riep hij en zond m»t 'n flinke vaart den grooten bal in de richting van zijn broer. Jaap was juist aan 't harken, wou den ba' een zet teruggeven met den achter kant van ziin werktuig, maart kwam ve-keerd uit: de tanden van de hark dron gen in 't gummie. F-f-f-f-f-t ging 't en de bal was leeg en piat 'n Slap ding trok Jaap van de punten af. Hij had danig 't land. wist eieenliik niet, wat hii zeggen moest, toen hij Marianneke het gehavende speeltutg teruggaf. .Je krijgt 'n nieuwe hoor" beloofde Hein. „We zullen er voor opsparen". Huilend liep Marianneke met haar ka- potten bal naar binnen. De jongens dach ten eerst nog, dat de moeder boos naar buiten zon komen stuiven, maar dat ge beurde niet. .Haten we maar doorloopen", vond Jaap, „tn verderop gaan harken." Bij Jaap was 't olezier er af. Stom o k om met 'n hark te slaan. Als 't een voet bal geweest was. dan zou er n'ets ge beurd zijn. Zoo'n leeren bal was heel sterk. „Hou den zak eens op", commandeerde Hein. Jaap deed 't Hein stapte 'm vol Een mine heer kwam voorbij, bleef staan. „Voor wien doen jullie dat?" vroeg hii. „Voor m'n vader", vertelde Jaap. Om de planten die niet winterhard zijn, te dekken". „Moet u ook wat blad hebben?" infor meerde Hein. „Dan zullen we 'i wel wat bezorgen. Wij hebben al genoeg." „Als jullie 't zcuden willen doen! Dan mag je den kruiwagen wel gebruiken. Kom maar mee." Dat was nog 'n pretje erbij om met 'n kruiwagen te riiden. De oude heer woonde vlak bij en weldra kruiden de Jongens den piependen wagen het hek uit. 't Viel nog niet mee om het zware ding in evenwicht te houden. Het volladen van den bak van den krui wagen ging veel vlugger dan het volstop pen van den zak. Weldra hadden ze drie karren vol bij het schuurtje leeggegooid „Zóó is 't wel genoeg," vond de oude w beo! k a nd< Of ere 1U as 9« at luist h< I foe ree Ijn iver [edi ele tea ew eel tal W Moeder is op zolder bezig En zij haalt uit kist en kast Onze warme winterkleeren Truien, jekkers'tls een last Hoor ik Moeder daag'üjks zuchten, Dat de kleeren niet als zij Groeien; o, dan was 'k in 'tnajaar Van veel passen, naaien, vrij! In de vlammen Wij dan menig Van dien zomer In het kamp, ln (Nadruk verboden) Buiten blaast de herfstwind krJ En hij schudt aan dak en raam, 'k Vind het najaar toch wel prei Al heeft het geen goeden naam 't Wordt in huls dan zoo gezellin Vroeg komt 't licht aan, in den Knett'ren dennenappels, die wij Hebben in het bosch vergaard zien getooverd leuk moment bij de dennen, onze tent! HERMANNA. heer en naar de keuken loopend, vroeg hij aan den gedienstige, of ze soms wat lek kers voor de jongelui had. Het meisje had helaas niets. „Dan moeten jullie zelf maar een flin- ken reep chocola koopen," zei de vriende lijke man, „of wat anders". En toen stopte hij hun ieder een dub beltje in de hand. De jongens bedankten en vertrokken met hun zak en hun hark. Ze glunderden een dubbeltje, waar ze mee mochten doen, wat ze wilden! „Was 't nog maar zomer," zuchtte Jaap, ,.cj3n kocht ik een ijsco van 'n duppie. Die heb ik nog nooit gehad." „Ik geloof, dat ik 'n pond pinda's neem. Daar doe ik wel twee dagen mee," vond Hein uit. „Of kinkkers," bedacht Jaap. „Ja. laten we naar de bazar gaan," be sliste Hein. „Eerst onzen boel thuis bren gen." Vlug zetten ze zak en hark over het hek van den tuin en liepen op een draf naar „De Allemansgading", die verdoopt was in „bazar." „Kijk '8, zoo'n reuze doos knikkers," wees Hein, „allemaal marbeltjes. Reuze, zeg!" Jaap zei niets, keek maar terloops den kant van de knikkers uit. „Zou die bal daar net zoo groot zijn als die van Marianneke?" vroeg hij opeens. „HIJ is kleiner." „Hij kost twintig cent. En die grootere dertig." „Wou je die kleine koopen?" vroeg Hein. „Ja, wij samen." Even aarzelde Hein. Jaap had den bal stuk gemaakt, maarjahij, Hein, had 'm naar Jaap toe gegooid. Enze hadden Marianneke een nieuwen bal be loofd. Als ze 'm nu kochten, kon het kind er meteen weer mee spelen, al was hij niet zoo groot. Mooi was ie zeker: rood en blauw. Samen kochten Jaap en Hein den bal en brachten 'm, goed opgeblazen, bij Marianneke. Wat was ze blij. Ze vond 'm net zoo mooi als den vorige en de moeder vroeg of de jongens eens met Marianneke achter in den tuin kwamen ballen. Dan konden ze meteen wat schommelen. Dat wilden de jongens graag doen, dat kan je begrijpen. En menigen Zaterdag kon je Hein en Jaap bij Marianneke vinden. J. H. BRINKGREVE—ENTROP. (Nadruk verboden). Twee gansjes zaten in een mand, Een vogelmand van riet. Ze gingen daarin naar de markt, Dus prettig was dat niet! Daar kwam op eens een nondje 't Had haast: liep op een draf! Maar plots bleef 't vóór de mand nu En blafte: Waf woef waf! Het hondje liet zijn tanden zien En ging geducht te keer. Maar 't was ook hier, als 't spree 't Werd heel gauw: leer om leer! Want, kijk! het puntje van zijn stt Kwam bij de kooi en toen Wat dacht je, dat de gansjes nu Heel gauw wel zouden doen? Zij pikten hap! plots in zijn i 't Was zijn verdiende straf! En jankend ging de hond naar hui.» Hij droop weer haastig af! CARLA ff (Nadruk verboden.) uv 10 PO co lis e Ingezonden door Marjanna v. d. Aal Mevrouw tot jong dienstmeisje: Anna ga eens even kijken naar den wijzer wat voor wind we hebben, it v: kijk maar naar het haantje op den toren." Anna: „Och mevrouw, daar heb it lemaal geen verstand van." Mevrouw: „Kijk dan maar waar del zijn staart heeft." Anna: „O natuurlijk van achteren. Ingezonden door Ali de Blauw- Antje (die een boodschap voor; moeder gaat doen): „Juffrouw, mijnt uer wou een stuk van dit lint hebt» Winkeljuffrouw: „Hoe lang n"® moeder het hebben? Antje: „Moeder wou het houden tuurlijk."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1933 | | pagina 20