IN BLOEMENLAND. WAT DE KABOUTERS IN HET NAJAAR DOEN. Den volgenden morgen even voor school- d kwam Klaas Meiman naar Otto toe, Zeg Otto, hoor eens," zei hij, terwijl hij em terzijde trok, „zeg Otto, hooi- eens, ik ou je wat vragen." „Wat dan?" vroeg Otto, alles behalve "endelijk. „Wel, ik wou.ik wouje vragen... m het niet verder te vertellen van giste- en je weet wel .Dat kan ik je niet meer beloven," ant- oordde Otto kort. „Mevrouw van Du uren mijn moeder weten het al." Meteen draaide hij Klaas den rug toe. De lessen waren nog pas een half uurtje gonnen, toen de deur van het lokaal, waar Otto en Klaas zaten, openging en de oofdonderwijzer op den drempel ver heen. .Mijnheer," wendde het Hoofd zich, tot jnheer Kareis, den onderwijzer, „mijn eer, mag Klaas Meiman even met mij eegaan?" Zeker mijnheer", antwoordde de onder ijzer. En toen tot Klaas: „Je hoort het jongen". Met een verschrikt gezicht stond Klaas Want 't liet bij hem geen twijfel, of hij erd geroepen over het gebeurde van gis- ren. Schoorvoetend ging hij de spreek- amer in, waar hij een dame zag zitten, oewel hij haar niet kende, begreep hij nmiddellijk dat dit mevrouw van Duuren oest zijn. Klaas", begon mijnheer streng „deze ame is mij komen vertellen dat je giste- en haar hondje aan de vier pooten vast- ebonden hebt, en toen het dier hebt wil- en verdrinken. Is dat waar, Klaas?" Eén oogenblik dacht Klaas er over om lies te ontkennen. Maar och. dat zou hem mers niet baten! Natuurlijk zou Otto an geroepen worden. Hij gaf dus geen antwoord. Met de oogen raar de grond bleef hij zwijgend voor ijnheer staan. ,Ik vraag je of dat waar is, Klaas", her- aaide mijnheer nog eens. ,Ja mijnheer" fluisterde Klaas nu, nau- elijks hoorbaar. .Zoo, zei mijnheer, „zoo, dus het is toch aar. Ik kon het haast niet gelooven dat zulke lafaards hier op school had. ,Ja mevrouw" wendde hij zich toen tot evrouw van Duuren, „nu de jongen zelf ekend heeft, heb ik er niets tegen dat u zaak bij de politie aangeeft. Dan moet zijn straf wegens dierenmishandeling ïaar ondergaan". Wat schrok Klaas! Dat de zaak zoo'n eer zou nemen, had hij niet verwacht, k Zal 't nooit meer doen, mijnheer", arstte hij uit. „Nooit meer, maat gaat u gaat u astublieft niet naar de politie". ,Dat doe ik niet Klaas, dat doet mevrouw n ze heeft er volkomen recht toe". Mevrouw van Duuren stond op. In haar gen was medelijden, maar Klaas zag het iet. Doch haar stem klonk streng, toen zei: „Ik beloof niets, 'k Geloof dat het eter is, als zoo iets leelijks als dierenmis- andeling streng wordt gestraft. Maar 'k al wachten tot morgen. Eerst zal ik alles og eens overwegen". Nu nam mevrouw afscheid van den oofdonderwijzer, die haar uit liet. Toen keerde mijnheer tot Klaas terug, nstig bracht hij hem onder het oog. hoe af en hoe wreed het is, weerlooze dieren mishandelen. 't Scheen dat mijnheer's woorden veel druk op Klaas maakten. Dien ganschen ag bleef hij stil en in zichzelf gekeerd. Als een loopend vuurtje deed het ge- eurde met Klaas de ronde. Na schooltijd roepten de jongens bijeen, om er nog ens over te praten.. ..Net goed", zeiden sommigen „net goed oor zoo'n dierenbeul". Ook Otto bleef nog een poosje op het choolplein en vertelde de jongens hoe zich de zaak precies had toegedragen. Klaas ad zich, zoodra hij buiten kwam, uit de oeten gemaakt. „Raad eens, wie er hier geweest is, Otto" begroette zijn moeder hem, toen hij bijna een half uur later dan anders thuiskwam. „Zegt u het maar moeder. Dat kan ik im mers toch niet raden". „Mevrouw van Duuren". „Alweer moeder?" „Ja, maar nu kwam ze niets koopen. Nu Kwam ze over jou praten. Ze wil je met aiie geweld maar iets geven, omdat je gis- teren Pidel gered hebt...." „En wat hebt u gezegd?" „Ja, ik heb, net als jij gezegd, dat het heel niet noodig is dat je door een beloo- mg voor krijgt. Maar toch hield ze niet Nu heb ik haar beloofd dat ik er nog ens met je over praten zou". ..Heeft ze nog wat van Klaas gezegd, Moeder?" vroeg Otto verder. „Ja jongen, ze denkt de zaak morgen aan te geven, 't Spijt me toch wel, dat ze het doet." „Spijt het u?" vroeg Otto verbaasd, „en u hebt zelf ook gezegd, dat hij streng ge straft moest worden!" „Ja jongen, dat heb ik ook. Maar toen ik vanmiddag mevrouw Van Duuren zoo hoorde praten, ben ik er toch anders over gaan denken. Aan strenge straf is Klaas allang gewoon. Je weet zelf ook wel. hoe hard hij soms door zijn vader behandeld wordt Misschien zou het nog veel meer uitwerken als mevrouw Van Duuren hem vergaf. En denk eens aan zijn moeder Otto. Wat zal die er wel een verdriet van hebben, als haar jongen door de politie gestraft wordt." Otto had stil naar zijn moeder geluis terd. Nu knikte hij met het hoofd. „Ja, dat is eigenlijk wel zoo moeder, daar had ik nog niet aan gedacht.". Terwijl juffrouw Doorenbos af en toe naar den winkel gebeld werd, bleef Otto een heelen tijd stil aan de tafel zitten, 't Scheen alsof hij ernstig nadacht en eindelijk tot een besluit kwam. Toen ging hij zijn huiswerk maken. „Ben je nu al klaar?" vroege moeder verwonderd, toen hij. nog voor het avond eten, zijn boeken wegborg. „Ja moeder, en als u het goed vindt, wilde ik na het eten nog even uitgaan." „Waar moet je dan heen. Otto?" „Ja ziet u, 'kwilde nog even naar mevrouw van Duuren." Moeder bleef hem vragend aanzien en Otto haastte zich voort te gaan: ,,'k Wou aan mevrouw gaan vragen, of ze het niet aan wil geven bij de politie, van Klaas, weet u wel? Mevrouw heeft toch gezegd dat ik een wensch mocht doen?" Hartelijk legde moeder haar hand op Otlo's schouder. „Dat is een best plan. Otto, en ik geloof zeker, dat het slagen zal. Kom, laten we dan maar vlug gaan eten." Een uurtje later liep Otto op den bui tenweg. 't Begon al donker'te worden, maar dat deerde hem niet Bang in donker was hij niet en verdwalen kon hij al evenmin. Opeens versnelde Otto zijn pas. Zag hij nu goed? Liep daar voor hem uit Klaas Meiman? Ja waarlijk, hij was het! „Hij gaat zeker ook naar mevrouw, om te vragen of ze het niet aan wil geven," flitste het door Otto's hoofd. Tegelijk be gon hij nog vlugger te loopen. Weldra had hij Klaas ingehaald. „Ga je naar mevrouw van Duuren, Klaas?" vroeg Otto. terwijl hij zijn school makker opzij kwam. Verwonderd keek Klaas op. Hij had wel achter zich hooren loopen. maar niet gedacht, dat dit Otto zou zijn. „Jawel." antwoordde hij. „Ik ook." vertelde Otto. „Zullen we samen gaan?" „Wat moet jij daar doen?" vroeg Klaas. ..Zal je wel hooren: laten we maar gauw gaan?" Even later stonden de twee jongens bij mevrouw Van Duuren in de kamer. Verwonderd keek mevrouw naar hen. Toen wendde ze zich tot Otto. ..Wel. weet je nu misschien al een cadeautje, dat ik je geven kan? En kom- je me dat vertellen?" „Nee. mevrouw" antwoordde Otto, „maar ik kom vragen of u het niet aan wil geven van uw hondje. Fidel is er nu toch goed afgekomen en en moeder en ik zouden het allebei erg prettig vinden." „Zoo." zei mevrouw; „en wat kom jij doen, Klaas?" Sprakeloos van verbazing had Klaas Otto aan staan kiiken. Nu stotterde hij: .Ik ik kom ook vragen of u het niet aan wil geven, mevrouw. Ik ik heb er spijt van." „Waar heb je spijt van. Klaas?" vroeg mevrouw. „Dat ik naar de politie ga, of van je wreedheid?" Voor het eerst keek de jongen mevrouw flink aan. ..Dat ik Fidel kwaad gedaan heb, me vrouw. „Ik ik wil wel straf hebben, maar gaat u alstublieft niet naar de politie." Besluiteloos keek mevrouw van den een naar den ander. Toen stond ze op en schudde beide jon gens de hand. ..Goed dan," zei ze. ,,'k zal aan jullie bei der verlangen voldoen, jongens Maar ik houd je aan je woord, Klaas: laat ik nooit meer zoo iets leelijks van je hooren." Op den terugweg voelden beide jongens zich o zoo blij. En toen ze in 't dorp gekomen waren, en Klaas een andere kant op moest, zei hij: ,.'k Zal het nooit vergeten, dat je dit voor me gedaan hebt. Otto." FRANCINA. (Verhaaltje op rijm) door C. E. DE I/TT J .F HOOERWAARD. Jaapje wou naar Bloemenland, Waar wel duizend bloemen staan En hij zou er in zijn droom Was 't niet eenig? henen gaan. 't Was een heel eind loopen, maar.... Puntmuts, zij'n Kaboutervriend, Vond. dat Jaapje toch zijn hulp Wis en zeker had verdiend. Een lantaarntje in de hand Trippelde hij vóór hem uit. Vroolijk gingen zij op weg: Puntmutsje en Jaapje-guit. Over velden en door lanen Kwamen zij in 't groote bosch. Jaapje moest eens even rusten. Ging wat zitten op het mos. Met verbaasde oogen keek hij. Om zich heen. want alles sliep. Tot Kabouter Puntmuts zachtjes Alle bloemen wakker riep. Tingel, tingel! belde Puntmuts, Bloemetjes, wordt wakker, gauw! Tc Geef je allen wat te drinken, Heerlijk is die frissche dauw! Roode bloemen, blauwe bloemen, Witte, rose, paars' en geel' Staken allen op hun kopje. O. wat waren het er veel! Jaapje klapte in zijn handjes. Prevelde: wat mooi is dat! 'k Zou ze allen willen plukken, Heel dien fijnen bloemenschat! Goed! zei Puntmuts. pluk maar. Ventje! Kleine Jaapje vond het dol. En had vlug met mooie bloemen Allebei zijn handen vol. Hij bedankte eerst zijn vriendje. Liep naar Moeder toen heel vlug. Puntmuts wees hem met zijn lichtje Weer den weg naar huis terug. Thuisgekomen gaf ons Jaapje Moeder heel zijn bloemenschat. Opgetogen riep zijn Moesje: Jaapje, o wat mooi is dat! Plots'ling werd toen Jaapje wakker. Wist niet, waar hij zich bevond. Keek verbaasd toen naar zijn Moesje, Die daar zonder bloemen stond! Och, wat jammer! hij vertelde Moes, wat hij gedroomd juist had. Moeder troostte 't kleine baasje: Noemde hem haar lieven schat, Dekte Jaapje vlug weer onder En die fluisterd' in zijn slaap: 'k Ga gauw nieuwe bloemen halen! Lachend kuste Moeder Jaap. (Nadruk verboden). Kabouters kwamen in den nacht Op vlugge voetjes en heel zacht. Elk had een verfpot en penseel. Van schild'ren houdt dat volkje veel! Hun kleuren waren rood en bruin. Hoe mooi toch maakten z' onzen tuin! Zelfs geel ontbrak niet op 't palet. Ik zag ze duid'lijk in mijn bed Want 'k droomde van Kabouters weer, Zooals ik deed zoo menig keer. Ik ken het volkje wondergoed, Dat 'k overdag nooit heb ontmoet! 'k Werd wakker, keek eens door de ruit. Hoe mooi zag nu de tuin er uit! Kabouters hadden in den nacht Ons 't Najaarswonder weer gebracht! CARLA HOOG. (Nadruk verboden).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1933 | | pagina 15