DoA
TV.
REBUS
Als de een den andere helpt
B A
(Nadruk verboden).
Het was kwart over vier: Al een paar
maal had juffrouwk Doorenbos aan de
deur gekeken of haar jongen nog niet
thuiskwam. Niet dat ze zich ongerust
maakte over Otto wel nee, dat niet.
..Je kon in het dorp niet in zeven slooten
tegelijk loopen" zei Otto altijd. En juf
frouw Doorenbos was het met hem eens
Juffrouw Doorenbos was weduwe. Jaren
geleden, toen Otto nog maar een heel klein
kereltje was. had ze haar man verloren.
Ja dat waren moeilijke jaren voor haar
geweest. Maar God heeft haar door alles
heengeholpen en tegenwoordig mag zeniet
kiagen. Het kleine winkeltje in wol en ge
breide goederen .dat ze na den dood van
haar man begonnen is, is nu een druk-
beklante zaak geworden. En de kleine
hulpbehoevende Otto van toen is nu een
stevige knaap van twaalf jaar, die zijn
moeder in de zaak soms al tot steun is.
Nog altijd staat juffrouw Doorenbos met
de hand boven de oogen, naar Otto uit
te zien. Kwam hij nu maar. ze heeft hem
zoo noodig. Vanmiddag onder schooltijd is
mevrouw Van Duinen bij haar in den win
kel geweest. Ze heeft een flinke bestelling
gedaan en juffrouw Doorenbos heeft be
loofd. dat ze direct na schooltijd Otto met
het pak zal wegsturen. Mevrouw Van Duu-
ren woont in Rozenhage, een villa, die een
flink eind buiten het dorp staat. Maar dat
geeft niet. Tegen een goed eind loopen
ziet Otto niet op.
Als juffrouw Doorenbos. het wachten
moe naar binnen is gegaan, duurt het
niet lang meer of Otto komt, een vroo-
lyk deuntje fluitend, aangestapt. Wijd
duwt hij de winkeldeur open.
Blijf maar", klinkt zijn heldere jon-
g€nsstem door het hul^.
Dag moeder", zegt hij hartelijk, als hij
de kamer achter den winkel binnenkomt.
Dag Otto, antwoordt juffrouw Dooren
bos .'k Ben blij dat je er bent jongen
Mevrouw Van Duuren is hier geweest en
heeft een bestelling gedaan. Wil je direct
het pak wegbrengen? Mevrouw had er
haast mee!"
Dus 't moet naar Rozenhaee? Dat 's
een eind hoor. Ja, dan zal ik dadelijk
gaan Waar is het pak?"
In den winkel. Otto". antwoordde moe
der. terwijl ze met hem naar voren liep
„Zul je er voorzichtig mee zijn? „Denk er
om 't zijn allemaal dure spullen."
„Wees u maar niet bang" lachte Otto.
,,'k Zal er heusch wel goed voor zorgen".
't Liep Otto mee dien middag want nau
welijks was hij buiten het dorp gekomen,
of daar zag hij den melkwagen van boer
Kromhout rijden.
..Hé, Otto." riep Krelis. de boerenknecht
„waar moet je naar toe?"
.Naar Rozenhage Krelis. 'k Moet er dit
pak voor mijn moeder afgeven".
„Wil je meerijden Otto? Of zal ik het
pak voor je meenemen? 'k Moet er toch
langs."
Even aarzelde Otto. Eigenlijk had hij
wel zin in het laatste voorstel van Krelis.
Stel je voor. als hij nu het pak al kwijt
was dan kon hij nog fijn een poos met
de andere jongens gaan spelen. Ze zouden
op het dorpsplein bij elkander komen.
Daarom viel het hem daarstraks niet erg
mee dat hij dadelijk naar Rozenhage
moest Al had hij er niets van tegen moe
der gezegd, 't was hem toch wel ere tegen
gevallen.
„Nu Otto, heb je je tong verloren?"
Dan ga ik verder hoor," riep Krelis on
geduldig.
Lachend sprong Otto bij hem op den
bok
.Ho. ho wacht even. 'k rijd graag met
je mee, Krelis Dat scheelt me een heel
eind
„Zou ik ook denken", antwoordde Krelis,
terwijl hij de leidsels aantrok
Al rijdend, begon Krelis over de boer
derij te vertellen. En dat hoorde Otto
maar wat graag.
't Ging juist zooals Otto het wenschte.
Krelis zat op zijn praatstoel en vertelde
van alles en nog wat. Maar plotseling mid
den in een verhaal, stond de wagen stil.
„Hè," zei Otto. „waarom rijdt je niet
door?"
„Was jij vergeten dat je op Rozenhage
moest zijn? Ik niet hoor," lachte Krelis.
„Kom, stap maar gauw af. Een volgen
de keer vertel ik wel verder."
„Vast doen, hoor Krelis," riep Otto, ter
wijl hij van den wagen sprong, en wel
bedankt voor 't meerijden."
„Al goed, jong," riep Krelis terug. Nog
even zwaaide hij met zijn zweep en toen
ging het weer op een draf verder.
Langzaam liep Otto op de villa toe.
Even later drukte hij op de electrische
schel. Mevrouw zelf deed hem open.
„Zoo, Otto," zei ze vriendelijk, „breng
je me het pak? Dat is goed. Maar zeg,
heb je Fidel nergens gezien? Hij is van
middag met me mee naar het dorp ge
weest en onderweg ben ik hem kwijtge
raakt. Jij komt van uit het dorp. Heb je
hem nergens langs den weg of in het dorp
gezien?"
Otto schudde het hoofd. Hij kende Fidel
wel en hij wist dat mevrouw erg aan het
beestje gehecht was.
„Nee mevrouw," zei hij, „ik heb Fidel
nergens gezien. Maar ik ben met den melk
wagen van boer Kromhout meegereden.
Als ik terug ga, moet ik loopen. dus dan
zal ik wel eens goed uitkijken. Als ik hem
ergens zie, zal ik hem u thuis brengen."
„O, dat zou ik heel prettig vinden, 't
Zou me spijten als het beest iets over
kwam."
Na nogmaals beloofd te hebben goed
uit te zullen kijken, vertrok Otto.
De terugweg ging natuurlijk lang niet
zoo vlug als de heenweg. Niet alleen dat
hij toen had gereden en nu loopen moest,
maar doordat hij overal tusschen de
struiken langs den weg keek. duurde het
nog veel langer Maar hoe hij ook zocht,
zijn moeite werd niet beloond. De grootste
helft van den weg had hij nu reeds afge
legd, maar nog altijd had hij geen spoor
van Fidel gevonden.
Maar plotseling bleef hij stil staan.
Wat hoorde hij nu? Was dat niet het
klagend janken van een hond? Nog even
luisterde hij scherp toe. Nee, hij vergiste
zich niet. Zacht en klagend jankte er een
hond. Of 't Fidel was, wist Otto nog niet,
maar dat zou hij onderzoeken. Zoo vlug
mogelijk liep Otto nu in de richting van
waar het gejank kwam. Hij was op 't
goede spoor, dat merkte hij wel, want het
geluid werd steeds duidelijker. Nog even,
toen was hij vlak bij de plek waar het
janken vandaan kwam. Maar nog altijd
zag hij niets. Toen drong Otto door de
struiken heen. Dat hij daarbij een paar
schrammen opliep merkte hij niet eens.
Nu stond hij vlak voor de breede sloot, die
achter de struiken was. En nu zag hij ook
waar het janken vandaan kwam. Daar
aan den slootkant, een klein eindje van de
plaats waar Otto stond, lag een jongen
geknield aan den waterkant. En in dat
water zag Otto een gespartel en daar van
daan kwam het klagende janken. Met een
paar sprongen stond Otto bij de plek...,
„Lafaard," zei hij, terwijl hij den jon
gen opzij stootte. Toen bukte hij zich snel
en hief aan den halsband het jankende
hondje van mevrouw van Duuren uit het
water.
De jongen, die Otto op zij gestooten
had, was langzaam overeind gekomen.
't Was Klaas Meiman, die bij Otto in de
klas zat.
„Waar bemoei jij je mee?" zei hij tot
Otto. ,,'k Hoef toch aan jou niet te vra
gen wat ik doen mag?"
„Lafaard," herhaalde Otto met glinste
rende oogen, „lafaard, kleine jongens en
weerlooze dieren mishandelen, dat kun je.
Kom nu eens op," en yoorzichtig legde
Otto het hondje, dat nog altijd jankt'
op den grond, „kom nu eens op, als j
durft."
Met uitgestrekte handen liep Otto o;
Klaas toe. Maar deze wachtte zijn schoo
makker niet af. Reeds meer dan he:
lief was, had hij met de stevige knuiste
van Otto kennis gemaakt. Met een pai
halfluid gemompelde woorden keerc
Klaas zich om en verdween tusschen c
struiken
„Lafaard," bromde Otto nog eens. Toe
bukte hij zich weer over het hondje in he
gras. 't Was als wist het beest dat Otto he
goed met hem voor had, want hij likte
handen van den knaap, die bezig was he
touw los te maken, waarmee de poote
van het arme dier bij elkaar gebonde
zaten.
„Had hij je zóó willen verdrinken Fi
del?" zei Otto. „Wees maar stil hoor, v;
zullen je bij de vrouw brengen."
Even later, stapte Otto met de hond ii
zijn armen weer den weg naar Rozenhag
op. De lichte last van het kleine dier vie!
hem niet zwaar, zoodat hij vlug opschoot
Weldra kwamb de villa in 't zicht. Toen h;
't hek binnenging, begon Fidel van blijd
schap zijn gezicht te likken, maar toe
bleef hij rustig in Otto's armen ligge:
Weer deed mevrouw van Duuren zelf opei
Maar toen Fidel zijn meesteres zag, ke
Otto hem niet langer houden. Hij wron
zich uit Otto's armen en sprong tegen me
vrouw op.
Liefkozend klopte mevrouw hem o
den rug.
„Zoo Fidel, ben je daar weer? Wat is
vrouw blij."
Trouwhartig zag de hond zijn meester
aan. 't. Was alsof hij zeggen wilde: „En
dan? Dacht je dat ik niet blij was?"
Toen moest Otto vertellen waar hij
hond gevonden had.
Groot was de verontwaardiging van me
vrouw toen zij hoorde, dat Klaas Mei ma:
haar hond had willen verdrinken.
„Zoo'n dierenbeul," zei ze. Maar dat za
hem berouwen!"
Otto vroeg niet wat mevrouw bedoelc'
en ze liet er zich verder ook niet over uit
Ze wilde den redder van haar hond eet
belooning geven, maar Otto weigerd<
beslist
„Nee mevrouw," zei hij, „daar mag u
geen geld voor aannemen. Dat zou ieder?
jongen in mijn plaats gedaan hebben."
Toen mevrouw zag, dat ze hem niet over
reden kon, liet ze hem met een hartelijkf
handdruk gaan.
„We spreken elkaar nog wel eens Otto,'
zei ze bij het afscheid.
„Maar jongen," zei moeder, toen OtU
thuis kwam, „maar jongen is dat nu tocM
uitblijven? Ik begon werkelijk ongerust t<
worden."
„Had u nog meer boodschappen voor nuj
moeder?" vroeg Otto.
„Nee dat niet," antwoordde moeder.
„Maar je bent veel langer weg gebleven
dan noodig is."
Toen vertelde Otto aan zijn moeder vat
hem zoolang had opgehouden.
Moeder liet hem rustig uitvertellen.
„Zoo'n valschaard," zei moeder toen. y
vind dat zoo'n jongen streng gestral
moest gorden."