laargang Donderdag 27 Juli 1933 No. 30 1NBELEEFDE VRAAG. De tevreden Waterketel. zit met Greet, haar tienjarig Ije, en kleinen Jaap, een peuter Tgeen vier jaar in de bus. I bij een halte even stil wordt ge stapt er 'n vriendelijk, oud dame- binnen, dat vlak naast Greetje zitten en 't duurt niet lang, of het oude mevrouwtje zijn met j in een druk gesprek. (r luistert met een glimlach naar vroolijk gebabbel, maar dan plotseling haar voorhoofd, want ■vraagt op eens „bent U al heel Imevrouw? Zoo oud als Oma wel?" biua zeventig jaar is, ja, dan zijn loud, hoor!" lacht het mevrouwtje, [kijkt vragend haar moeder aan. Mams! Zoo oud is Omaatje toch t hè?" zegt ze een beetje weifelend. |eker weten doet ze het eigenlijk 1 zegt Moeder wat kort, „maar je fct zoo'n klein wijsneusje zijn, hoor [merkt het wel, Moeder is er niet l erg over te spreken, dat ze deze eft gedaan en als ze even later i drietjes weer buiten loopen, zegt etje bedrukt: „was U er boos om, (dat ik aan dat aardige mevrouw- l hoe oud ze was?" j wou ik het juist met je over [kindje!" zegt Moeder ernstig. »s was ik niet. want ik begreep li je het niet wist. maar onthoud maar eens en vooral, dat je derge- igen nooit mag doen, hoor meisje! Jden de menschen erg onbeleefd!" Jrgt Greet. Goed begrijpen, waarom f, doet ze niet! Maar ja, ais Moeder zal het natuurlijk wel zoo zijn! die rustig heeft toegeluisterd, |it ook bij zichzelf. Reekje later zit hij met Moeder tank in het park, waar hij in den vijver de eendjes heeft gevoerd. dat is toevallig!" zegt Moeder als ze één van haar kennissen ziet komen, ook al met een aar- M peutertje aan de hand. l wat bij me zitten!" noodigt Moe- ,,'t is hier zoo heerlijk in het |e beide dames een oogenblikje later met elkander zitten te babbelen, het tussc'nen de twee kleuters ook herhand te vlotten! Eerst hebben ar een beetje wantrouwend aan- Imaar de kennismaking schijnt ten- TOeh nogal mee te vallen, want na osje redeneeren ze saampjes hon- |t Dan echter is het plotseling mis! 1 het aardige blondje, Jaap weet al, [Mieneke heet, wat dicher naar haar I vriendje toe komt schuiven, vraagt lens nieuwsgierig: „hoe oud ben jij?" I kijkt haar een oogenblikje met "inachting aan, dan, zich naar zijn keerend, zegt hij hevig veront- pd: „O. Mammie, hoort u dat? Ze hoe oud ik ben! Ze weet niet eens, pselijk onbeleefd dat is!" R WINKEL. verboden). Margreetje, een heel arm en ouderloos meisje, was als hulp voor het keuken meisje in huis genomen door een zeer rijke en deftige oude dame, die lederen dag op het thee-uur veel bezoek kreeg van andere oude dames en ook van eenige jonge meisjes, die heel veel van de vrien delijke dame hielden. Tegen het uur, dat de bezoeksters wer den verwacht, moest ook Margreetje, ge kleed in een zwart japonnetje, waarover een klein wit schortje, en een wit mutsje op de donkere haren, in de breede hall de komst der dames afwachten. Ze moest bij hun komst de voordeur openen, hun parapluies, mantels en nog veel meer in ontvangst nemen en ophangen aan den grooten, door drie spiegels omgeven klee- renhanger, en daarna moest zij de dames aandienen, één voor één. Heel veel dezer dames hadden zulke lange en vaak moeilijke namen, dat Mar- greetje's hoofd er van omliep, zooals ze zelf beweerde, 't Waren soms namen zóó vreemd, dat zij ze bijna niet kon uitspre ken. Dan maakte zij er maar iets van, waarover de oude mevrouw dan vaak har telijk lachte. Margreetje bemerkte van dit lachen natuurlijk niets. 21e kwam niet in het prachtige vertrek, waar de oude me vrouw ontving. Ze mocht alleen even héél zacht op de deur kloppen en daarna deze openen, op den drempel blijven staan en mevrouw de barones of de freule, die en die aandienen. Al meer en meer raakte dan ook Mar greetje met dit werk vertrouwd. Maar óók keek ze met steeds meer belangstelling naar de prachtige mantels en keurige hoedjes, die op het thee-uur aan den klee- renhanger prijkten, en weldra benijdde zij de dames en vooral de jonge dames, die zoo gelukkig waren, al dat moois te kun nen koopen! 't Duurde dan ook niet zoo heel lang, of Margreetje, die zich eerst zoo gelukkig en zoo dankbaar voelde, omdat ze het in het huis der oude dames zoo best had, werd ontevreden en wel zóó, dat ze, als niemand in de nabijheid was, zich mor rende beklaagde over haar lot van arm dienstmeisje. Zij bekeek haar eenvoudig zwart japonnetje en het helder-witte schortje in de drie spiegels, en van daar naar de door haar aan de kleerenbeugels gehangen prachtige mantels en hoedjes, terwijl ze boos mompelde: „En ik, ik sta hier in een gladde, zwarte jurk, en kan ieder oogenblik naar de bel rennen en de voordeur open doen, en dan nog dat ver velende aandienen van al die mooi aan- gekleede dames, die zulke gekke, lange namen hebben. Hè, werd ik toch maar eens rijk, dan kon ik óók zulke prachtige mantels en fijne hoedjes dragen." Zoo morde en klaagde telkens Margreetje. Haar ontevredenheid kon ze dan ook moeilijk meer verbergen. Men zag het reeds aan heel de uitdrukking van ver langen naar rijkdom in haar oogen, hoe zij de keurig-gekleede dames benijdde. Op een dag, toen Margreetje weer in een zeer ontevreden stemming was en ge lukkig geen enkele bezoekster werd ver wacht, behoefde zij niets anders te doen, dan de groenten voor het middagmaal schoon te maken. Ze kon toen rustig aan het schrapen der jonge worteltjes, waar mee ze juist was begonnen, blijven. En zoo schrapende, worteltje na worteltje, be leefde zij iets heel vreemds! Want tot haar groote verbazing hoorde zij op eens, dat de potten en pannen en al het andere keukengerei, dat op de aanrechtbank stond en aan den muur hing, met elkan der een gesprek voerden. En wel het al lervreemdste was, dat zij alles wat werd gesproken, heel duidelijk kon verstaan. Ze hoorde nu weer een pan, die in den goot steen stond tot een theepot, neergezet op de aanrechtbank, zeggen: „Jij hebt het maar best, theepot. Met lekkere thee ge vuld, wordt je straks naar de mooie ka mer gebracht. Daar hoor je dan, hoe de menschen je geurigen drank prijzen Maar ik, ik onderga in dien tijd een min der prettig lot. Want straks word ik door ruwe handen geschuurd en geschrobd.... Jij moet je dus wel erg gelukkig gevoelen, theepot „Ik me gelukkig voelen!" viel boos de theepot in. „Dan ken je het vervelende niet, dat mij iederen dag wacht. Ja, wel word ik gebracht naar een mooie, groote kamer. Wel prijst men mij, omdat men vindt, dat thee uit een kostbaren theepot geschonken geurig smaakt. Maar noem jij het een pretje, voor een kostbaar stuk, een theepot van echt Saksisch maaksel, die behoort tot een echt-porcelein thee servies, zooals ik, om uren lang te zitten onder zoo'n nare theemuts waar het zoo donker is en zoo nauw. Wat de theepot nog meer zeide, hoorde niemand omdat het tweede meisje hem juist kwam halen en met hem de keuken verliet. Doch nu waren het weer de roer-lepels en de braad-vorken, die zich over hun lot beklaagden. „Ach ja, die theepot ziet nog eens iets anders van de wereld!" zuchtte een der lepels. „Maar wij hangen hier dag en nacht in dit vervelende rek, dat we alléén mogen verlaten om te roeren in de pan nen, als daarin het eten wordt gekookt.. ,,'t Is zooals je zegt. broertje," rinkelden de andere lepels. „Nou, en ik dan," gromde een stalen braadvork, die glanzend-geschuurd tus- schen de lepels hing. „Deel ik niet het zelfde lot? Alleen als het vleesch wordt ge braden en 'k weer met vet word bevuild, beleef ik iets andersVan boosheid deed toen debraadvork moeite, zich uit het rek los te wringen. Hij stootte daarbij te gen zijn twee buurlepels, die, daardoor verschrikt, weer tegen eenige andere le pels stootten, welke tot elkander rinkel den: „Wat gebeurt er toch allemaal?" Niemand antwoordde op deze vraag. Doch een vloerbezem, die met zijn langen steel vlak tegen het lepelrek leunde, begon nu ook op eens te klagen, dat hij heele- maal niet werd geteld „Ik moet mij maar dag in dag uit, door stof en vuil wente len'" klaagde hij. .Altijd moet ik allerlei rommel bijeenvegen in deze keuken! 's Morgens niets dan stof en asch, daarna zand en modder door schoenen hier bin nengedragen. En kijk daar nu toch weer eens op den vloer! Al dat wortelloof! Ja, en dan nog zooveel schraapsel, dat daarbij telkens weer valt. En straks zal ik dat alles weer moeten opvegen, en daarna zetten ze mij, als een stouten jongen, in een of anderen hoek neer, totdat ze mij weer noodig hebben, om ander vuil bijeen te vegen, waarvoor natuurlijk de stof zuiger, die zóó deftig is, fijn bedankt. Ach, ach hoe hard is toch het lot van mij, arme vloerbezem! Neen, ik blijf hier niet langer De bezem scheen waarlijk van plan, weg

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1933 | | pagina 11