OE SINT PETRUSKERK EEN PROOI DER VLAMMEN:
De felle brand in de St. Petruskerk - De Vierdaagsche te Nijmegen
In het Paleis van den Koning
74»,e Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD
Tweede Blad
FEUILLETON.
LINKS: HET VUUR LAAIT FEL OP IN DE KERK, HET DAK IS GEHEEL
DOORGEBRAND. RECHTS: DE TOREN IN LICHTERLAAIE.
Een liefdesgeschiedenis uit 't oude Madrid
door F. MARION CRAWFORD.
Naar het Engelsch door W. H. C. B.
45)
„Waarin bestaat die kans?" vroeg Don
Jan, die het gevaar meer en meer zag
naderen.
„U zal de gelegenheid worden gegeven
te bewijzen dat een onderdaan zijn souve-
rein mag beleedigen en dat de koning met
de vrijheid heelt een onderdaan de waar
heid te zeggen. Kunt u dat bewijzen?"
„Neen."
„Dan kunt u schuldig worden verklaard
wegens hoogverraad," antwoordde Philips,
terwijl er een plooi van kwaadwilligheid
om zijn leelijken mond kwam. „Er zijn
verschillende wijzen om een beschuldigde
te ondervragen; ik ben overtuigd dat
daarvan wel eens hebt gehoord."
„Denkt u mij vrees aan te jagen door te
zinspelen op de pijnbank?" vroeg Don Jan
met een glimlach.
„Getuigen worden ook ondervraagd,"
antwoordde de koning op een toon, die
bewees dat hij reeds bij voorbaat genoot
van het eflect dat hij zou teweeg brengen
bil den man, die niet bang voor hem jyas.
„De methoden, die op hen worden toege
past, doen dikwijls veel meer pijn, en ge
tuigen kunnen zoowel mannen als vrou
wen zijn; dat weet u, mijn waarde broe
der hij sprak het woord met een spot
lach uit „en onder de vele dames, die u
kent
„Hef zijn er maar heel weinigen."
,Dan zal het des te gemakkelijker zijn
de twee of drie, of misschien de eenige te
vinden, die ondervraagd moet worden
hoogstwaarschijnlijk in uw tegenwoordig
heid en op de pijnbank."
„Ik had toch wel gelijk, toen ik u een
lafaard noemde," zei Don Jan, steeds blee-
ker wordende, totdat hij bijna zoo wit was
als het witte satijn en de witte zijde van
zijn kleeding.
„Wilt u mij den brief geven, die u las,
toen ik hier kwam?"
„Neen."
„Zelfs niet om u te redden uit de handen
van den beul?"
„Neen."
„Zelfs niet ter redding vanPhi
lips wachtte even, terwijl hij met een vree-
selijken blik vol haat zijn broeder aan
keek. „Wilt u mij dien brief geven om Do
lores de Mendoza te redden van aan stuk
ken te worden gescheurd?"
„Lafaard!"
Instinctmatig greep Don Jan ditmaal
naar het gevest van zijn nog opgestoken
degen, terwijl hij het woord woedend uit
schreeuwde en vooruit sprong. Maar nog
zou hij zich de afgelegde belofte hebben
hcrinneid en zijn hand niet opgeheven
hebben; zijn eerste beweging was echter
al voldoende om Philips, die voor zijn le
ven vreesde, bliksemsnel zijn degen te
doen trekken. Zonder te wachten op een
aanval, deed hij een woedenden uitval
naar zijn broeder. Don Jan deed met zijn
nog steeds opgestoken degen een wanho
pige poging den stoot af te weren, maar
het wapen raakte verward in den koppel,
waaraan hij was bevestigd, en Philips' uit
val was krachtig en bliksemsnel geweest.
Met een kreet van woede viel Don Jan
languit achterover; zijn voeten schenen op
den gladden, marmeren vloer te zijn uit
gegleden, terwijl door de afwerende bewe
ging van zijn arm het opgestoken wapen
met koppel en al een eind in de lucht
vloog en een heel eind verder weer op den
vloer neerviel. Hij zag in zijn volle lengte
met één arm uitgestrekt, terwijl de hand
zich een oogenbhk snel en krampachtig
bewoog. Toen was het volkomen stil.
Aan zijn voeten stond Philips met den
getrokken degen, aan welks scherpe punt
zich bloed bevond, in de hand. Zijn oogen
leken geel in het kaarslicht en met eenigs-
zins geopenden mond keek hij strak naar
het onbeweeglijke, bleeke gezicht.
Hij had vanaf het oogenblik, waarop hij
in de kamer van zijn broeder was geko
men, naar dit oogenblik verlangd, hoewel
hij zich niet bewust was. dat het hem om
't leven van zijn broeder, was te doen. Het
was doodstil in de kamer, terwijl hij keek
naar wat hij had gedaan, en enkele drup
pels bloed een voor een, heel langzaam,
op het marmer vielen. Op het witte buis
van Don Jan vertoonde zich een kleine,
roode vlek, en terwijl hij daarnaar keek,
werd zij grooter en helderder rood.
Aan de andere zijde van de deur was
Dolores met haar handen tegen haar sla
pen gedrukt, door een afschuwelijken
angst gedreven, op haar knieën gevallen,
toen zij naar de laatst gewisselde woorden
luisterde, en hoewel zij dapper was, had
de bedreiging, die de koning had geuit,
haar een gevoel veroorzaakt, alsof haar
bloed tot ijs stolde. Zij had Don Jan wel
willen toeschreeuwen haar brief of den
anderen, welken de koning ook maar wil
de hebben, af te staan trots alle vrees
had zij bijna haar stem verheven. Maar
toen hoorde zij Don Jan dat ééne woord
van verachting uitspreken, toen vernam
zij de vlugge voetstappen, het trekken van
een degen uit de scheede, het handge
meen, dat geen vijf seconden had ge
duurd, en toen den doffen slag, die er
op duldde dat er één was gewond.
Dat kon niet anders dan de koning zijn,
wat al ontzettend genoeg zou zijn ge
weest maar dan zou Don Jan het vol
gende oogenblik naar haar deur zijn ge
sneld. In de kamer was alles stil, maar de
angst deed haar allerlei geluiden hooren.
Al zouden de twee mannen nu hebben ge
sproken, zij zou het toch niet hebben ge
hoord, evenmin als het openen van een
deur of eenig ander geluld. Het was nu
niet meer de vrees van gehoord te zullen
worden, die haar deed zwijgen. Haar keel
was verdroogd en haar tong verlamd. Plot
seling herinnerde zij zich dat Don Jan oh-
gewapend was en hij Philips er op had ge
wezen, dat zijn degen op de tafel lag. Het
was dus de koning, die zijn wapen had ge
trokken en zijn ongewapenden broeder
had gedood. Het was haar alsof men haar
met iets zwaars op het hoofd sloeg, haar
gedachten werden brokstukken van woor
den, en lichtflitsen dansten voor haar
oogen. Met haar handen trachtte zij ge
voel en rede en stilte weer in haar her
sens, die maar niet tot bedaren wilden
komen, terug te drukken. De zekerheid
vatte bij haar post dat Don Jan was ge
dood en haar wanhoop groeide bij eiken
ademtocht.
Zij kreeg een gevoel alsof zij door een
onverdraaglijke pijn stierf, die veel vreese-
lijker was dan de folteringen, waarmee
Philips had gedreigd en de dood zou
thans als een genade tot haar zijn geko
men, want geen uur langer zou zij in
dezen doodsangst kunnen doorbrengen;
dan zou er eer iets in haar zijn gebroken.
Zij stierf hier op haar knieën voor de deur,
aan welker andere zijde de man, dien zij
lief had, dood lag Nu zou het sterven
haar gemakkelijk vallen. Een oogenblik
later zou zij immers voor eeuwig bij hem
zijn. Men zou haar dood vinden, en mis
schien was men wel zoo genadig haar
naast hem te begraven.
In haar eerste droefheid, die haar gesla
gen, verpletterd en verdoofd had, kwamen
er geen tranen, maar er was iets in haar
keel, dat leek op een verstikkend vuur, en
haar oogen brandden als gloeiend ijzer.
tWordt vervolgd), j