74sle Jaargang Donderdag 6 Juli 1933 No. 27 31 »r±T«1 -1 WA J EEN KWAJONGENSSTREEK. Fred stond verdrietig in den tuin vooi 't huis. Met afgunstige blikken keek hij in 't tuintje er naast, waar tegen de heg een mooie nieuwe jongensfiets in de zon glinsterde. Het keurige nikkel, het geglim der spaken in de zon, ze schenen voor Fred 'n aantrekkingspunt te vormen, waar hijlzijn oogen niet van afhouden kon. 't Was ook maar niet fijn een fiets te krij gen. Die Wim van hiernaast bofte toch maar! Had zoowaar die prachtige fiets van z'n vader cadeau gekregen, toen hij verleden week jarig was! Niet dat hij het hem niet gunde: o nee, Wim was een aardige jon gen, die hem al eenige malen op z'n nieuwe fiets had laten rijden; hij wist heusch niet, of hij, Fred, dat wel gedaan zou hebben, als hij de gelukkige bezitter van een nieuwe fiets was geweest! Maal ais hij Wim, zooals nu ook weer gebeurde, de deur zag uitkomen en zoo echt fijn op het nieuwe karretje stappen en wegrijden, neen, dan voelde hij het als een achter uitzetting, dat hij hem niet gevraagd had mee te rijden en achterop te gaan zitten. Flauw van Wim, hij had hem toch wel zien staan! Bij zich zeiven mopperend en de kiezel steentjes nijdig voor zich uit schoppend, liep hij het tuintje uit, den weg op. Wat moest hij doen? De meeste jongens waren fietsen! Dat hij nu ook zoo achteraf ge zet werd! En binnensmonds mopperend op z'n vader, die hem nog geen fiets wilde geven, omdat hij vond, dat Fred nog best een jaartje kon wachten, slenterde hij verder Hij wou maar, dat het stortrege nen ging, dan moest Wim lekker met z'n fiets naar huis komen, kon die ook niet fietsen Een uurtje later kwam Fred thuis. Z'n bul was er niet beter op geworden. Piet, .vhB w*ien hij aan de deur was geweest, was fietsen. Donald. was fietsen, allemaal waren ze weg. Was het niet om uit je vel te Springen van woede? Hij trapte het hekje open en slenterde het tuintje door. Hé. wat was dat, was Wim al thuis? Daar stond in het tuintje Warempel z'n fiets! Nou, dan zou Wim er ook wel zijn! Zou hij vragen, of hij even fietsen mocht? Hij floot. Daar kwam Wim al aan uit den achtertuin. „Hé Fred fluit lij, wat is er?" „Zeg Wim, mag ik even fietsen?" Wim keek bedenkelijk: „Neen Fred, het kan niet ik zou moeder even helpen met het nondc-nhok achter in den tuin en dan ga ik direct vader tegemoet met de fiets. Ik heb vader beloofd hem te komen afhalen, dan zouden we samen terugfietsen. Vol genden keer hoor!" en meteen draaide Wim zich om en holde naar den achter tuin terug. Fred was woedend. Hé, echt flauw van Wim, om hem niet even te laten rijden! Hij zou de fiets heusch niet opeten, hoor! En straks reed Wim weer fijn weg en mocht hij, Fred, toekijken. Hij zag hem al vroolijk wuiven: „Dag Fred, 'n fijn karretje hè?" Neen, dat zou lekker niet gebeuren! Eensklaps ging het door hem heen: als hij eensals hij eens iets aan de fiets deed, zoodat Wim straks niet weg kon. Meteen verwierp hij die gedachte weer, neen, niet iets kapot maken, dat zou ge meen zijn, alleen er maar iets aan doen, omdat Wim zoo flauw was, hem er niet, even op te laten. Met een sprong was hij het hegje over, dat de beide tuintje van elkander scheid de. Op z'n teenen sloop hij naar de fiets, knielde er bij neer en schroefde vliegens vlug het ventieltje van de achterband los en er af. Met een sissend geluid liep de band leeg. Een oogenblik keek hij naar het slangetje in z'n hand. toen wierp hij het met een plotseling gebaar in het bloembed voor 't huis. Met een vluggen sprong was hij 't haagje weer overgewipt. Zie zoo, hij had niet mogen fietsen, maai Wim's plezier zou voor vandaag ook afge- loopen zijn! Hij keek nog even om, of iemand iets gemerkt had, maar alles was rustig. Hij hoorde Wim vroolijk met z'n moeder in den tuin praten. Toen ging Fred in huis. Hij bleef in de voorkamer achter de gordijnen zitten wachten, 's Kij ken, wat voor snuit Wim trok, als hij straks z'n achterband leeg vond en niet weg kon! Hij zou natuurlijk denken, dat de een of andere straatjongen hem dat gelapt had. Wat zou hij, Fred, lachen! Stil bleef hij zitten. O, wat was dat? Plotseling hoorde hij in 't huis, waar Wim woonde, een hevig gegil. Hé 't leek Anneke wel, Wims jongste zusje. Hemeltje, wat schreeuwde ze! 't Scheen wel of ze pijn had, zoo gilde ze. Eng, vond Fred. En hij hoorde nu ook Wims moeder schreeuwen en Wim. Vlug liep hij naar de achter kamer en zag Wims moeder naar binnen hollen en luid sprekend tot Wim, even later weer buiten komen: „Wim. vlug, maak voort! Zoo vlug als je kunt naar den dokter! Anneke heeft een ongeluk ge kregen, ik geloof, dat ze haar armpje ge broken heeft! Neem je fiets en kom direct terug, ik weet niet, wat ik doen moet!" Half huilend liep Wims moeder de kamer weer in en Fred zag nog net, hoe Wim naar den voortuin holde, waar z'n fiets stond. Als versuft bleef Fred staan. Nou had je het, nu was Wim bij z'n fiets en zou hij zien, dat hij niet weg kon om den dokter te halen, omdat hij, Fred, zoo ge meen was geweest, z'n band te laten leeg- loopen. Hij hoorde de kleine Anneke hart verscheurend huilen en daar tusschen de troostende stem van Wims moeder: „Stil maar hoor. Wim is al weg op de fiets om den dokter te halen! Die komt zóó hier om Anneke te helpen en dan is al de pijn over!" Fred kon wel huilen. O, o, wat gemeen van hem, wat gemeen! Naar buiten gaan dorst hij niet. Wat zou Wim zeggen, als hij hem zag? Hij zou natuurlijk vragen, of hij niet gezien had, wie z'n band had laten leegloopen en wat moest hij dan zeggen? Hij kon niet blijven staan. Op z'n teenen sloop hij naar de voorkamer en gluurde door het gordijn. Hij zag Wim wanhopig overal naar het ventieltje zoeken: onder de heg en in den tuin. En ondertusschen hoorde hij Anneke, die zóó huilde.. Fred kon het niet langer aanhooren. Z'n besluit was genomen. Met een sprong was hij bij de voordeur en rukte die open: „Wim, Wim, ik weet, waar het ventieltje is, 't was gemeen van me, maar ik wist niet Verder kwam hij niet. Wim sprong op hem af, schudde hem heen en weer. „Gemeenerd. dat je bent, hoor je niet, hoe Anneke huilt, zeg op, waar heb je het gelaten? Zie je niet, dat ik niet weg kan?" „Laat me los, dan zal ik het je terug geven," huilde Fred bijna .Laat me dan toch los!" Wim liet los en Fred holde naar het bloemperk en had na even gezocht te heb ben. het slangetje gevonden. Hij ging er mee naar Wim. Zonder een woord te zeggen, rukte deze 'them uit de hand. schroefde het er op, pompte vlie gensvlug den band vol, sprong op de fiets en trapt zoo vlug hij kon den straatweg af zonder ook maar één blik op Fred ge worpen te hebben. Als verslagen bleef die achter. Hij voelde; zich diep ongelukkig. Veel liever had hij een pak slaag van Wim gehad dan dit minachtend zwijgen! Maar Wim had gelijk. 'tWas echt ge meen van hem geweest, een echte kwajon gensstreek! Diep beschaamd voelde Fred zich. Zachtjes nu. hoorde hij Anneke hui len. O! daar kwam mevrouw al in 't tuintje kijken, of Wim nog niet terug kwam. Wat zag ze er verdrietig uit! Nu zag ze Fred. „Wim is zeker al lang weg hè? Hij zal toch wel zóó terugkomen? Anneke heeft zoo'n pijn!" Diep beschaamd stond Fred. Hij kon het niet langer uithouden. Zonder een woord te zeggen, holde hij in huis naar boven naar z'n kamertje en liet zich voorover op bed vallen. Hij schaamde zich zoo, o, wat schaamde hij zich! Tien minuten later hoorde hij de dok tersauto stilhouden en de dokter haastig in huis gaan. En even later trapte ook Wim het tuintje door. Fred zag hem recht door gaan. zonder naar Freds huis te kij ken. En toen nam Fred een besluit. Hij wachtte, tot een half uurtje later de dok tersauto weggereden was en hij Wim in den voortuin bij z'n fiets hoorde scharre len. Kordaat liep hij 'thuis uit, tot bij dei

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1933 | | pagina 13