Na Regen komt Zonneschijn RAADSELS. ANEKDOTE. „Mag ik'm houden, Vader?" vroeg Kees. ..Neen, jongen, dat kan niet. Het beest is natuurlijk weggeloopen en je weet, dat je verloren voorwerpen terug brengen moet. Als je ze houdt, is het strafbaar. En bovendien, de man, van wien de hond is, moet er misschien zijn brood mee ver dienen". „Maar hij heeft niet goed voor 't dier gezorgd", zei Kees verontwaardigd. „Ja, dat blijkt wel zoo. Maar in ieder geval, moeten we vanavond eens in de krant kijken, of er gevraagd wordt naar een zoekgeraakten hond. 's Avonds toen Vader het avondblad opensloeg, zag hij onder de kleine adver tenties staan: Weggeloopen een trekhond. Terug te bezorgen Zandpad 11. „Hier staat t' al", zei Vader tegen Kees, terwijl hij hem de advertentie aanwees. Ja. dat zou de hond wel kunnen wezen. Den volgenden dag trok Kees met 't dier naar het adres uit de krant. Het was bi] een koopman. Dat zag Kees dadelijk. En de hond bleek terecht te zijn. Het dier jankte geweldig, toen de baas hem mee naar achteren nam om hem in 't hok te sluiten en het ging Kees aan 't hart zóó van zijn nieuwen vriend te scheiden. De koopman bedankte Kees met een paar woorden en Kees vroeg, hoe de hond aan die wond van voren kwam. ..O," zei de man, „dat hebben alle trek honden, dat 's van den riem". „Maar dat doet toch pijn", opperde Kees. „Een hond is geen jong meissie. die is zoo kleinzeerig niet". Neen, met den man was niet te praten en teleurgesteld ging Kees naar huis. Toen hij den volgenden dag uit school kwam, stond me daar warempel de groote hond weer op de stoep! Vol blijdschap sprong hij tegen Kees op, toen hij hem aan zag komen. Kees kwamen de tranen in de oogen. En Moeder was er ook door getroffen. Weer kreeg het dier een flink maal, maar weer moest hij naar z'n baas terug, 't Was of de hond het begreep, want telkens liep hij terug. Tenslotte moest Kees een touw aan zijn halsband doen om hem mee te krijgen. Met een schop werd het beest door zijn baas ontvangen en naar zijn hok gejaagd. „En 'k zal je leeren als je me dat weer lapt", schreeuwde hij hem toe. O wat vond Kees dat ellendig! Wat zou het arme dier nog te wachten staan? „Mag ik den hond hebben?" vroeg Kees. ..Wil jy dart soms m'n kar trekken?" vroeg de man ruw. „Maar je kan 'm koo- pen. Voor hem een ander. Kees wist wel, dat hij toch geen geld had om den hond te koopen en Vader en Moe der hadden er vast ook niets voor over. Maar toch vroeg hij, hoeveel 't dier kosten moest. „Voor 'n riks heb je 'm", zei de man. „Een rijksdaalder nog wel", dacht Kees. En verdrietig liep hij terug. Hij vertelde aan Moeder alles, wat er gebeurd was, maar ook zij wist geen raad te schaffen. En ik zou het maar uit m'n hoofd zet ten". zei ze, „want we hebben waarlijk aan twee honden al genoeg". „Maar Opa wil Dimmie wel hebben, dat zei hij laatst" „En toen wou je hem niet missen", merkte moeder op. „Opa zorgt natuurlijk goed voor hem. En "Pol heeft 't zoo slecht", zei Kees mee warig. „Is dat die groote hond?" „Ja, zoo noemde de koopman hem". „Maar denk nu maar niet meer aan dat beest. Niemand zou er 't geld voor over hebben. Doch Kees dacht wel aan Pol, telkens en telkens weer. Pol kwam niet terug, de baas hield hem zeker goed opgesloten. O, als 't toch eens lukte! Hij zou beginnen met Dim naar Opa te brengen. Dan was er tenminste al een plaatsje voor Pol, Opa was erg blij, dat Kees hein 't aardige hondje wou afstaan. En Kees troostte zichzelf met de gedachte, dat hij nog zoo dikwijls met Dim kon komen spelen, als hij maar wou. „Heb je al gezwommen?" vroeg Groot vader. „Ja, Opa, gisteren". „Ga je vandaag niet?" „Vandaag kost 't zoo duur: vijftien cent. En 's Woensdags en 's Zaterdags kost 't maar twee cent". „Dan moet je een abonnement nemen". „Dat zou 'k ook wel graag willen, maar dat kost een rijksdaalder". Even dacht Grootvader na en toen zei hij: „Dan krijg je van mij dat geld voor een abonnement" En Opa nam zijn beurs en gaf Kees een rijksdaalder. Kees bedankte en was de wereld te rijk: Eiken dag zwemmen en dat nu 't juist zoo door C. E. DE LILLE HOGERWAARD. Na een dag van niets dan regen Breekt de zon soms plots'ling door. 't Is of de natuur herademt, Instemt met het voog'lenkoor. Boomen, bloemen, eerst zoo stoffig,, Zijn nu weder heerlijk frisch. Alles ruikt dan ook zoo lekker: 't Lijkt wel, of 't veel mooier is! 't Oude spreekwoord zegt de waarheid, Want na regen komt de zon. Regen kan ons soms vervelen, Maar als 's niet meer reeg'nen kon Zouden mensch en dier versmachten, Alles werd dan dor en droog En je keek vast heel niet vriend'lijk Naar het zonnetje omhoog! Op zijn tijd valt dus de regen; Op haar tijd schijnt ook de zon. Altijd moet er water wezen In de groote regenton! Daarom, jongens en ook meisjes, Niet gemopperd op het weer! Of vertel mij nu eens eerlijk: Hielp het wel een enk'len keer? lekker warm was! En over vier weken zomervacantie; Neen, nu hoefde Kees zich niet meer te vervelen. Eiken dag kon hij nu met z'n vrienden mee. Opgetogen liep hij naar huis om het goede nieuws aan zijn Moeder te vertellen. Maar wie sprong daar op eens tegen hem op en likte hem onverwachts op zijn hand? 't Was Pol, die lieve Pol! Meteen was Kees' besluit genomen. Hij liep regelrecht naar Grootvaders huis terug en vertelde hem de heele geschiedenis van Pol. „En wat wou je nu?" vroeg Grootvader nieuwsgierig. „Nu wou ik den rijksdaalder, dien ik van U heb voor 't zwembad, gebruiken om Pol te koopen. Mag dat?" vroeg Kees vol verwachting. „Ik heb je het geld eerlijk gegeven", zei Grootvader, „als je 't liever voor den hond gebruikt, moet je dat zelf weten. Maar je moet er nog maar eens goed over naden ken. vóór je 't doet. Eiken dag zwemmen is erg plezierig". „Ja, ja. dat is wel zoo", zei Kees, „maar ik heb toch liever Pol. De baas zal hem zoo slaan". „Nu. jongen.geluk er dan mee", zei Opa en stak Kees de hand toe. Grootvader was blijals de jongen al zooveel voor een hond overhad, zou hij later zeker ook wel wat voor zijn medemenschen overhebben. Pol stond natuurlijk buiten te wachten en liep meteen mee. toen Kees Moeder- even over het geval ging raadplegen. Nu Dimmie weg was, vond Moeder 't goed. Ze had ook te doen met den armen stakker en vlug liep Kees nu naar het Zandpad om den rijksdaalder te brengen. „Ik kom Pol koopen". zei Kees. terwijl hij den man het geldstuk toestak. „Maar hij is weer eens aan den haal1." zei de koopman. „Hij is naar ons toe komen loopcn". zei Kees, „hier is 't geld". „Nou, vermaak je er mee", zei de man, „wat moet hij trekken?" „Niets", zei Kees. „Je bent gek", snauwde de man hem nog toe: .we motte allemaal werreke". Kees maakte, dat hij wegkwam en hij vreesde heelemaal niet, dat Pol naar zijn ouden baas zou terugloopen. Bij huis kwam het dier hem al tegemoet. Kees maakte een mand voor hem in orde en in de bijkeuken kreeg Pol zijn plaats. Nu hij niet meer hoefde te trekken, was de wond gauw genezen. En toen kort daarna een vriend van Vader op visite was, beweerde die. dat Pol heelemaal geen trekhond was. 't Leek hem veel eerder een soort speur hond. Dat wou Kees eens onderzoeken. En Vader hielp hem daarbij, 't Bleek, dat Pol een eerste klas speurder was en toen hadden ze er beiden aardigheid in om hem nog verder af te richten. Pol kreeg tenslotte eenige vermaardheid en meer malen kwamen ze van de politie Pols hulp inroepen. Zoo was Pol dus toch nog nuttig voor de samenleving. Later kwam Kees ook bij het politiekorps en toen werd Pol meteen tot politiehond gepromoveerd. Dat was beter dan onder de voddenkar te trekken en schoppen af te wachten van den hardvochtigen baas! J. H. BRINKGREVE— ENTROP. (Nadruk verboden). RAADSELS VOOR ALLEN OM UIT TE KIEZEN, DE GROOTEREN 4, DE KLEINEREN 3 I. Ingezonden door Hendrina de Ren. Wat wordt juist één minder in waarde door er een letter voor te plaatsen. Het eerste woord heeft drie letters, dus met de letter er voor vier. II. Ingezonden door Bald de Wit, Op de kruisjeslijnen van boven naar beneden en van links naar rechts staat de naam van een mooie bloem. x x xxxxxxxxx De 8e letter van het a.b.c Dragen heeren aan de voeten. Een vrucht gelijkend op een kers. Mannen te paard. De gevraagde bloem. Een mooi diertje met vleugels Een kleine brutale vogel. Klein rond geneesmiddel. De eerste klinker van het a b. c. III. Ingezonden door Joh. Jac. Planje. Welk spreekwoord staat hier: B tr h rd g blz n d n d m nd gbr .nd. IV. Ingezonden door Carolientje Verbiest. Ik ben een voorwerp dat wis ieder kent. Ik zeg wat gij niet weet en dat maakt u content. V. Ingezonden door Johan Viergever Verborgen vrnchtcnnamen. Toen wij thuis kwamen vonden wij die rommel. O, en wat deden jullie toen? De nikker sloeg de oogen neer. Het verhaal bestaat uit drie deelen. Ingezonden door Lientje Keiler. Hoe kan men door bij 991 twee cijfers te voegen een getal krijgen dat toch nog min der is dan 100 VII. Ingezonden door Arie en Wim Breedijk Ik ben een soort toespijs, ook heel ge-> zond voor kinderen, een woord van 4 let ters, en als je mij omkeert dan word IK een etensbak voor sommige dieren. Ingezonden door Nico van der Nat. Kind (briefje met boodschappen aan de winkeljuffrouw gevend, die haar bril opzet om dat te lezen): „Hé, juffrouw, kunt u niet lezen zonder bril?" „Neen kindlief". „O, wat bent u dan nog dom".

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1933 | | pagina 13