WAAR BLEEF 'T VERSCHIL IN TAAL? HQNDEN-KEES. Met een vuurrood gezicht keerde Koos zich om. Had de boer hem nu toch gezien? „Maar Koos", zei de boer, „heb Je in de boomen geklommen? Je hebt een heele scheur in je broek. Ga maar gauw naar dc boerin. Zoo kun je niet naar huis. Zoo vlug mogelijk volgde Koos dien raad op 't Was maar beter nu niet naar Tine en Herman te gaan. Die zouden hem vast ook uitlachen net als de boer. Toen Koos in de keuken kwam, vond hij er ge lukkig de boerin alleen. Toch begon zij. ook te lachen toen ze zijn gehavende broek zag, maar toen ze naar Koos' onge lukkig gezicht keek, kreeg ze medelijden. „Ga maar efkens in de mooie kamer jong." zei ze, „en als je mij dan je broek geeft, zal ik hem vlug in orde brengen" Koos slaakte een zucht van verlichting. Als nu het karweitje maar klaar zou zijn voor Tine en Herman kwamen. En ja hoor. de handige boerin had spoe dig de scheur genaaid en met een verlicht hart nam Koos zijn kleedingstuk weer in ontvangst. Toen hij weer bij de boerin in de keu ken kwam. bedankte hij haar hartelijk. „Niks te danken", lachte de boerin. Klim nu maar niet meer in de boomen, m'n jong." Koos spoedde zich nu weer naar den boogaard en weldra zat hij met Tine en Herman aan de kersen te smullen. „Waar ben je toch al dien tijd geweest?" vroeg Tine. „We hebben je overal gezocht". ,,'k Ben een poosje bij de boerin ge weest," antwoordde Koos. Maar van de scheur vertelde hij niets. „Ziezoo jongelui", zei de boer na een poosje, „de brik staat ingespannen. Als jullie zin hebt kun je instappen". Natuurlijk hadden ze zin. en na een hartelijk afscheid van de boerin ging het weer huiswaarts. Tine hield zorgvuldig 'n mandje kersen vast, dat de boerin haar voor moeder had meegegeven. Of moeder daar ook blij mee was! Ze bedankte den boer hartelijk, toen hij haar de kinderen en de kersen thuisbracht. „Ik kom ze nog wel eens halen", beloof de de boer. Voor het drietal dien avond naar bed ging, liep Koos zijn moeder achterna, toen ze de kamer verliet. „Moeder" zei hij. „ik moet u nog wat zeggen." „Wat dan Koos?" 'k Heb vanmiddag een scheur in mijn broek gehaald maar de boerin heeft het genaaid „Hoe kwam dat dan Koos? Was je zoo wild of., ben je toch ln de boomen ge klommen?" „Ja moeder". Zacht kwam het antwoord er uit. .Maar Koos", zei moeder. „Vader had liet je zoo verboden en nu doe je het toch. Vind ie dat nu wel eerlijk?" „Je zult nog maken, dat vader je niet meer uit laat gaan alleen." 't Spijt me. moeder" Dat geloof ik Koos. anders was je het mij niet uit je zelf komen vertellen. Maar m'n jongen doe dan in 't vervolg geen dingen meer, die vader verboden heeft. Zorg, dat we voortaan op onzen zoon kun nen vertrouwen. FRANCINA. door C. E. DE LILLE HOGERWAARD. 't Is heerlijk zomerweer. We gaan Nu samen naar het strand! Daar zien we heel veel kinderen, Soms uit een ver, vreemd land. Verlegen kijken zij elkaar Telkens opnieuw weer aan. Ze kunnen doen zij ook hun best! Elkander niet verstaan. Maar gaat dan straks op eens heel luid In hun hotel de bel. Dan staken zonder onderscheid Ze allemaal hun spel. Want die taal: van de etensklok Verstaan ze allen goed. En samen gaan ze hand aan hand Op vlugge rappe voet Naar hun hotel Waar bleef nu plots Verschil van land en taal? Bij 't luiden van de etensbel Ging dat vlug aan den haal! (Nadruk verboden). De waterspin gaf een partij Op 't slootje van de buren; Het was een schitt'rend zomerfeest, Dat heel den dag zou duren. De huisspin was er ook gevraagd; Zij had het aangenomen, Maar op het water kwam zij niet; Zij bleef maar in de boomen. «Nadruk verboden). Ja, zoo had Vader hem genoemd: Hon den-Kees, want hoeveel keer hij al niet met een hond thuis was gekomen, was niet te zeggen. Twee honden hadden ze nu al, kleine gelukkig, maar als Moeder den zin van Kees had gedaan, hadden ze er wel dertig gehad. Bood iemand Kees een jon gen hond aan, dan nam hij dien dadelijk. Zwervende honden liepen hem als bij in geving na en bleven bij hem, tot hij 't huis binnenging. Liefst zou hij zoo'n exemplaar dadelijk gehouden hebben, maar daar was Moeder natuurlijk niet voor te vinden. Toch gaf ze zoo'n armen zwerver wel altijd eten en drinken. Doch dan was het heel moeilijk om den stakker weg te krij gen. Buiten de deur gezet, bleef hij op de stoep zitten. En een niets vermoedende voorbijganger belde dan even aan voor 't arme, wach tende dier, Nauwelijks ging dan de deur open of de hond sloop blij naar binnen, verheugd, dat hij een onderdak had. Maar dat kon helaas niet. Als 't erg koud was, mocht zoo'n zwerveling dan wel een nachtje in de bijkeuken logeeren, maar den volgenden dag moest Kees den hond naar het asyl voor dieren brengen. Kees vond dat erg naar en hij nam zich voor, om als hij groot was en zijn eigen brood verdiende, zóó'n huis te huren, dat hij al z'n hondenvrienden bij zich kon houden. „Dan moet je maar eigenaar van een hondenkennel worden", stelde Vader voor. „Wat is dat, een hondenkennel?" vroeg Kees. „Wel, dat is een soort loods met alle maal verschillende afdeelingen, waar je De and'ren zwierden heen en weer Op vlugge, lange pooten; Geheel de lgngte van de sloot Zijn zij zoo afgeschoten. De huisspin spon een langen draad, Liet zich, nieuwsgierig, glijden, En keek met aandacht naar de pret. 'tHad veel van schaatsenrijden! HERMANNA. honden in kunt herbergen, 's Winters kan je daar stoken en om de inrichting heen is gewoonlijk een flinke omheinde ruimte, waar de beesten eens draven kunnen. En als je dan mooie, jonge honden hebt van zuiver ras, kun je die aan liefhebbers duur verkoopen." „Maar dan moet ik zeker weten, dat ze goed voor 't dier zullen zorgen. Ik verkoop vast niet aan circusdirecteurs", verzekerde Kees. „Daar heb je gelijk in", zei Vader. „Je zet den boel maar goed in elkaar". Kees had het erg druk met zijn twee honden Dim was een soort takshond en Fik een terrier. Hij moest ze geregeld uit laten. ze op tijd eten geven en ze zoo eens in de veertien dagen wasschen. En dat deed hij allemaal met plezier. Eens op een dag, toen hij langs het kanaal liep, zag hij daar een grooten hond liggen, die bezig was zich ijverig te likken. Kees merkte, dat het beest een rauwe plet op dc borst had. En wat was 't diei mager! Neen, die had het vast niet goed! Door medelijden gedreven streek Kees het beest over den kop. Dadelijk stond het op en wou Kees likken. Maar dat liet Kees niet toe. „Koest!" zei Kees, „maar je bent een beste hond, hoor!" 't Was of de hond het hoorde, dat hij vriendelijk toegesproken werd, want hij uitte een zacht geblaf van blijdschap en liep meteen achter Kees aan. Zoo kwam Kees dus weer met een hond thuis en t was ditmaal geen kleintje. Moeder had medelijden met het arme, verwaarloosde dier. Ze gaf dadelijk eten en verzorgde zijn wond. ,,'t Is natuurlijk een trekhond", zei Va der, „daardoor is zijn borst ook stuk; de riemen hebben niet goed gezeten".

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1933 | | pagina 12