MAATSCHAPPIJ DER NEDERLANDSCHE LETTERKUNDE 167ste jaarvergadering te Leiden. Ant v. Duinkerken wint den C. W. van der Hoogt-aanmoedigingsprijs. Woensdag 14 Juni 1933 DE MEI-PRIJS NIET TOEGEKEND. —o In de aan den vooravond van de jaar vergadering van de Maatschappij der Nc- tierlandschc Letterkunde alhier gister avond gehouden bijeenkomst van de Commissie voor Geschied- en Oudheid kunde, waartoe waren uitgenoodigd alle leden van de Maatschappij, leverde jhr. dr. E van Nispen tot Sevcnaer uit Eysden een bijdrage tot de studie van den kasteelen- bouw in Nederland tot omtrent het jaar 1300. Voordracht van jhr. Van Nispen tot Sevenaer. Als bronnen voor de burchtkade noemde spr. bouwwerken, afbeeldingen en archi valische bronnen. Maar naar de thans aangetroffen bouw werken kan omtrent hun oorspronkelijken staat niet veel worden geoordeeld. De tand des tljds, oorlogen, belegeringen, mo derniseeringen en vaak zonder piëteit ver lichte restauraties, door al zulke in vloeden spreken de bouwwerken, die over zijn. niet meer de taal van eeuwen her, doch meestal een gekunsteld dialect vol uitheemsche accenten. Afbeeldingen leeren ons veel omtrent vroegere stadia, maar niet nopens den oorspronkelijken staqt. En archivalische bronnen, daaruit valt niet dan moeilijk en ten koste van veel tijd te putten, en dan vindt men niet steeds wat men zou wenschen. Zoo is de kennis omtrent onze Nederlandsche kasteelen dan nog maar zeer gering. Staat soms de genealogie der bewoners onge veer vast, nopens den tijd der stichting en den persoon van den stichter tasten wij dan nog gemeenlijk in het duister. In de vroegste middeleeuwen vielen er reeds twee bouwtypen te onderscheiden: de residentie: 'thof. de zaal: en 't fort: de burcht. Het eerste type werd ook in Ne derland aangetroffen. De zaal, sala, be staat voort in den geografischen naar Netersel vermoedelijk (Nederzaale), en in meer andere namen Ook de Hunnen schans bij Uddel heeft een sala gehad. In den Na-Karolingischen tijd deed vrees voor de Noormannen veel kasteelen bouwen; forten, torens, vermoedelijk nog naar Romeinsch voorbeeld. De afmetingen waren normaal 10 bij 10. en zij werden ge bouwd aanvankelijk van hout, later van slcen, in ons vlakke land op kunstmatige heuvels, verkregen van de bij het graven van een ringgracht opgeworpen aarde Van de geschiedenis van den burcht heuvel Wynantsrade is vrij wat bekend. In 2342 werd Her Winant van Rode, Ritter, beleend met het „goyt zu Nuwenberch": de „fortreche" lag dus op een heuvel. In de latere stukken ziet men dan geleidelijk de naam Winantsrode Wynantsrade worden. Het „berg" in die namen beteekent soms heuvel, soms burcht, en soms was 't zoo het een als 't ander, wat spr. demonstreert aan den naam WeerdenberchWaarden- bu-g. Uit een kroniek van de heeren van Weerdenburg blijkt, dat omstreeks 1265 v. erd opgericht een houten sterkte, een toren; dat de toren in 1283 werd uitgebreid met een hoofdgebouw en een ronde toren, waarschijnlijk van steen, waarna in 1355 Johan de Koe bouwde een groote vierkante toren met ringmuur. De houten sterkte zal toen wel buiten gebruik zijn geraakt. Maar elders hielden houten versterkin gen nog jaren stand. Dat blijkt uit ce geschiedenis van Eerde, dat in 1380 werd belegerd. Ook Maastricht had houten palissadee ringen, die in 1284 een fel beleg bleken te kunnen weerstaan. Spr. besprak voorts de beteekenis van castrum, domus, municio en huis, waar- tusschcn men niet veel verschil scheen te maken. Ter verduidelijking van het besprokene vertoonde spr. eenige lichtbeelden. Met eenige opmerkingen over de bena mingen donjou, bergvrede enz., eindigde spr. zijn met belangstelling aangehoorde voordracht. Hedenmorgen begon in het Nutsgebouw 'de jaarvergadering. Openingsrede van den Voorzitter. De voorzitter, prof. dr. Ph. S. van Ror.- kel, opende de vergadering met een rede. waaraan het volgende is ontleend: Spr. herdenkt de leden der Maatschappij, die haar in het afgeloopen jaar door den dood ontvielen, en wel: den Vlaamschen dichter René de Clercq. den staatsman mr. Th Heemskerk, den ingenieur J C. Ramaer, den onderwijsman dr A. J. Kronenberg, den Vlaamschen letterkundige Cyriel Buysse, den schrijver Jan De Gruyter, den predikant Vincent Loosjes, den oudheid kundige en maeeenas dr. J, W. IJzerman, den priester-geschiedschrijver dr. A. H. L. Hensen, den kenner van Suriname dr. H. D. Benjamins, den ingenieur en organi sator R. A. van Sandick, den Zuid-Afri- kaanschcn onderwijslnspecteur dr. N. Mansvelt, den musicus Henri Viotta. den dijkgraaf mr. Egbert de Vries, den H.B.S. directeur dr. S. S. Hoogstra, den hoog leeraar dr. A. Eekhof. den archivaris dr. H. A Poelman, den gezant Henry Van dyke. den grooten jurist van ongeëvenaard talent mr. C. van Vollenhoven, den mu- 1 seum-directeur A Hooynck van Papen- cirecht, den staatsman-financieelen advi seur mr. A. van Gijn. de jeugdige Vlaam- sche dichteres Alice Nahon, den historicus C. H. v. Fenema en den Zuid-Afrikaan- schen gezant D. J. de Vllliers. Voortgaande wenscht hij te spreken over: Het Oostersche in onze taal. Het is dikwijls uiterst moeilijk, aldus spr., om iets uit oude Oostersche geschrif ten in moderne talen over te brengen. De woorden van toen en nu hebben niet altijd gelijken zin. somtijds stond de beteekenis niet geheel vast, ja nu en dan Is opzet telijk een woord van duistere beteekenis of dubbele bedoeling gebezigd. Met ver talen moet men dus voorzichtig zijn, vooral uit Oostersche talen. De eerste overneming van Oostersche woorden is uit het Arabisch geschied, in de Kruistochten, doch niet direct, maar uit het Fransch. De invloed is dus secundair. De Koeran heeft weinig invloed geoefend, trouwens dat is van zulk een boek, over welks karakter veel misverstand heerscht. niet te verwachten. Van de 1001-Nacht is invloed uitgegaan op taal. letteren en tee kenkunst, maar de beteekenis die men aan dat genre hecht is overdreven, en veelszins onwezenlijk. Onze taal heeft in elk geval veel Arabische woorden over genomen. dikwijls nauwelijks als zoodanig te herkennen. De Perzische woorden even aanroerend, gaat spreker over tot de vele uit den Bijbel overgenomen woorden en uitdruk kingen. er op wijzende dat ook deze Oos tersche ontleening uit de tweede hand, immers uit de Statenvertaling, afkomstig is. Ook de Joodsche woorden en uitdruk kingen in de laatste jaren door een be paalde litteratuur-soort meer bekend ge worden, en meer in de dagelijksche taal opgenomen zijn van secundairen oriëntaal- schen oorsprong. De ontleeningen aan het Hindoeiistische Oosten zijn niet talrijk, enkele daarvan zijn in den laatsten tijd, ook in de poli tiek. algemeen in gebruik genomen. Uit Japan is het een en ander ontleend en vooral in de laatste decaden zijn enkele woorden zeer verbreid. Uit China is meer overgenomen, vooral woorden voor pro ducten, doch ook termen van eenigermale sarcastische strekking. Zoo komt spreker tot het vele, dat uit Oost-Indië in onze taal is overgenomen. De tijd waarin de overneming is begon nen, is niet moeilijk te bepalen. Uit oude journalen blijkt dat er meestal eene derde taal als intermédiaire dienst deed; soms waren het in het Oostersche land geves tigde Castilianen en Levantijnen die de inlandsche taal hadden leeren kennen en als bemiddelaars optraden, soms ooster lingen die Portugeesch hadden geleerd en iets van Maleisch of Javaansch kenden en hunne diensten aanboden. Daarvan noemt spreker enkele merkwaardige voorbeel den. Allengs namen de Hollanders de rol der Portugeezen over, ook ten aanzien van de algemeene verkeers- en verbindtenis- sen-taal: een vereenvoudigd Maleisch. In de laatste jaren is het gebruik van Indische termen ontzaglijk gegroeid, zeker ten gevolge van het enorm toegenomen verkeer, en de sterk vermeerderde vesti ging van Hollanders in Indië. Hiervan worden eenige voorbeelden genoemd. Voorts moet gewezen worden op het zich inburgeren van enkele Indische woorden in onze volkstaal, waarbij drie fasen, ook in het phonetische, te onderscheiden zijn. Met een korte samenvatting zijner op merkingen besluit de voorzitter zijn rede. en verklaarde de 167ste jaar-vergadering voor geopend. Het verslag van den secretaris. Aan het verslag van den secretaris, den heer H. T. Damsté. die wegens treurige familieomstandigheden verhinderd was zelf aanwezig te zijn, is het volgende ont leend: Omtrent de verrichtingen der Maat schappij kan worden vermeld dat er is ge dacht: of wij ons in verbinding konden stellen met buitenlandsclie uitgevers om de vertaling te bevorderen van Nederlandsche werken, die vertaling verdienden. De buitenlandsche uitgever zou zoodoen de meer houvast krijgen dan particuliere pogingen van belanghebbende schrijvers hem konden verschaffen. Bij onderzoek bleek de PEN club de zelfde bedoeling te hebben, doch bij ge brek aan financieele middelen, daar niet veeb naar te handelen. Dat financieele bezwaar bestond óók voor ons. Ook is overwogen, om op plaatsen waar bijvoorbeeld meer dan 25 leden van de maatschappij woonachtig zijn. een paar maal 'sjaars Zaterdagmiddagvergaderin gen te organiseeren. om de belangstelling van een grooter publiek te wekken en de kunsten en wetenschappen te populari- seeren. Werd verleden jaar gewaagd van de gul heid van vier leden waardoor de uitgave werd mogelijk gemaakt van een vierde en laatste deel van het „Repertorium der Verhandelingen en Bijdragen betreffende de Geschiedenis des Vaderlands in Mengel werken en Tijdschriften verschenen" thans kan worden bericht dat deze door mej. dr. H J. A. Ruys bewerkte uitgave op het punt staat te verschijnen. Zij gaat tot 1930 en zal op dit gebied de laatste blijven, die onze Maatschappij be zorgt, wijl de taak van het publiceeren eener Nederlandsche historische biblio grafie door het Nederlandsche Comité voor Geschiedkundige Wetenschappen is over genomen. Verschenen is een door den heer dr. de Jong gemaakt Register op de deelen XXVI L van het Tijdschrift voor Neder landsche Taal- en Letterkunde. De ter vorige jaarvergadering genoemde 41 gewone en 3 buitengewone leden aan vaardden allen op 3 na hun benoeming. De Maatschappij verloor in het afgeloo- pep jaar 24 leden door den dood: 21 leden bedankten voor het lidmaatschap en 3 le den toonden geen prijs te stellen op hun lidmaatschap en werden daarom van de ledenlijst afgevoerd. De Maatschappij gaat het nieuwe jaar in met 1 eerelid. 635 gewone en 76 bui tengewone leden, ongerekend de op heden te benoemn 45 gewone en 2 buitengewone nieuwe leden en l door het Bestuur be noemd gewoon lid. Van de gewone leden hebben 48 (buiten landers) geen verplichtingen aanvaard, zoodat zij slechts de rechten van buiten gewone leden hebben. Verslag van den Bibliothecaris. Aan het verslag van den bibliothecaris, dr. A. A. van Rijnbach is het volgende ont leend: Aan allen die in het afgeloopen ver- eenigingsjaar de bibliotheek met geschen ken vereerden, brengt de bibliothecaris den dank van het Bestuur over. Afzonder lijk vermeldt hij de schenking van het eerelid. Prof. Dr. S. G. de Vries, die brie ven van en aan Bilderdijk en Abr. de Vries afstond benevens een uitgebreide correspondentie over de uitvinding van de boekdrukkunst; voorts de brieven van Duitsche philologen en Vlaamsche ge leerden en letterkundigen aan Matth. de Vries. Eenige brieven van Rhijnvis Feith schonk de heer Meuleman te Nijmegen; terwijl de Verzameling Haverschmidt we derom vermeerderd werd, o.a. met de hss. van de schetsen opgenomen in de bundel „Familie en kennissen." In druk verscheen de Catalogus van de Verzameling Boekenoogen. De Middel- nederlandsche vertaling van het „Exor dium magnum" uit hs. 1301 der Maat schappij werd door dr- A. Greebe uitge- gegeven. De aankoop van belangrijke, vooral bi- bliophiele uitgaven op het gebied der Ne derlandsche letteren, waartoe op verschil lende aucties gelegenheid was geweest, moest, wegens gqhfek aan geldmiddelen achterwege blijven: de hoop op vermeer dering van het Bibiiotheekfonds werd na melijk niet vervuld. Mej. dr. Van Lessen bracht hierna het financieele verslag uit. dat ongewijzigd werd goedgekeurd. Verslag van de Commissie voor Taal- en Letterkunde. Aan het door dr. J- Heinsius uitgebracht verslag van de Commissie voor Taal- en Letterkunde is het volgende ontleend: Van het door de Maatschappij uitge geven, door onze Commissie geredigeerde Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde is het 51ste deel in 1932 ge reedgekomen; van het 52ste is thans de eerste aflevering verschenen. Het register op de deelen XXVI tot L. waarvan wij de aanstaande verschijning en de naderende voltooiing in onze jaarverslagen van 1931 en 1932 aankondigden, is thans gedrukt en verkrijgbaar. In ons verslag van het vorige jaar kon den wij melding maken van gunstige voor uitzichten voor de voortzetting van de reeks herdrukken onze Maatschappij, maar het is ons tot onze teleurstelling sedert gebleken, dat de heer Oosthoek be zwaar heeft tegen het voortzetten van die reeks. Verslag der Commissie voor Ge schied- en Oudheidkunde. Dr. J. J. de Gelder bracht vervolgens het verslag uit namens de Commissie voor Ge schied- en Oudheidkunde. Aan dit verslag is het volgende ont- ,eend: De Commissie vergaderde zesmaal. Voorzitter en secretaris zijn herkozen, bij afwezigheid van den laatste vervangt hem de heer Fockema Andreae. De Commissie betreurt het verlies van haar getrouwen medewerker Prof. Eekhof, die ons door den dood ontviel- Verslag der Commissie voor Schoone Letteren. De commissie vergaderde driemaal onder voorzitterschap van den heer AlberdingkThijme. De voorzitter ontwierp plannen tot betere uitvoering van de werkzaamheden, die ieder jaar schijnen toe te nemen. De C. IV. v. d. Hoogt prijs. Het bestuur besloot op advies van de Cie voor Schoone Letteren den jaarlijk- schen aanmoedigingsprijs, den z.gm. C W. van der Hoogt-prijs, groot f. 1000.— toe te kennen aan Anton van Duinkerken voor zijn werk Dichters der contra- Reformatie." De motiveering der Cie was aldus: De Commissie wenscht met deze voor dracht niet alleen haar waardeering uit te spreken voor de ernstige studie waar mede de jonge schrijver een bloemlezing heeft samengesteld van Katholieke dicht kunst uit de 16de en 17de eeuw, zij wenscht in de eerste plaats de aandacht te vestigen op de uitnemend geschreven in leiding die de samensteller aan zijn bloemlezing deed voorafgaan. Hij ondernam een schets te leveren van het Katholiek gemoed in Noord en Zuid-Nederland gedurende de eeuwen van Lutherie en Calvinisme. Hij verkent de algemeene richting aangevend waarin de strijdende geloofsovertuiging zich voortbewoog, als het ware den loop eener ondergrondsche rivier, hij neemt, om bij deze vergelijking te blijven, telkens een steekproef, wanneer deze overtuiging een dichter voortbracht wiens werk naast ge schiedkundig een geleidelijk verschuivend beeld, eerst van het verwoed verweer van eenige hun persoonlijkheid inzettende rederijkers, vervolgens van de theologi sche barok der a'legorlsche emblemata- poëzie. voorts van de bekeerlingen, de moralisten, tenslotte in het begin der 18de eeuw, de rustige ontroeringen van met rechtsgevoel samensmeltende land- schaps-bespiegelingen. Wij varen er wel bij, dat de schrijver het begrip contra reformatie zooveel breeder heeft opgevat dan gebruikelijk is te doen. Vooral omdat zijn overzicht telkens on derbroken wordt door beschouwingen omtrent de persoonlijkheden der afzon derlijke dichters, wier werk hij in de bloemlezing opneemt. Hij is door zijn taak zoo ruim te nemen in de gelegen heid zoowel Anna Byns voor ons te schetsen als den reeds tot een geheel andere wereld behoorenden Jan Baptist Willekens. Zoowel bij het overzicht als bij de karakteristieken is men vaak geneigd van meening met den inleider te ver schillen- Hij legt zeer juist nadruk op maatschappelijke oorzaken, die Luther's hervorming te stade kwamen, een hesvor- min, die als zuiver theologisch geschil, de massa niet zoo snel in beroering zou heb ben gebracht: maar hij brengt minder naar voren dat bij het voortbestaan eener Katholieke cultuur in het Zuiden dc wa pens vqn Parma en Spinoia een hard woord hebben meegesproken. Het prach tige gedicht van Bertelmeus Boeckx, Christus als jager bezingend, is alleen ge lijk de inleider wil, zijn tijd zoo ver voor uit, wanneer het vóór 1585 geschreven werd. Maar Boeckx werd zeer oud, hij was nog in 1611 deken van de Kamer te Lier, hij heeft zijn gedichten nimmer gebun deld uitgegeven en zonder meer kon men dus even goed een veel later datum voor het gedicht aannemen. Zuiver aesthetiscli gesproken is het schoonste wat het Zuiden heeft opgeleverd, tusschen Anna Bijns en Michiel de Swaen, de vertalingen in voor treffelijke Nederlandsche poëzie, die Justus de Harduyn naar het Latijn maakte van den Jesuiet, pater Herman Hugo, den aalmoezenier van Spinoia. Drie kwart van het werk van Justus de Har duyn bestaat uit vertalingen, behalve naar het Latijn van den zoo juist genoemden Jesuiet. naar de Fransche dichters van de Pleiade. Hoe de inleider bü dezen inlet- terden dichter kan spreken van een „schat van argeloosheid" en van een „mi- raduleuzen eenvoud", zij op rekening ge steld van de deugd van den hartstocht, die zijn betoog van aanvang tot einde bezielt. Wat het Noorden betreft, hier geldt sohrijvers aandachtige bewondering m de eerste plaats den bekeerling Vondel. Het getuigt reeds van bijzonder talent van den zoo bij uitstek bescheiden dichter zoo boeiend te weten schrijven. Ook hier kan men anders denken en. met verwijzingen naar zelfs recente dichters en schilders, zich afvragen, of bekeeringen dikwijls meer dan persoonlijk heil voor den be trokken kunstenaar hebben afgeworpen. De Vondel van Palamedes en Geuzen vesper is, behalve in sommige aangrijpen de familie-gedichten, eerst weer verneem baar in Adam in Ballingschap. Vondel is zulk een zware top in onze litteratuur, dat men betreurt, dat figuren meer aan de basis, zooals Coomhert of Spieghel b.v., niet dezelfde structuur vertoonen om die verheven vrucht te schragen. Hij is een samenstelling uit al de elementen van het Nederlandsch gemoed maar de samen stelling vertoont een zekere ongekendheid. Het is of Vondel's lange leven, vergeten met de Gouden Eeuw. waarin hij oprijst, bestaat uit een twaalfjarigen oorlog en een tachtigjarig bestand. Deze andere blik op Vondel wordt alleen hierom even aan geduid, om onomwonden aan den dag te leggen voor de keuze door den van geheel verschillend standpunt uitgaande bloem lezer uit Vondel's devote dichtkunst ge daan. Het is waarlijk geen geringe ver dienste zulk een groot geheel als Vondel, als deel van een geheel, onverkleind weer te geven. Niet minder verdienstelijk is het, uit het onbelangwekkend oeuvre van figu ren als Plemp en Van Sambeek. niettemin nog gedichten op te diepen, die het even tegen Luyken en Poot kunnen uithouden. De commissie beschouwt deze bloemle zing als een aanzienlijke verrijking onzer literatuur, zij beschouwt de inleiding als een waardevolle bijdrage tot haar geschie denis. Zij verheugt zich in het bijzonder, dat Anton van Duinkerken, de samenstel ler ervan is. die immers als dichter en als essayist, tusschen onze jonge letterkun digen terecht een eerste plaats inneemt. Zij vermeldt dat met nadruk om niet den schijn te wekken den bloemlezer ten koste van den oorspronkelijken dichter te wil len aanmoedigen. Gelukkig zou zij daar ook weinig succes mee hebben, want de beste gedichten, die Anton van Duinker ken naar haar weten tot nu toe gemaakt heeft, met hart en ziel geschreven liede ren uit zijn Brabantsch Geboorteland, bie den waarborg, dat hij het bloed stelt boven de wetenschap. Een man, die de matrozen opmerkt in de haven van Antwerpen en in staat is tot den van hartstocht dansenden groet: „Mannen der trans-atlantickers, mijn broeders, mijn bloed heeft heimwee naar zee Zoo dikwijls ik u ontmoet op de ka voor het Estaminet „Bombay", een man, die taal ter beschikking heeft, zóó schilderend van bewogenheid, zóó ruim van rhythme, zoo iemand kan men ge rust aan het werk zien in een zaal met oude boeken Hij werkt er geen minuut langer dan voor hem en voor ons vrucht dragend is. De Mei-prijs van f. 1000 werd niet toe gekend. Nieuwe leden. Door het bestuur werd als lid gekozen de heer A. Coert, directeur van het Museum de Lakenhal, te Leiden. Voorts dr. J. B. Manger Jr., leeraar HEDEN: In den vergulden Turk: Alg. Verg. va. Aandeelhouders N.V. Electr. en Gasmi v.h. de Vries en Stevens, 8 uur n.m. Donderdag. Katwijk aan Zee: Gemeentezaak ds N de Jong van Rijnsburg, 8 uur. Zaterdag. Oude Rijn 33 a Algemeene Vergade- ring aandeelhouders N.V. Boekhandel eo Drukkerij v.h. E. J. Brill. 11 uur v.m. BIOSCOPEN. Casino-BiosCoop Hoogewoerd, 8 u. nam,: „De Rat". Zondag nam. 2 uur. 4 uur 30 en 8 uur. Luxor-Theater Stationsweg, 8 uur nam.; „Ich und die Kaiserin". Woensdag en Zaterdag nam. 2 uur, Zondag nam. 2 uur, 4 uur 30 en 8 uur Trianon-Theater Breestraat, 8 u. nam,: „Das blaue Licht". Woensdag en Zaterdag nam, 2 uur, Zondag nam. 2 uur, 4 uur 30 en 8 uur. DIVERSEN. Woensdag Inst. v. Praeventleve Genees-1 kundeConsultatiebureau voor moeilijke kinderen. Halftwee tot 3 uur nam. inèa- ting tegen diphterie 45 uur nam- Donderdags: Inst. v. Praeventleve Ge neeskunde. Consultatiebureau voor Alco holisten. 710 uur nam. Dagelijks Den Haag (Scala): Bouwmees- ter's revue, 8 uur nam. 's Zondags 2 oor matinee. De avond-, nacht- en Zondagdienst der apotheken wordt van Maandag 12 tot en met Zondag 18 Juni a.s- waargenomen door de apotheken: C. F. Reyst, Steen straat 35, Telefoon 136 en A. J. Donk, Doezastraat 31, Telefoon 1313. R. H. B. S. te Purmerend; prof. dr. ir. D F. Slothouwer, hoogleeraar aan de Tech nische Hoogeschool te Delft: F. A. J. Ver meulen, ambtenaar bij het rijksburea voor de MonumentenzorgTh. van Erp t 's-Gravenhage, gep. luit. kol. der Gen' O. I. L.; A. J. Lievegoed te 's-Gravenhag Indisch Redacteur van de Nieuwe Rotter-| damsche Courant, belast met het houd van voorlezingen aan de Universiteit no pens Dagbladwezen: A. B. van Holkema, uitgever te Amsterdam; mr. E. Franquinet, griffier bij het Kantongerecht te Gulpen, secretaris van de provincial Limburgsche Schoonheidscommissie; mr. D. Spanjaard te 's-Gravenhage M. de Jong Hzn., privaat-docent aan de Universiteit van Amsterdam; jhr. F. W. ff. H. van Coeverden, te Goor; mr. J. Ti oud-minister van Onderwijs; prof. dr P Roels, hoogleeraar te Utrecht: proc. F. L. R. Sassen, hoogieeraar aan de Es- universiteit te Nijmegen; dr. Jos. J. Gi leeraar aan de R.K. Handelsschool tt Hulst: dr. A. N. J. Thomassen a Thuesank van der Hoop, te 's-Gravenhage: dr. Jacob te Antwerpen; dr. H. Schneitó directeur van het Rijksbureau voor Kunst historische en Iconografische Documen tatie; dr. E. van Raalte te 's-Gravenhage, parlements-redacteur van het Algemeen Handelsblad, privaat-docent aan de Am- sterdamsche Universiteit; J. W. van Noj- huys, directeur van het Volkenkundig Museum en Maritiem Museum .Prins Hendrik", te Rotterdam; P. J. Meertens te Amsterdam, secretaris van de dialecten commissie van de Kon. Akademie ran Wetenschappen; prof. dr. S. Antoniades, hoogleerares in het Nieuw-Grieksch .e Leiden; prof. dr. B. G. Escher. hoogleeraar aan de Universiteit te Leiden; dr. G. C- Labouchère te Utrecht, privaat-docent te Delft; J. C. M. Warnsinck, privaat-docent in de geschiedenis van het Zeewezen aan de Universiteit te Amsterdam: prof. dr. A. Smyers, hoogleeraar in de muziekgeschie denis te Utrecht; dr. G. S. Preller. te Pre- toria, doctor honoris causa van Stellen- j bosch: dr. H. G. ten Bruggencate, direc teur R. H. B. S. te Purmerend; dr. A. W. de Groot, te Aerdenhout;; dr. A. J Pof" tengen, schrijfster te 's-Gravenhage: Dirk Bonthuis Tonkes te Appingedam; dr. Martha Muusses, lector in het Neder landsch aan de Universiteit te Stockholm. Hendrik Mulder, hoofdredacteur van hei Nieuws van den Dag van Nederlandscn- Indië; Jan P. Strijbos, architect en na tuurfotograaf te Bentveld bij Haarlem, dr. E. H. ter Kuile. assistent bij het rijks bureau voor de Monumentenzorg; dr C. J- van der Klaauw. lector in de Zoölogie aan de rijksuniversiteit te Leiden: prof. ar- F. W. A. Korff, hoogleeraar in de theologie te Leiden; dr. I. J. Brugmans. ambtenaar ter beschikking aan het departement van onderwijs te Batavia; prof. mr. H. Idema. hoogleeraar te Leiden; dr. D. rn- Enklaar. te Breda: dr. H. Kraemer w Soerakarta. afgevaardigde van het beo- Bijbelgenootschap; Ir. Wouter Cool, alge meen-secretaris van het Koninklijk Insti tuut van Ingenieurs te 's-Gravenhage- e prof. dr. G. M. Verrijn Stuart, hoogleewa- aan de Handelshoogeschool ie Rotteraaw- Als buitenlandsche leden zijn gel£ozen- Clara Hammerich te Kopenhagen, vertas ster van verschillende Nederlandse werken en dr. Kaarle Krohn te He^ms fors. leider der internationale foixro vereeniging FF en van haar orga FF Communications. Op voorstel van de Maandelijksche JW gadering werd besloten om pit de ren van het Vaste Fonds f. 400 beschikbaar stellen, te verdeelen over vijf jaar- door de Commissie voor het Folkh>r's Archief te verzamelen afschriften sprookj esvarianten. Het Friesch en de prijsvragfn der Maatschappij. Dr. J. B. Schepers had een gediend om in art. 59 der Wet cj,-- „Nederlandsch" en vóór „of Afri'rr-jet in het lasschen het woord Frlescn- 2—

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1933 | | pagina 6