ARTIS-NIEUWS
REGENDAG.
FOUTEN-ZOEKPLAATJE
door G. J. VISSCHER.
De Grootste Snoek uit het Aquarium.
Als men iemand vraagt: „Is het moeilijk
0111 oud te worden?" kan het zijn, dat hij
antwoordt: „Wel neen! Dat is heel ge
makkelijk! Je behoeft er maar op te
wachten".
Prachtig gesproken, maar dat wachten,
zie je, daarvoor moet je in de gelegenheid
zijn. Daar heb je bijvoorbeeld de haft,
of de ééndagsvlieg Die wordt 's morgens
geboren en 's avonds is hij onherroepelijk
dood. Zeg nu maar eens tot zoo vlieg:
„Je moet wachten, dan haal je wel een
week!" Dat kan de stumper immers
niet!
Wij, snoeken staan er beter voor. Wij
kunnen wel vijftig jaar oud worden. Ik
zeg: dat kunnen we worden maar de
kans is niet groot, want we worden door
ontzaglijk veel gevaren bedreigd.
Ik voor mij, ik zal nu, naar gissing, on
geveer acht jaar oud zijn. Ik zeg erbij
„naar gissing". De menschen worden, direct
na hun geboorte, ingeschreven bij den
Burgerlijken Stand. Als iemand niet pre
cies zou weten, hoe oud hij is, dan kan
hij daar altijd gaan informeeren. Wij,
vrije snoeken, worden niet ingeschreven
bij een Burgerlijken Stand en 't gevolgd
daarvan is, dat we dan ook nooit zoo
heel nauwkeurig weten, hoe oud we zijn.
Als mijn moeder mij in 't begin van
mijn levensloop niet honderd en nog meer
malen van goeden raad gediend had, zou
ik nu niet veel meer te vertellen hebben.
Toen ik heel klein was, leefde ik van
wormpjes en muggenlarven en draaikever-
tjes en verder van^hlles, wat er maar in
't water van onze sloot leefde. Zoodra ik
tandjes kreeg, pakte ik ook kleine vischjes.
„Kijk eens, jongen!" zei moeder op een
morgen. „Zie je daar die twee kleine,
blanke vischjes?"
„O ja, moeder! Wacht! Ik zal ze eens
gauw pakken!"
„Afblijven!" zei moeder. „Wat hebben
die vischjes op den rug?"
„Drie puntige dingetjes. Het lijken wel
stekels".
„Juist, dat zijn het ook! Die vischjes
heeten stekelbaarsjes. Nu moet je dit
goed onthouden: al mocht je ook nog zoo
oud en nog zoo groot worden hap
nooit naar die kleine stekelbaarsjes, want
die zijn heel gevaarlijk. Die scherpe
stekels kunnen in je verhemelte dringen
en dan krijg je ze er niet weer uit
en dat is levensgevaarlijk!"
„Ik zal er aan denken, moeder!"
Óp een anderen dag zag ik een prach-
tigen worm heel langzaam door het kroos
boven ons hoofd zakken. Hij kwam al
lager en lager.
„Kijk eens, moeder, wat een prachtstuk!"
zei ik. ,,'t Is alsof hij aan een touwtje
hangt Ik zal hem.
„Jij zal niets!" riep moeder verschrikt.
„Die worm hangt werkelijk aan een touw
tje. Maar daarboven zit de hengelaar. Die
worm heeft een haak in zijn lijf en als
je dien worm inslikt, gaat de haak mee
naar binnen en je bent een gevangen man
snoek wil ik zeggen".
„Dank je wel, moeder! Ik zal nooit een
worm aanraken, die aan een touwtje
hangt".
Weer een andere maal oefende ik mij in
het „staan", zooals we dat noemen. Daar
bij moeten we onbewegelijk in gestrekte
houding een poosje op dezelfde plaats
blijven. Moeder deed het mij voor. Zij
„stond" onder het kroos en ik daar dichtbij
in open water. Plotseling zag ik boven mij
een rond blinkend koperdraad naar bene-
Needat het zóó moet gieten!
Geen enkel straaltje zon!
En dat 't is nu de Meimaand
Ik juist zoo fijn uit kon!
't Zijn lange pijpestelen!
Er komt geen einde aan!
En 'k had me zoo verheugd om
Eens lekker uit te gaan!
Zoo'n regen zegt mijn Moeder
Is voor de planten goed.
Ga jij dus nu maar spelen!
En ik? Ik hou me zoet,
Want als ik nou ga dwingen,
Dan is het eindbesluit
Van Mammie, dat ik straf krijg.
En dan kan 'k heel niet uit!
TR. VERDONER SALOMONS.
(Nadruk verboden.)
Welke zijn de 8 fouten in dit plaatje?
(Nadruk verbek
den komen. Ik had er geen erg in, dat
dit koperdraad een strik was en dat een
jongen, die mij heel goed zag, dien strik
om mijn lijf wilde schuiven, om mij dan in
eens op den wal te slingeren. Moeder zag
het niet. De strik schoof langzaam om mij
heen en raakte mij daarbij even aan. Ik
dacht aan geen gevaar. Dat koude koper
draad kriebelde mij en ik begon te lachen
Moeder keek om. „Hij kriebelt me" wilde
ik zeggen, maar „Schiet weg" gilde moeder
verschrikt en ik school met een vaart
vooruit. Ik was gered!
„Eén seconde later en je was er geweest",
zei moeder. „Je was daar bijna gevangen
in een snoekestrik".
Nu heb ik nog maar drie zaken genoemd,
die ons, jonge snoeken, bedreigen: het ge
vaarlijke stekelbaarsje, de haak van den
hengelaar en de snoekestrik. Er zijn er
nog veel meer. 't Is dus te begrijpen, dat
er niet veel snoeken zijn, die een hoogen
leeftijd bereiken. Ik verwonder me dikwijls
over mijzelf, dat ik het tot acht jaar ge
bracht heb. En in de omstandigheden,
waarin ik nu verkeer, is er veel kans op,
dat ik nog veel ouder word, zooals ge
hooren zult.
Een paar maanden geleden lag ik op
mijn gemak tusschen het riet in een bree-
de zij sloot van het Naardermeer, dien wel
bekenden waterplas tusschen Naarden en
Weesp. Daar zag ik even voor mij uit een
vischje zwemmen. Het beestje deed een
beetje vreemd. Ook leek het mij toe, dat
er een koord vlak boven zijn hoofd hing,
zoo iets als een hengelsnoer. Was het een
worm geweest, dan had ik mij niet laten
verschalken, maar zoo'n zwemmend vischje
kon volgens mij niet met een hengelaar
hebben uit te staan. Ik schoot toe en hap!
het vischje zat tusschen mijn tanden,
maarde goed verborgen haak even
eens. Gevolg: ik werd op den wal gehaald.
„Wat een prachtig dier!" zei de henge
laar tot zijn kameraad, die ook kwam
kijken. „En hij is totaal niet beschadigd,
zie je dat? De punt van den haak zit
maar even in zijn onderlip".
„Die zal een heerlijk maal opleveren!"
zei de ander.
„Neen!" zei de visscher. „Dat zal hij
niet. Het Aquarium in Arlis bestaat juist
vijftig jaar. Ik zal hem daarheen brengen
als verjaarsgeschenk".
Voordat ik daar bezorgd werd, moest ik
nog een nacht dporbrengen in een „bun'
d.i. een houten kist met gaatjes in de
wanden, die in 't water is opgeho:
's Morgens vroeg zaten er twee koki.
wen op die bun; zij vonden, dat het
zoo lekker rook.
„Weet je al, waar je heen geb:
wordt?" vroeg de eene meeuw, toen hi
zag.
„Naar Amsterdam", zei ik.
„O! dan ga je vast en zeker naar
Snoekjesgracht".
„Zwemmen daar meer snoek
vroeg ik.
„Dat zou ik niet kunnen zeggen,
water is er niet bijzonder helder. Ik
er niet goed doorheen kijken".
Toen vlogen de meeuwen weg; ze
mijn baas aankomen. Ik werd uit het 1
gehaald en naar de hoofdstad géfrans
teerd. Bij mijn aankomst werd ik geu
en daarna werd ik geplaatst in een
de groote bassins in de Zoetwatervissc!
afdecling van het prachtige Aquarium
Wat heb ik hier een bekijk! De mens:
verdringen elkaar voor 't glas, om
goed te zien en dan hoor ik hen zegy
„Wat een beest! Wat een reus! Wel
bazend! Een snoek van zestien pond
Er zwemmen in mijn bassin nog
kleinere snoeken, benevens twee sne
baarzen en een paar gewone baarzen,
zijn er ook nog verscheidene kle
vorentjes. Die zijn hier natuurlijk
voor hun plezier; af en toe verdwijnen
een paar van en ge zult wel begriji
waar die dan gebleven zijn. Op
oogenblik zwemt er een voren rond
een litteeken op zijn rug. Een bezoe
zei vanmorgen: „Kijk! Dat vischje is in
rug eenige schubben kwijt. Het Lx*
heeft zich zeker gestooten".
Ik zei natuurlijk niets, maar ik
wel beter.
Ik heb het hier goed naar mijn zin.
wordt uitstekend voor mij gezorgd,
zou ik wel eens graag af en toe een
dag hebben, want ik heb niet gen(
lichaamsbeweging. Er moet hier no
kaper zijn van twintig pond; die kkj
daar ook over. Wij raken de slanke
kwijt.
De verzorging is hier best en de voed
is ook uitstekend. Als ik het nu nog f
gedaan kan krijgen, dat men mij één
per week vrij laat rondzwemmen in t
Amstel, dat geloof ik stellig, dat n
later van mij zal kunnen zeggen, wat
nu van 't Aquarium zegt: „Hij heeft
een halve eeuw op zitten!"