Jaargang
Donderdag 11 Mei 1933
No. 19
HET MES
DE STORM
door
E. DE LILLE HOGERWAARD.
I.
was drukkend warm en in 'net
Illokaal heerschte een diep stilzwij-
Idat slechts onderbroken werd door
jekras der pennen en het gezoem van
nkele verdwaalde bij, die haar vergis-
■echter spoedig bemerkte en zoo vlug
^lijk weer door het open raam ver-
om op de blauwe riddersporen in
^fcangrenzenden tuin, „meesters tuin"
^(te strijken en er honing te ver
en.
enkele jongen, die op het puntje
lijn pennehouder zat te kauwen, alsof
Viruit al zijn wijsheid halen moest en
flossing der moeilijke sommen vinden
had de bij met de oogen gevolgd,
Iverreweg de meesten waren te zeel
fep.' in hun proefwerk om ook nog
Jets anders te durven denken.
't cijfer, dat ze kregen, hing immers
el af, want wie in zijn hart ervan
jiigd was, dat hij niet zitten bleef,
zijn rapport toch graag zoo mooi
^Hjlijk zien en degene, voor wien het nog
niet zeker was, dat hij „verhoogd"
beschouwde die lastige sommen nog
IliBe penige kans om te slagen.
fch waren er twee jongens, die zich ln
«binst niet schenen in te spannen:
I de Bont en Piet Veltkamp, het dom
en luiste! tweetal uit de klas. Zij
jn er zoo vast van overtuigd, dat ze
bleven zitten", dat zij zich niet de
te moeite gaven om nog wat van hun
en terecht te brengen, 't Hielp im-
toch niet meer!
p Kooistra echter, die in de bank
jt Wiin de Bont zat, spande al zijn
ten in om de oplossing van de moei-
vraagstukken te vinden,
zou er alles voor over hebben om
'ds als nummer laatst over te gaan
ij maar overging. Hij was de oudste
^zes jongens en meisjes en kon het
^■beeld niet verkroppen te blijven zit-
Jzoodat hij met zijn broertje Hans in
lfde klas zou komen,
im de Bont, die den ijver van zijn
rman niet als „besmettelijk" beschouw-
stak zijn linkerhand in zijn broekzak
daarin liefkoozend allerlei schatten te
sten. Hij moest toch iets doen!
otseling gleed zijn nieuwe zakmes, dat
ie vorige week op zijn verjaardag ge
en had, op onverklaarbare wijze op
grond. Het scheen zich over die euvel-
l heelemaal niet te schamen, want het
ligde zijn val met een duidelijke bons
bmiddellijk gingen de oogen van me-
k van Vliet, den klasse-onderwijzer,
de bank van Wim en Jaap en aan
plotselingen inval gehoor gevend,
Ipte de eerste het bewuste voorwerp
lerkbaar in de richting van zijn buur-
1 tot het vlak naast diens voet kwam
-ggen.
|sp was echter te zeer in zijn werk ver
ft om op te letten, wat er gebeurde.
Inder een woord te zeggen, liep meneer
J Vliet nu door het gangetje, dat de
fpersoonsbanken van elkander scheld-
JDuidelijk had hij iets hooren vallen,
pcende, dat het in de bank van Jaap
en Wim was en daar hij aan Jaaps kant
voorbijkwam, zei hij den laatste op te
staan.
Onmiddellijk ontdekte hij nu het mes
en zei kortaf:
.Raap dat mes op, Jaap, en geef 't mij!"
Jaap, die met zijn gedachten nog bij
zijn moeilijke som was, deed werktuigelijk
wat hem gezegd werd. Hij raapte het be
wuste voorwerp op en overhandigde het
meneer van Vliet zonder het daarbij te
bekijken.
„Hoe komt dat mes daar?" klonk het
streng
Pas in dit oogenblik drong de zaak tot
Jaap door en daar hij meende, dat het
mes uit zijn zak gevallen was hoe be
greep hij nog niet! kon hij niet anders
antwoorden dan:
„Dat weet ik niet, meneer!"
Even keek meneer van Vliet hem onder
zoekend aan. Hij was van Jaap gewend,
dat hij de waarheid sprak en nooit ontwij
kende antwoorden gaf. Hoe zat dat nu?
„Weet je dat niet?" vroeg meneer van
Vliet dan ook verbaasd.
En de nog verbaasder jongen antwoordde:
„Nee meneer!"
Dat liep de spuigaten uit! Hij, meneer
van Vliet, had een mes vlak bij de voeten
van Jaap ontdekt en de jongen hield vol
dat hij niet wist, hoe 't er kwam! Boos
zei de onderwijzer dan ook:
„Je mes zal ik maar eens een tijdje
opbergen en je moet morgen honderd
strafregels meebrengen:
„Ik mag in de les niet met mijn mes
spelen".
„Ga nu maar weer zitten".
Nog altijd ten hoogste verbaasd, trachtte
Jaap zich met nieuwen ijver aan zijn
sommen te wijden, maar zijn gedachten
sprongen steeds terug naar het mes, dat
meneer van Vliet bij zijn voet gevonden
had. Toen de onderwijzer een anderen
kant uitkeek, waagde Jaap het, zijn broek
zakken voorzichtig met de hand te door
zoeken. Hij vond daarin echter geen mes.
Zou het dan toch uit zijn zak gevallen
zijn? Maaren plotseling wist hij
het heel zeker! dat was onmogelijk! Hij
had zijn mes gisteren aan zijn broertje ge
leend en die had 't hem nog niet terug
gegeven
Hij wist het zeker en het mes had
op den grond gelegen! Zou hij zich dan
kunnen vergissen?! Had Hans het mis
schien, zonder iets te zeggen, weer in zijn
broekzak gestoken? Ja, dat moest het wel
zijn! En er nu verder maar niet meer over
piekeren
Jaap deed zijn best nog wat van zijn
sommen terecht te brengen. Maar had
hij ze eerst al moeilijk gevonden, nu
bracht hij er heelemaal niets van terecht!
't Leek wel, of dat ongelukkige mes alle
gedachten aan zijn sommen mcedoogen-
loos afsneed. En dat juist nu het proef
werk was!
Zijn blik staarde opnieuw op het papier
vóór zich en hij merkte niet, dat zijn
buurman onrustig heen en weer zat te
schuifelen en hem telkens tersluiks aan
keek. En zelfs als hij het gezien had, zou
hij Wims onrust aan het lastige proefwerk
toegeschreven hebben en geen oogenblik
in verband met het mes hebben gebracht.
Eindelijk, daar ging de bel! Twaalf uur!
De jongens mochten naar huis. Zij waren
rumoerig in het vooruitzicht van den
vrijen Woensdagmiddag.
Alleen liep Jaap landerig naar huis. Dat
hij strafregels had, vond hij niet zoo heel
door
C. E. DE LILLE HOGERWAARD. J
De storm loeit langs de huizen,
Schijnt nog niet uitgeraasd.
Waarom maakt hij toch beenen
Of heeft hij soms1 zoo'n haast?
Hij wil ons wat vertellen,
Verstaan doen wij hem niet.
En geen van ons hoe jammer!
Was ooit daar, waar je 'm ziet!
Zeg storm, toe wees eens aardig!
Wil j'ons plezier doen, ja?
Jaag dan de lieve Lente
Toch alsjeblieft niet na!
Zij is zoo teer en lieflijk
En houdt van storm vast niet!
Ze kon heusch wel eens weggaan,
Als niet met rust je'r liet!
Dus, stormwind, wil verdwijnen.
Nooit was je Lente's vriend.
Haar vijand wel 't Is jammer.
Dat jij dien naam verdient!
(Nadruk verboden)
erg, maar dat hij ze opgeloopen had voor
een feit, dat hij zich niet bewust was be
dreven te hebben, was hard, vreeselijk
hard! 't Was net een benauwde droom,
waaruit hij elk oogenblik wakker worden
kon, maar t lamme was. dat het geen
droom doch werkelijkheid was!
Even verwonderde 't hem, dat Wim, die
altijd met hem naar huis ging ze woon
den dicht bij elkaar blijkbaar niet op
hem gewacht had. Hij zocht er echter
niets achter en vervolgde zijn weg op zijn
eentje, nu en dan nijdig een steentje
wegschoppend om zijn woede te koelen.
Zoodra hij thuis kwam was zijn eerste
vraag aan zijn broertje Hans, waar zijn
mes was. De schuldige haalde het uit zijn
eigen broekzak.
Maar nu begreep Jaap er niets meer
van! Ja toch, hij begreep het wel: het was
zijn mes niet geweest! Maar dan maakte
hij zijn strafregels ook lekker niet! Hij
ging fijn voetballen! 't Was prachtig weer.
't Ellendige was, dat hij zijn sommen door
dat ongelukkige mes nog verder verknoeid
had. Maar daar viel nu eenmaal niets aan
te doen!
Meneer van Vliet mocht het mes hou
den zoo lang hij wilde, hij was er niet
verlegen om. Wat 'n bof, dat hij wist, dat
het zijn mes niet was, nog vóór hij aan
zijn strafregels begonnen was en die dus
niet voor niets geschreven had!
En Jaap, die een echt voetbal-liefheb
ber was, schudde op 't veld alle narigheid
over de sommen van zich af.
(Wordt vervolgd.),
(Nadruk verboden.)