LEIDSCH DAGBLAD largang Donderdag 4 Mei 1933 No. 18 <&JX 5&/gh mkk RUZIE IN 'T BUFFET MEILIEDJE 1IUSV - door DE LILLE HOGERWAARD. leel stil in huis. Iedereen sliep, ggen: de menschen en de kin- ien, maar in't buffet was't een stemmengeruisch dat plotseling hevig werd, dat de groote ten schoorsteenmantel verma- duidelijken slag hooren liet. li twaalf! Is 't rumoerige volkje stil. Zóó Treigend hadden zij 's nachts de fnooit hooren slaan, maar dat fudat het buffet een eind open vijl het anders stijf gesloten nacht. B 'a met de Vorken, de Lepels isen stond een heel eind open. s Antje, de dienstbode, plotseling jen, toen ze bezig was alles na ichen weg te bergen en was zij anders zóó afgeleid, dat ze aan kt meer gedacht had. En verder jen avond niemand meer in de wan het groote huis geweest. Zoo Ihet natuurlijk wel geweest zijn. let geluid van de Klok eenigen Imd was en er zich verder niets 1 voorgedaan had, scheen één der |ch niet langer stil te kunnen 1 zei op scherpen toon tegen een dl| tegen 'm aan lag: nu alsjeblieft op met zoo tegen leunen. Je hindert me!" ik je?" vroeg de Lepel, die een «zicht had en een gezellige dik- T verwonderd. Ig ik immers!" kraste de Vork >ug. me dan niet kwalijk!" zei de zal heel, heel stil blijven bert me toch!" hield de Vork vol, kwaadheid vier glinsterende. I'.nden zien liet. De lepel moest k om lachen. Hij wist wel. dat ets beginnen kon, als daar geen ke hand was, die hem bestuur - 1s dan ook heelemaal niet bang i nijdigen buurman maar praten, hij zijn anderen buurman, een It, natuurlijk heel wat aardiger. Ider Soeplepel lachte met zijn isgezicht. Wie is er nu bang voor 'n ding met zulke groote ope- l zijn lijf, dat hij al zijn krachten annen om het eten, waarmee m wordt, niet te laten vallen?! naar blij. dat ze slechts heel in amilie van elkaar waren en keek altijd met minachting neer op Vork heette. Stel je voor, dat iet zoo'n nietsnut soep wilde pro- eten! 't Zou een mooie knoei- len en hij moest plotseling zóó at één van zijn kleinkinderen. 1 Dessertlepeltje, vroeg: m heeft u zoo'n pret, Opa?" i ik mij 't gezicht van één onzer lof meesteressen voorstelde, wan- Ibij vergissing soep at met een plaats van met een Lepel, kind", It antwoord. I van Grootvader Soeplepel werk- fkclijk Niet alleen al zijn kin- I kleinkinderen, de Eet- en de iels. lachten mee, maar Oom 1 rolde bijna om van de pret en de Theelepeltjes op het blaadje in 't buf fet glommen van plezier, ja, zelfs 't kleine Zoutlepeltje, de jongste van 't gezin en een achter-achterkleinkind van Groot vader Soeplepel, keek trots naar het zout, dat het droeg enniet vallen liet! „Klein maar dapper, zegt het spreek woord", zoo dacht het, „maar eigenlijk moet 't zijn: klein maar zonder lichaams gebreken!" Het beschouwde de openingen tuschen de tanden der Vorken als een echt gebrek. Daar hoorde toch eigenlijk zilver te zitten. Alle Vorken in het buffet, tot zelfs het kleine Zuurvorkje, voelde zich diep belee- digd door hetgeen Opa Soeplepel gezegd had. Alsof die er verstand van had! Een Vork was niet alleen veel meer ontwikkeld dan een Lepel, maar behoorde toch ook tot een hoogere klasse. Had kleine Wiesje vanmiddag aan tafel niet voor 't eerst m^t een Vork gegeten in plaats van met een Lepeltje, zooals zij altijd gedaan had? En had haar Moeder haar daarom niet geprezen en gezegd, dat ze al zoo'n groot meisje werd? O. zoo! Ja, de menschen wisten 't wel. Zij stel den een Vork veel hooger dan een Lepel. De Lepels hadden 't alleen maar aan hun medelijdend hart te danken, dat zij zich nu en dan over hun ontfermden. Daar moesten ze dankbaar voor zijn, dankbaar en nederig. Die aanmatigende toon van Grootvader Soeplepel paste hem natuurlijk heelemaal niet! Hij moest niet denken, dat hij, omdat hij nu toevallig het grootst was, het grootst en het dikst, ook 't meeste verstand had. „In de kleinste potjes zit dikwijls de beste zalf", had Wiesje's Vader dien middag aan tafel nog gezegd. Plotseling kreeg de Vork een inval en zei met scherpen stem tegen een andere Vork: „Niemand zoekt het gezelschap van die holle praatjesmakers, maar wij verkeeren met de deftige Messen. Ja, ja, wij hooren bij elkaar: Vorken en Messen! Liggen onze vrienden niet altijd beschermend naast ons op de gedekte tafel om ons bij ons werk te helpen? ons mogen zij graag lijden, maar naar de Lepels kijken zij zelfs niet om! Zegt dat wat of zegt dat niets? Volgens mijn meening verachten zij de Lepels en dat bewijst natuurlijk, dat ze verstandige, scherpzinnige lui zijn". „Stil toch!" kraste nu een Mes. „Overdag hebben wij ons werk. maar 's nachts wil ik slapen en niet gestoord worden". De Vork moest nu wel zwijgen of hij wilde of niet, want eigenlijk was hij bang voor alles, wat Mes heette en wilde_ hij niets liever dan de familie Mes te vriend houden, want wie ruzie met een Mes kreeg, zou stellig niet ongedeerd uit den strijd te voorschijn komen! Messen waren gevaarlijke wezens. De menschen zelfs schenen bang voor hen te zijn! Waarom mocht kleine Wiesje er anders nooit eentje in handen hebben? Zij „deed alsof" met een vruchtenmesje, zoo'n ongelukkig voor werp, dat geen Mes was, maar toch eigenlijk ook niets anders en dat zijn scherpen kant zeker bij ongeluk verloren had Of zou 'tdien nooit bezeten hebben? Als 't niet uit angst voor de echte Mes sen was, zou de Vork al lang één van die flauwe dingen gekrabd hebben, maar als de Messen het eens voor de zwakkelingen zouden opnemen.... Je kon toch nooit weten! Nee, dat was te gewaagd! De Bordjes, de Schoteltjes en de Kopjes ja zelfs de Koekdoos! hielden zich slapende. Zij waren zooveel zwakker dan al die harde voorwerpen, maar als zij partij hadden moeten kiezen, zouden zij door C E DE T.TT.T.F. HOGERWAARD. Een heerlijke dag in het voorjaar: De vogeltjes zingen zoo blij. Ze zingen het lied van de Lente, Ze zingen het lied van de Mei. Het zonnetje lacht er zoo oolljk. Verdwenen is 't wolkengordijn. Zie toch eens, hoe Zonnetje's klnd'ren, De stralen, aan 't spelen nu zijn! De kalfjes, de biggen, de lamm'ren, Al 't jonge gedoe huppelt blij. 't Is Lente! 't Is Lente! de dieren Genieten van Zon in de wei! De bloemetjes steken hun kopje Eerst aarzelend nog! in de lucht. Hun vijand, de wind uit Noord-Oosten, Ging hals over kop op de vlucht. De boomen in tuin en in boomgaard Vlug trekken hun feestkleeren aan. 't Is of zij ln lichte japoimen Naar 'n bruiloftspartij willen gaan. Wij, kinderen, dansen en springen. Ook ons maakt de Lente zoo blij En hand aan hand zingen wij samen: Wees vroolijk! 't Is eind'Üjk weer Mei! (Nadruk verboden). het stellig voor de Lepels opgenomen heb ben. Ze konden zich zoo leuk in hun glinsterende lijven spiegelen! Aan de Vor ken en Messen hadden ze niets, van hen hadden ze eigenlijk maar last. Ze konden hun gekras niet al te best verdragen. De Vork, die het woord voor zijn broers en zusters gevoerd had, kon het niet ver kroppen, dat de Lepel nog steeds geen haarbreed opzij was gegaan en begon op nieuw: „Morgen zal ik aan onze meesteres vra gen, of zij die domme Bollewangen in een ander vak leggen wil". ,,'n Prachtidee!" zei de Lepel glim lachend. .,'t Lijkt me heerlijk, niet meer naast zoo'n scherpe Prikjas te liggen!' „Nietsnut!" „Valsche Prikker!" „Opschepper!" „Scherptand!" 't Waren net kwajongens, zoo scholden zij elkaar uit! Maar dat begon de oude Klok toch te vervelen Die liet nu zóó hard en dreigend twaalf slagen hooren, datde veer van kwaadheid knapte! Allen in het buffet bleven nu van schrik zwijgen en toen Antje 's morgens in de kamer kwam. begon zij met het buffet dicht te doen. Zij herinnerde zich nu. dat zij dit den vorigen avond vergeten had, al begreep ze niet, hoe het kwam, dat de veer van de Klok gesprongen was. De wijzers stonden juist op twaalf uur. Zij noch één der overige bewoners van het huis zijn daar ooit achter gekomen, want de veer wilde het niet aan de groote klok hangen cn de luitjes uit het buffet schaamden zich te veel! (Nadruk verboden).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1933 | | pagina 13