SCHOONMAAK
HOE DE THEE AAN HAAR
NAAM KOMT.
(Een oude Chineesche sage).
Vele eeuwen geleden, lang vóór het
Mmg-tijdperk, zoo vertelt de sage, leefde
ergens op het land, dichtbij de toenmaals
bestaande hoofdstad Chang-Njang, een
arme oude kruidenzoekster. San-Tjio, zoo
heette het oudje, woonde geheel eenzaam
in een klein huisje, dat zij altijd keurig
in orde hield. Er kwam echter een tijd,
dat San-Tjio niet meer de kracht bezat,
het water uit de verafgelegen rivier te
halen en zelfs het boenen ging weldra niet
meer.
San-Tjio nam toen om al dit werk te
doen een ouderloos meisje in huis, dat
Yun-Ying heette en nog heel jong was.
't Werk, haar door San-Tjio opgedragen,
deed Yun-Ying vrij goed. Doch ze was zóó
speelsch, dat ze vaak het werk liet liggen
om vliegers te plakken en lampions van
gekleurd papier te maken. De vliegers gaf
ze aan de buurkinderen, maar de lampions
hield zij zelf om er mee te pronken op den
avond van het groote lampionnenfeest.'
Om haar speelschheid werd dan ook
Yun-Ying vaak door de oude vrouw be
knord en zelfs met wegzenden gedreigd.
Maar 't was steeds bij een bedreiging ge
bleven.
Nu was er in San-Tjio's huisje één
kamertje, waar zij de door haar gezochte
kruiden bewaarde, 't Waren voornamelijk
geneeskrachtige kruiden, die zij zelf op
een bepaalden dag met veel moeite naar
de stad bracht en daar verkocht. Nooit
mocht Yun-Ying in dit kamertje komen.
Ze mocht alleen den drempel vóór de
steeds gesloten deur schrobben.
Maar op een dag, toen San-Tjio moei
zaam het kamertje binnenstrompelde. liet
zij de deur open en riep tot het meisje:
„Yun-Ying, maak vlug een pot water
heet en breng dien dan hier met een paai
schoone doeken!"
Zoo deed toen Yun-Ying. Ze keek na
tuurlijk, toen ze het water en de doeken
bracht, heel nieuwsgierig door de geopende
deur, naar de vazen, gevuld met allerlei
geurige kruiden en snoof den geur daar
van op. Want verder dan den drempel
mocht zij nooit komen.
„O. wat ruikt het hier toch heerlijk,
grootmoeder San-Tjio!" riep ze. „Komt
die fijne geur uit die groote vazen?"
„Ja kind. 't zijn de geurige kruiden, die
ik heb gedroogd en in de vazen bewaar,
totdat ik ze naar de stad breng", was het
antwoord.
De pot was heel zwaar en het water
heel heet, zoodat de oude vrouw hem niet
naar binnen durfde dragen. Dit moest
toen Yun-Ying doen, die, blij eens in het
kamertje te mogen komen, vlug kwam
aanloopen. en toen, in haar blijdschap op
niets lettende, struikelde zij over den
drempel. Zij viel tegen een der vazen en op
de kruiden, waarmee de vaas bijna half
was gevuld, kwam toen op 't bijna kokende
water uit den pot terecht.
„Door je wildheid zijn nu die met zoo
veel moeite vergaarde kruiden geheel be
dorven!" riep de oude vrouw boos uit. „Hoe
kun je toch zoo onbezonnen doen, jij, dom
meisje!"
Yun-Ying zei niets. Ze was zóó hevig
geschrikt, dat zij zelfs niet kon schreien.
En natuurlijk begreep ze, dat de 'oude
vrouw haar nu wel niet langer zou willen
houden. Ze staarde daarom met droeve
oogen naar het water in de vaas, dat nu
donkergeel was gekleurd en steeds donker
der werd. Ook San-Tjio keek aandachtig
naar het zich steeds geler kleurende water,
waarin de kruiden langzaam naar beneden
zonken; ook zij snoof, evenals nu Yun-
Ying deed, den heerlijken geur op, die
van uit het gele water opsteeg. Ze scheen
ook niet meer boos op het meisje te zijn,
want vriendelijk was de stem, waarmee zij
vroeg:
„Haal eens vlug een kopje, kind!?"
Niet begrijpende, waarom San Tjio nu
weer zoo vriendelijk tot haar sprak, haalde
zij vlug het kopje, dat de oude vrouw
dadelijk met het geelgekleurde water
vulde. Daarna proefde zij met kleine teug
jes van het vocht en aldrinkende werd
haar gelaat steeds vriendelijker.
.Proef óók eens, hoe heerlijk dit water
smaakt, kind", sprak ze, terwijl zij weer
het kopje vulde.
Yun-Ying aarzelde even; ze durfde het
water, dat zoo'n vreemde kleur had aan
genomen, eigenlijk niet drinken. Maar om
San-Tjio genoegen te doen, dronk zij hef
kopje leeg en ook zij vond den drank
smakelijk.
door
C. E. DE LILLE HOGERWAARD.
RO [RANKroRT.
Schoonmaak is 't in Poesenland
En geen poes blijft in haar mand!
Ieder poesje, groot en klein,
Wil nu ijv'rlg bezig zijn.
Of er werk is? Nu, genoeg!
Was daar één zoo dom, die 't vroeg?
Schrobben, vegen, boenen, fijn!
Alles moet toch netjes zijn!
(Nadruk verboden).
't Heele huis wordt opgeknapt,
Zelfs de kleinste ruit gelapt.
En het einde van de pret?
Moeder heeft iets klaar gezet:
'n Groote kom met melk. Hoezee
Ieder poesje smult graag mee,
Denk: - Lang leev' de schoonmaak
Als Moes zóó trakteert er voor!
OE!
Ja)
ha
ik:
aki
em
lt,
in
•ve.
oul
t
it,
art
ne
m
ok,
iai
ies
ee."
E 1
ili:
aa:
ui
er
eu
ou:
r,
et
33
an
)ri<
tee
*e:
je!:
fa'
In een steenen pot schepte daarna San-
Tjio het geelgekleurde vocht. De geurige
kruiden liet zij in de vaas en ze beval
Yun-Ying een houtskoolvuur te maken en
daarop den pot te zetten Zij riep daarna
telkens tot het meisje: „Wordt het water
al heet?" en toen eindelijk Yun-Ying ant
woordde: 't Is al heel heet, grootmoeder,"
sprak de vrouw lachende: „Roep dan Li-
Chi en Fo Kim, kind!"
Dit waren een paar buurvrouwen. Ver
baasd keken zij Yun-Ying, die hen San-
Tjio's boodschap overbracht, aan. „De
oude vrouw is toch niet ziek?" vroeg
Fo Kim.
„Neen, ziek is zij niet", vertelde het
meisje. „Maar wel doet ze wat vreemd,
sinds ze van het water dronk, dat op de
kruiden viel".
Niets begrepen de twee vrouwen van
hetgeen Yun-Ying vertelde.
,,'t Konden wel tooverkruiden zijn, die
oude menschen weer jong maken", dach
ten zij. Neen, daar wilden zij toch meer
van weten! Beiden volgden toen het
meisje.
In San Tjio's huisje aangekomen, von
den zij het vrouwtje gebogen over den
met het gele water gevulden pot. Beiden
snoven al dadelijk den geur op van het nu
dampende vocht. Ja, dat moet wel een
drank zijn uit tooverkruiden bereid",
fluisterden zij.
„Ge moet beiden eens mijn geurigen
kruidendrank proeven!" begon toen ook
dadelijk San-Tjio. Ze vulde twee kopjes
met het nu zeer warme vocht en bood die
haar buren aan.
„Dat heeft me goed gedaan", sprak Li-
Chi, toen het kopje leeg was.
„Die drank maakt een mensch weer
jong!" riep Fo Kim, nadat ook zij het
kopje had geledigd, vroolijk uit. „Hoe heet
deze drank?"
't Oude vrou.ftje haalde de schouders
op. Ze wist zelfs niet den naam der krui
den, die het water hadden geel gekleurd.
„Ze wil het ons niet vertellen," dachten
de vrouwen. „En het zijn dus natuurlijk
tooverkruiden. waarvan zij den drank
heeft bereid. Beiden vertelden daarna aan
allen, die zij dien dag ontmoetten, van
den tooverdrank, en weldra was 't zelfs
In de hoofdstad bekend, dat San-Tjio uit
tooverkruiden een drank kon bereiden,
die niet alleen heel geurig was, maar ook
oude menschen weer jong en krachtig
kon maken.
Geloovende, wat de vrouwen hen over
den drank vertelden, begaven zich toen
velen, ja, zelfs eenige hovelingen, naar
OP
San-Tjio's huisje, om haar toover
te proeven.
Van de hovelingen, die ook den
rigen drank zeer prezen, hoorde weid
Keizer, die reeds zeer oud was, over
tooverdrank spreken.
„Brouwt deze vrouw tooverdranken
wil ik de kruiden zien, waarvan zij
dranken bereidt," sprak hij tot zijn
naren. „Brengt de vrouw en de kr
hier!"
Met een draagstoel gingen toen a
mannen op weg, om San-Tjio, die
nooit in een draagstoel had gezeten,
altijd op haar mismaakte voeten vi
strompelde, uit haar huisje te halen,
ontsteld staarde zij dan ook niet alle;
dienaren, die haar het bevel van hun
zer overbrachten, doch ook den dn
stoel aan, en toen zij met een vaas, waj
de geurige blaadjes waren in den de
stoel zat, dacht zij aan Yun-Ying,
door te struikelen, het heete water
de kruiden had geworpen. Doch, aan
gebeurd was, viel niets meer te vq
deren, en zoo wachtte zij, in het p:
aangekomen, ook rustig het oogenbli!
dat zij voor den Keizer moest verscliij
Na een poosje gebeurde dit.
„En hoe heet nu wel het kruid, wa;
je dien door allen zoo geprezen drank
reidt?" vroeg toen de Keizer.
„Dat weet ik waarlijk niet, hoog)
ven heer," was het bevende antwoord
plukte de blaadjes van eenige heesten
een der velden, en deze blaadjes drsl
ik, zooals ik alle kruiden droog"..
„Vondt ge die heesters op een der n
velden!" hernam de Keizer.
„Neen, 'twas geen rijstveld, hoof
heven heer," zei het vrouwtje.
„Groeit die heester dan op een m
veld?"
De Keizer vroeg dit op zulk 'n streil
toon, dat de arme San-Tjio er geheel)
in de war raakte en alléén door een
weging van haar hoofd kon vertellen
zij ook daar de kruiden niet had
groeien en dus ook niet had geplukt,
was in haar wanhoop zelfs den r.i
vergeten van het veld, waar zij de blaa'
had geplukt.
„Welnu, als ge dan weigert mij te
tellen, waar ge de kruiden hebt gept
dan blijft ge als gevangene hier, totdal
u den naam van het land kunt her:.'
rensprak de Keizer.
Zoo werd toen het arme, oude vrou'
naar een klein, donker vertrek gebr:
Daar sliep ze, door angst en droef
overmand, weldra in. Ze droomde
dat Yun-Ying tot haar sprak: „0,