H" IN WILLEM VAN ORANJE 74,te Jaargang LEIDSCH DAGBLAD, Dinsdag 11 April 1933 Derde Blad No. 22412 DOOR PROF. DR. H. T. COLENBRANDER. 15331567. RECHTZAKEN. '•j! >ret ingt Jriji oru 1 WILLEM VAN ORANJE, naar het portret van Colzius. HET VERKEER VAN RECHTS. RECLAME. EN DE ONDERSCHEIDING TCSSCHEN HOOFD- EN ZIJWEGEN. Het is een opmerkelijk verschijnsel dat de Willem v. Oranje-herdenking van 1933 ruimer deelneming wekt dan de Geuzen- feesten van 1872 en volgende jgiren hebben gedaan. Deelneming niet alleen bij Neder landsche staatsburgers van zeer onder scheiden schakeering, maar zelfs bij dege nen, die zich Nederlander voelen, hoewel zij buiten het Nederlandsche staatsver band leven. Inderdaad viert een herden king der inneming van den Briel of van de onderteekening der Unie van Utrecht in wezen de grondlegging van onzen noord- nederlandschen staat, terwijl Oranje's naam de herinnering oproept aan de po ging, het geheel der Nederlanden aan het Spaansche gezag te onttrekken. Voor Oranje is de noordnederlandsche opstand altijd middel geweest, nooit doel in zich zelf. De Republiek der Vereenigde Neder landen is slechts een afgeleide, niet de directe uitkomst geweest van Oranje's staatkundigé gedachte De kiem tot een zelfstandigen noordnederlandschen staat moge in Oranje's tijd en onder zijn mede werking zijn gelegd, het is zijns ondanks dat een Maurits en Oldenbarnevelt zich later tot de taak beperkt hebben gezien, slechts die kiem tot ontwikkeling te brengen. In de geheele Unie van Utrecht heeft Oranje slechts uit noodzaak berust: als zijn eigenlijke taak heeft hij de bevrij ding. de versterking, de bewerktuiging der generaliteit van de zeventien Nederlanden beschouwd en liefgehad.Een streven waarin hij niet heeft mogen slagen. Hij verdwijnt op een oogen'olik. waarop zijn eigen ideaal hem uit de hand is gegleden en hij nog geenszins overtuigd is. dat een zelfstan dige noordnederlandsche staat in Europa zal kunnen bestaan. Allerminst in republi- keinschen vorm. Wij herdenken dus in Willem van Oranje niet den bewusten schepper van de roemrijke Republiek der Vereenigde Nederlanden, eerder den man. die, zonder zulk een bepaalde toekomst te voorzien of te willen bevorderen, een strijd heeft aangebonden, waaruit tenslotte die Republiek voortkomen zou Hij heeft geweten, dat de generaliteit die hem lief was. niet zou kunnen voort bestaan zonder bestand, in een of anderen vorm, tusschen elkander fel bestrijdende godsdienstige overtuigingen. Naast het ideaal der christelijke vrijheid, dat hem de wapenen in de hand drukt, heeft hij dat der christelijke verdraagzaamheid gekend als noodzakelijk te vervullen voorwaarde om ooit. met vertrouwen in de toekomst, de wapenen neer te mogen leggen. Hem heeft een civiele tucht voor oogen ge staan die aan de godsdienstige hartstoch ten banden mocht, ja moest aanleggen om de hoogst bereikbare mate van godsdien stige vrijheid aan ieder te waarborgen. Zulk een tucht ook in de Zuidelijke Neder landen tot wasdom te brengen is hem niet gelukt. Aan zijn geestelijke erfe nis neeft derhalve het Noorden, waar die pogmg althans eenigermate mocht slagen, meer aandeel behouden dan het Zuiden. Wij voelen ons innig aan Oranje verbon den, niet zoozeer omdat zijn bemoeiingen voornamelijk het Noorden zouden gegolden hebben want dit is het geval niet ge weest maar omdat wij in zijn hoogste aspiratiën geest erkennen van onzen geest De Nassau's waren sinds het begin der vijftiende eeuw in de Nederlanden thuis- gegoed in onderscheidene provinciën, maar bovenal in het centraal gelegen Brabant. Onder de natuurlijke raadslieden en die naren der landsregeering (tijdens Karei V achtereenvolgens door Karel's tante en door Karel's zuster gevoerd) namen zij een aanzienlijke plaats in, die in 1544 door het overlijden van René van Nassau-Breda openviel en toen door den elfjarigen oud sten zoon van Willem den Rijke van Nas- sau-Dillenburg werd bezet, die naar de Nederlanden kwam om aan het Brussel- sche hof tot Neaerlandsch edelman te wor den opgevoed. Staatkundige oorzaken drin gen na 1555, wanneer de regeering van Karei V op Philips II is overgegaan, den nederlandschen hofadel in een oppositio- neele houding. Men wil de nederlandsche belangen tegen onderschikking aan de spaansche. waarmede zij zich niet laten vereenzelvigen, vrijwaren. De strijd spitst zich eerlang toe in een ten uiterste scherp verzet tegen den werkelijken vertegen woordiger van Philips' politiek te Brussel. Granvelle. verzet onder leiding van den hoogen adel, maar met algemeene instem ming der landzaten, gevoerd, en dat einde lijk succes heeft. De regeering zal zich moeten bedienen van het advies der lands- grooten, vertegenwoordigd in den Raad van State. Het is deze aan directen invloed des Ko- nings onttrokken regeering nu. die zich voor het groote vraagstuk ziet gesteld, dat het veldwinnen der hervorming in de Nederlanden opwerpt. Is handhaving van de eenheid des geloofs door gewelddadige middelen, gelijk de wet die voorschrijft en de Koning ze verlangt, geoorloofd? Is zij mogelijk? Zoo neen, de regeering zal door wijziging der wettelijke voorschriften de mogelijkheid moeten scheppen van een geloofstoestand, in afwachting van een als uiteindelijke toekomst nog gehoopt her stel der christelijke geloofseenheid door geestelijke middelen Daarop blijft men hopen, daarvoor bemoeien zich eenige van de beste pennen, maar in het zicht is die gewenschle oplossing in geenen deele: vermeden moet worden, dat midderwijl het land door een godsdienstoorlog worden verscheurd. Het is Willem van Oranje, die van alle Nederlandsche grooten dit vraagstuk het meest ter harte neemt. Hij zoekt naar een constructieve kerkelijke politiek, die op dit oogenblik kan worden te baat genomen, om in de Nederlanden nameloos onheil te verhoeden. Het is er hem niet om te doen, het een of ander godsdienstig geloof te doen zegevieren, maar het land te bewaren en zijn belangen te doen ontzien. Oranje is in Duitschland geboren en heeft Luthersche verwanten. Door vollen nadruk te leggen op hun in theorie nog bestaande betrekking tot het Rijk, is het wellicht mogelijk voor de Nederlanden te verwerven waarin Duitschland zich ver heugt: een bestand ten bate der Augsburg- sche confessie. Zouden ook de Nederland sche hervormingsgezinden die willen on derschrijven, wellicht ware te hunnen be hoeve de voorspraak te verwerven der hervormde Rijksstenden. Voor zoodanige politiek heeft Oranje èn de voorstanders der kerkhervorming in de Nederlanden ên de algemeene, dat wil nog zeggen katho lieke, maar van geloofsvervolging afkee- rige opinie des lands zoeken te wónnen. Het is niet gelukt. Het is het van het Luther- dom afkeerige, heel het Luthersche stand punt als halfheid veroordeelend Calvinisme dat in de Nederlanden vorderingen maakt Het nieuwste arrest van den Hoogen Raad. Mr. N. R. H. van Essen, juridisch advi seur van de Koninklijke Nederlandsche Automobiel Club, schrijft ons: De jurisprudentie op artikel 5 Motor en Rijwielreglement wij weten allen dat hierin de verplichting is neergelegd om voor het van rechtskomend verkeer den doorgang vrij te laten ontwikkelt zich. Oorspronkelijk stelde ons hoogste rechts college zich op het standpunt dat deze regel onvoorwaardelijk moest worden na geleefd en dat degeen, die den ander aan zijn rechterhand had, strafbaar was, ook al beging zelfs laatstgenoemde een over treding. door bijvoorbeeld de linkerzijde van den weg te houden. In 1931 werd dit stroeve standpunt ver laten en besliste de Hooge Raad dat de van rechtskomende bestuurder ook zijner zijds moet letten op het verkeer dat van de linkerzijde komt, en dat, indien hij verzuimt daarmede rekening te houden, hij mede schuld heeft aan een daaruit voortspruitend ongeval. Wij juichten reeds destijds oeze beslis sing van harte toe, omdat ze de moge lijkheid opende aan vele onbillijkheden een eind te maken en ze. den van rechts- komenden zijn vrijbrief om ten aanzien van het verkeer aan de linkerhand een volkomen onverschillig standpunt in te nemen, terecht ontnam Het arrest van den Hoogen Raad dat mij aanleiding geeft tot het schrijven van dit artikel, onderstreept het ruimere standpunt ten aanzien van artikel 5. Maar het is vooral belangrijk omdat het een uitspraak van een Gerechtshof behandelt die een pleidooi inhoudt voor een wets wijziging waarbij onderscheid zal worden gemaakt tusschen hoofd- en zijwegen, en de voorrang op de eerstgenoemde zal wor den verleend. De feiten worden hier in hun eenvou- digsten vorm vermeld: Het drama speelt zich af op den Leidschen Straatweg, een dier groote, geasphalteerde. en voor het snelverkeer aangelegde wegen, die men hoofdweg" zou kunnen noemen, ware iiet niet dat dit begrip in onze wetgeving onbekend is. Een monteur eener automobielinaat- schappij rijdt op dien weg met een Essex, toebehoorend aan een der cliënten dier maatschappij, in de richting naar Leiden, met een snelheid van ongeveer 65 K.M. per uur. Onverwacht komt uit een niet overzich telijken kleinen weg men zou hem „zij weg" kunnen noemen een Ford lang zaam den grooten weg opgereden, ofschoon de bestuurder daarvan den Essex zag aan komen. Om een aanrijding te voorkomen, maakt de monteur, die dus de Ford aan zijn rechterhand had, een manoeuvre, die echter mislukt, met het gevolg dat de Essex omslaat, en belangrijk beschadigd wordt. De verzekeringsmaatschappij van den I eigenaar der Essex betaalt de schade, j maar spreekt daarvoor de automobiel- I maatschappij aan, omdat haar monteur, door op hoogst onvoorzichtige wijze te rijden, de schade door zijn schuld zou heb ben veroorzaakt. In de verschillende stadia nu welke deze procedure heeft doorloopen, worden ver scheidene stellingen verkondigd omtrent de beteekenis van artikel 5 Motor- en Rij wielreglement, die hoogst belangrijk zijn. De Automobielmaatschappij verweerde zich voor de rechtbank als volgt: „Mijn monteur heeft niet onvoorzichtig gereden omdat de bestuurder van de Ford, hoe wel van rechts, doch uit een smallen, on- overzichtelijken zijweg op een hoofdweg met druk en snel automobiel-verkeer ko mende, de Essex eerst had moeten laten passeeren. en niet op grond van zijn theoretischen voorrang zich zonder meer op dien hoofdweg had mogen begeven." De rechtbank accepteerde dit verweer niet. Artikel 5, aldus redeneerde zij, legde nu eenmaal den monteur de verplichting op, de Ford den voorrang te laten. Dit deed hij niet. doch reed met een snelheid van 65 K.M. per uur door. waaruit zijn schuld moet worden afgeleid. Het feit dat de bestuurder van de Ford het ongeval had kunnen voorkomen, door te stoppen, heft de schuld van den monteur niet op. De Automobielmaatschappij werd dus ver oordeeld de schade aan den verzekeraar terug te betalen. Zij ging echter in appel, met het gevolg dat de zaak in een geheel ander daglicht kwam te staan. Het Hof overweegt namelijk 't volgende: Wat de snelheid betreft waarmede op den Leidschen Straatweg ter plaatse is gereden, moet het van algemeene bekend heid worden geacht, dat die weg het snel verkeer alleszins toelaat, vooral op deze plaats, waar van kruisende wegen en dichte bebouwing geen sprake meer is. Een snelheid van 65 K.M. per uur kan aldaar dan ook niet bovenmatig genoemd wor den. Het is den Hove voorts bekend, dat de bestuurder van een auto, die van den smallen weg den hoofdweg op komt rijden, alle gelegenheid heeft zich te vergewissen of het naderend snelverkeer op den hoofd weg toelaat, dat hij zich op dien hoofd weg begeeft. „Een zoodanig bestuurder", aldus gaat het Hof verder „is tot zoodanige onder zoek ook gehouden, alvorens den hoofd weg op te rijden en een groot gedeelte daarvan te versperren. Er wordt nu wel een beroep gedaan op artikel 5 Motor- en 8992 Rijwielreglement waarbij aan het vei keer van rechts voorrang is gegeven, doch de strekking van deze bepaling gaat niet zoo ver dat degene, die uit een geringe, niet j overzichtelijke laan komt rijden, zich I vrijelijk op een hoofdweg mag begeven en l dezen versperren, met negatie van het na- derend snelverkeer. Hij heeft alleen dan ..MAMMA M 4 W MM n r— i A V, i A ,f A %A 1 A rl Al I en elk compromis verwerpt, integendeel voor eigen met gloed verdedigde overtui ging den dood trotseert. Bied het mode ratie van vervolging aan en het eischt ge lijkstelling; berust in gelijkstelling en gij ziet het grijpen naar overheersching. De zaken schieten Oranje uit de hand; hoogstens slaagt hij in tijdelijke rustbewa- ring in de ééne stad Antwerpen. Hij wil geen Calvinistisch bendehoofd worden, maar evenmin kan hij een regeering trouw zweren, die een voorbeeldige bestraffing aankondigt van elke afwijking der katho lieke leer. Hij wijkt uit. Voor het oogenblik met machteloosheid geslagen, kan hij zich, dank zij zijn Dultsche betrekkingen in een beveiligde positie voor een toe komst reserveeren die toonen moet, dat het land de toepassing der militant-katho- lieke staatkunde van Philips niet ver draagt voorrang ten opzichte van het op den hoofdweg van links komend verkeer, wan neer dit zich op zoodanigen afstand be vindt, dat zonder gevaar voor de veilig heid, tijdig kan worden gestopt. Alvorens tot beschouwingen over te gaan wil ik de verdere lotgevallen volgen. In cassatie was de advocaat generaal het in het geheel niet met het Hof eens. De beperkende onderscheiding die ten aan- zin van artikel 5 is aangenomen, bestaat niet. De consequentie van de opvatting van het Hof wordt wel in den laatsten tijd door vele automobilisten gewenscht, die dan op hun rechterhelft van een hoofd weg zoo snel zouden kunnen rijden als zij zouden verkiezen, zonder zich te bekom meren over het van rechts uit zijwegen komend verkeer, doch de wetgever heeft dit niet gewild, en derhalve mag de rech ter niet aan dezen wensch tegemoet komen. De Hooge Raad ten slotte gaat den gul den middenweg. Het Hof neemt terecht aan, aldus ons hoogste rechtscollege, dat artikel 5 den bestuurder van een auto, die met zijn voertuig uit een zijweg op een grooten verkeersweg uitkomt, geen vrijdom ver leent zich van het op dien weg aan zijn linkerhand naderend verkeer niets aan tc trekken, doch onverlet laat zijn plicht om. naar gelang van omstandigheden de maatregelen te nemen, die, ook als door een anders fout een ongeval dreigt, het intreden daarvan kunnen voorkomen. Het Hof echter verbindt aan het be staan van dien plicht ten onrechte de ge volgtrekking, dat voor den bestuurder van een auto die den hoofdweg berijdt, de plicht, artikel 5 na te leven, is opgeheven. Deze rechtsopvatting is onjuist. De opvatting van het Gerechtshof, hoe wel door den Hoogen Raad als onjuist ter zijde gesteld, doet het automobilistenhart goed. Het is een opvatting die reeds lang in de wet had behooren te zijn vastgelegd door het maken van verschil tusschen hoofd- en zijwegen, en door te bepalen dat het verkeer op de hoofdwegen, in afwij king van de bepaling van artikel 5, den voorrang behoort te hebben, of, zoo men wenscht. den doorgang moet worden vrij gelaten. Wij hebben reeds zoo dikwijls met klem betoogd, dat het handhaven van de ver- plichting. in artikel 5 neergelegd, ten aan zien van snelverkeerswegen en daarop ter rechterzijde uitkomende secundaire we gen, niet allen onpraktisch is en weinig in I overeenstemming met de bedoeling van I den bouw van snelverkeerswegen, maar ook een positief gevaar oplevert. De feiten zooals die hierboven zijn weergegeven, be vestigen de juistheid van ons betoog. De regel van artikel 5 mag ten aanzien van de hoofdverkeerswegen niet blijven be staan! Indien de wetgever ze, ter gelegen heid van de eerstvolgende wetswijziging zou handhaven, zou hij blijk geven van i weinig of geen inzicht betreffende de verkeersproblemen; hij zou de vrijheid 1 van het verkeer op de heirbanen, die aan gelegd zijn om de snelheid te dienen, be lemmeren en gevaartoestanden besten digen, waarvan het gewicht niet mag worden onderschat. Het Gerechtshof hetwelk zijn uitspraak gecasseerd zag, heeft dit alles begrepen. Het heeft de mogelijkheid willen openen om, zelfs nu artikel 5 onder alle omstan digheden hier te lande 'geldt, aan dc bezwa ren en gevaren die aan een strenge uit legging van het artikel inhaerent zijn, te gemoet te komen. Het heeft gezien hoe dringend de noodzakelijkheid is, dat er wijziging komt, hetzij in de opvatting om trent hetzij in de redactie van de wette lijke bepaling Daarmee wil ik niet zeggen dat ik het eens ben met degenen, die artikel 5 in zijn algemeenheid als foutief veroordeelen. Integendeel: deze opvatting bestrijd ik positief. In het normale stadsverkeer, of zelfs ook buiten bebouwde kommen waar de verschillende, elkaar kruisende wegen niet of niet belangrijk van aard ver schillen. acht ik een bepaling als die van artikel 5 zeer gewenscht, omdat ze het vereischte steunpunt geeft voor orde en regelmaat, en het gevaar voor ongevallen vermindert. Maar ten aanzien van het snelverkeer moet wijziging komen, zooals dit reeds in vele landen heeft plaats gevonden. Waar om aarzelt men; waarom blijven wij steeds achter? Wat mag de reden zijn waarom men nog langer talmt om een wijziging als de door ons bedoelde aan te brengen, waarnaar reikhalzend wordt uitgezien? Wij zijn het desbetreffende Gerechts hof dankbaar voor zijn inzicht In ver keersproblemen en zijne poging om deze te dienen! Dat de wijdigïng niet lang meer moge uitblijven! Want tot zoolang blijft de regel van kracht: het verkeer van rechts heeft den .voorrang. KANTONGERECHT TE LEIDEN. Gistermorgen stond allereerst de heer W. Pdirecteur van de Centrale Bakkerij te Noordwljkerhout voor het Kantonge recht terecht, omdat hij volgens artikel 3 van de Tarwewet 150 kilogram tarwemeel en 700 kilogram bloem (niet voor eigen gebruik) in het register had ingeschreven. De heer Willekens, rijkscontroleur voor naleving van de tarwewet. verklaarde dat verdachte reeds in Januari en Februari van dit jaar gewaarschuwd was. om het register volgens artikel 3 bij te houden, maar verdachte had er geen gevolg aan gegeven. Op een vraag van den Kanton rechter of er soms knoeierij in het spel was, verklaarde de controleur dat het slof heid van verdachte was Verdachte verklaarde, dat het domheid van hem geweest was; hij gaf toe, dat het register slordig was bijgehouden; hij riep de clementie van den Kantonrechter in. Het O M, dat er op wees dat verdachte al meermalen gewaarschuwd was, elschte daarop f 40 boete of 20 dagen hechtenis. De Kantonrechter deed onmiddellijk uit spraak en veroordeelde verdachte tot f. 25 boete of 10 dagen hechtenis HAAGSCHE POLITIERECHTER. Wegens overtreding der wet op de we genbelasting zijn gisteren veroordeeld: N. VJ van T„ en A. C. M„ allen tot f. 7 subs. 7 dagen, A. J v. d. B. tot f.5 subs 5 dagen, A. J. D tot f. 15 subs. 15 dagen en W G. tot f. 10 subs. 10 dagen hechtenis. Allen wonen te Leiden Zij waren bij de controle niet in het bezit van een geldige kaart. Verder hebben gistermiddag terecht ge staan de 18-jarige broodbakker Th. de H., de 19-jarige pottenbakker W. K de 18- jarige houtbewerker J W. de G.. de 19-jarige stucadoor B. D B. en de 17- jarige kleermaker M. F. van den Ballen wonende te Leiden. Volgens de dagvaarding hadden zij zich in het eind van het vorig Jaar en in het begin van dit jaar- aan verschillende In braken en diefstallen schuldig gemaakt. O.a. hadden zij Ingebroken in het club huls van de voetbalvereeniging L. F. C. en clubhuisjes van andere vereeniglngcn. Ook hadden zij in het Cathechisatielokaal aan de Hooigracht. In het gebouw van de St. Josefgezëllenvereeniging en op den Rijnsburgerweg batterijen van fietsen ge roofd. Voorts hadden zij zich meermalen toegang verschaft tot de Leidsche Brood fabriek. waar zij bonbons, chocolade en andere lekkernijen hadden ontvreemd. Terzake van deze misdrijven waren belde eerstgenoemde in het Huis van Bewaring te 's-Gravenhage opgesloten. Als getuigen werden gehoord Jac, Marks en J. Kooien, cantlnehouders van de club- liulsjes en mej M E. Zaalberg, expeditie juffrouw op de Leidsche Broodfabriek. Deze laatste verklaarde dat er herhaalde lijk chocolade en dergelijke werd vermist zonder dat men de daders op het spoor kon komen Toen er aangifte bij de ijolitio was gedaan en een rechercheur zich ver dekt had opgesteld, is men er in geslaagd de daders op heeterdaad te betrappen en te arresteeren. De politierechter somde de verschillende diefstallen en inbraken op, waaraan zij zich hadden schuldig gemaakt. Het bleken er niet minder dan achttien te zijn. Was het bij de inbraken in de clubhuisjes en in de Broodfabriek gebleven, dan zou. zoo zeide de politierechter, dc oorzaak van deze misdrijven aan snoeplust kunnen worden toegeschreven, wat dan min of meer te vergoelijken zou zijn. Doch dit ging nu niet, gezien dat ook batterijen van fietsen werden gestolen. Bovendien had, de eerste verdachte zich zelfs niet ontzien geld te stelen uit de jassen zijner kameraden, met wie hij op de broodfa briek destijds werkzaam was, en waarom hij toen is ontslagen. De politierechter noemde dan ook de feiten zeer ernstig. Als verdediger van de H. trad op mr. H. Burgersdijk; mr. L Weyl trad als verde diger op van Van den B en mr. Parmen- tler als verdediger van W K. Het O. M„ waargenomen door mr. Knut tel was het met de meening van den poli tierechter eens, dat de feiten zeer ernstig waren. De H. beschouwde hij als de aan voerder en de kwade geest Indien de anderen hem niet hadden ontmoet, zou den zij wellicht hier niet hebben terecht gestaan. Uit de binnengekomen rapporten blijkt, dat de ouders gunstig bekend staan Ofschoon hij aanvankelijk meer voelde voor een hooger straf dan zes maanden, heeft hij tenslotte de zaak niet voor de rechtbank, doch voor den politierechter gebracht. Hij vorderde voor de H. 6 maan den gevangenisstraf, waarvan drie voor waardelijk met een proeftijd van drie jaar. Tegen van den B. vroeg hij, gezien zijn leeftijd, 6 maanden tuchtschool voorwaar delijk, tegen W. K. vier maanden gevan genisstraf, voorwaardelijk, tegen de G. drie maanden gevangenisstraf voorwaar delijk en tegen B. D. B. 14 dagen gevan genisstraf voorwaardelijk, allen met een proeftijd van drie jaar Zoowel mr. Burgersdijk als mr. Weyl en mr. Parmentier verzochten voor hun cliënten een voorwaardelijke veroordee ling. De politierechter, onmiddellijk uitspraak doende, veroordeelde hierna Th. H de H. tot zes maanden gevangenisstraf, waar van 2 maanden voorwaardelijk; van den B. tot 7 maanden tuschtschool voorwaar delijk; W. K. tot 3 maanden gevangenis straf voorwaardelijk; J. W. de G. tot 7 weken gevangenisstraf voorwaardelijk en B. D. B. eveneens tot 7 weken gevangenis straf voorwaardelijk, allen met een proef tijd van 3 jaar en verder onder bijzondere voorwaarden. RECLAME. Ulhluilend verkrijgbaar In de oranje-bandbulile» van 20 tabl. 70 ctt, an oranjazakjat van 2 tabl. a 10 da. 8991 Denkt morgen om de Woensdag collecte van het Crisis-Comité !j

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1933 | | pagina 9