H"
IN
WILLEM VAN ORANJE
74,te Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD, Dinsdag 11 April 1933
Derde Blad
No. 22412
DOOR PROF. DR. H. T. COLENBRANDER.
15331567.
RECHTZAKEN.
'•j!
>ret
ingt
Jriji
oru
1
WILLEM VAN ORANJE,
naar het portret van Colzius.
HET VERKEER VAN RECHTS.
RECLAME.
EN DE ONDERSCHEIDING TCSSCHEN
HOOFD- EN ZIJWEGEN.
Het is een opmerkelijk verschijnsel dat
de Willem v. Oranje-herdenking van 1933
ruimer deelneming wekt dan de Geuzen-
feesten van 1872 en volgende jgiren hebben
gedaan. Deelneming niet alleen bij Neder
landsche staatsburgers van zeer onder
scheiden schakeering, maar zelfs bij dege
nen, die zich Nederlander voelen, hoewel
zij buiten het Nederlandsche staatsver
band leven. Inderdaad viert een herden
king der inneming van den Briel of van
de onderteekening der Unie van Utrecht in
wezen de grondlegging van onzen noord-
nederlandschen staat, terwijl Oranje's
naam de herinnering oproept aan de po
ging, het geheel der Nederlanden aan het
Spaansche gezag te onttrekken. Voor
Oranje is de noordnederlandsche opstand
altijd middel geweest, nooit doel in zich
zelf. De Republiek der Vereenigde Neder
landen is slechts een afgeleide, niet de
directe uitkomst geweest van Oranje's
staatkundigé gedachte De kiem tot een
zelfstandigen noordnederlandschen staat
moge in Oranje's tijd en onder zijn mede
werking zijn gelegd, het is zijns ondanks
dat een Maurits en Oldenbarnevelt zich
later tot de taak beperkt hebben gezien,
slechts die kiem tot ontwikkeling te
brengen. In de geheele Unie van Utrecht
heeft Oranje slechts uit noodzaak berust:
als zijn eigenlijke taak heeft hij de bevrij
ding. de versterking, de bewerktuiging der
generaliteit van de zeventien Nederlanden
beschouwd en liefgehad.Een streven waarin
hij niet heeft mogen slagen. Hij verdwijnt
op een oogen'olik. waarop zijn eigen ideaal
hem uit de hand is gegleden en hij nog
geenszins overtuigd is. dat een zelfstan
dige noordnederlandsche staat in Europa
zal kunnen bestaan. Allerminst in republi-
keinschen vorm. Wij herdenken dus in
Willem van Oranje niet den bewusten
schepper van de roemrijke Republiek der
Vereenigde Nederlanden, eerder den man.
die, zonder zulk een bepaalde toekomst te
voorzien of te willen bevorderen, een strijd
heeft aangebonden, waaruit tenslotte die
Republiek voortkomen zou
Hij heeft geweten, dat de generaliteit
die hem lief was. niet zou kunnen voort
bestaan zonder bestand, in een of anderen
vorm, tusschen elkander fel bestrijdende
godsdienstige overtuigingen. Naast het
ideaal der christelijke vrijheid, dat hem de
wapenen in de hand drukt, heeft hij dat
der christelijke verdraagzaamheid gekend
als noodzakelijk te vervullen voorwaarde
om ooit. met vertrouwen in de toekomst,
de wapenen neer te mogen leggen. Hem
heeft een civiele tucht voor oogen ge
staan die aan de godsdienstige hartstoch
ten banden mocht, ja moest aanleggen om
de hoogst bereikbare mate van godsdien
stige vrijheid aan ieder te waarborgen.
Zulk een tucht ook in de Zuidelijke Neder
landen tot wasdom te brengen is
hem niet gelukt. Aan zijn geestelijke erfe
nis neeft derhalve het Noorden, waar die
pogmg althans eenigermate mocht slagen,
meer aandeel behouden dan het Zuiden.
Wij voelen ons innig aan Oranje verbon
den, niet zoozeer omdat zijn bemoeiingen
voornamelijk het Noorden zouden gegolden
hebben want dit is het geval niet ge
weest maar omdat wij in zijn hoogste
aspiratiën geest erkennen van onzen
geest
De Nassau's waren sinds het begin der
vijftiende eeuw in de Nederlanden thuis-
gegoed in onderscheidene provinciën,
maar bovenal in het centraal gelegen
Brabant.
Onder de natuurlijke raadslieden en die
naren der landsregeering (tijdens Karei V
achtereenvolgens door Karel's tante en
door Karel's zuster gevoerd) namen zij een
aanzienlijke plaats in, die in 1544 door
het overlijden van René van Nassau-Breda
openviel en toen door den elfjarigen oud
sten zoon van Willem den Rijke van Nas-
sau-Dillenburg werd bezet, die naar de
Nederlanden kwam om aan het Brussel-
sche hof tot Neaerlandsch edelman te wor
den opgevoed. Staatkundige oorzaken drin
gen na 1555, wanneer de regeering van
Karei V op Philips II is overgegaan, den
nederlandschen hofadel in een oppositio-
neele houding. Men wil de nederlandsche
belangen tegen onderschikking aan de
spaansche. waarmede zij zich niet laten
vereenzelvigen, vrijwaren. De strijd spitst
zich eerlang toe in een ten uiterste scherp
verzet tegen den werkelijken vertegen
woordiger van Philips' politiek te Brussel.
Granvelle. verzet onder leiding van den
hoogen adel, maar met algemeene instem
ming der landzaten, gevoerd, en dat einde
lijk succes heeft. De regeering zal zich
moeten bedienen van het advies der lands-
grooten, vertegenwoordigd in den Raad
van State.
Het is deze aan directen invloed des Ko-
nings onttrokken regeering nu. die zich
voor het groote vraagstuk ziet gesteld, dat
het veldwinnen der hervorming in de
Nederlanden opwerpt. Is handhaving van
de eenheid des geloofs door gewelddadige
middelen, gelijk de wet die voorschrijft en
de Koning ze verlangt, geoorloofd? Is zij
mogelijk? Zoo neen, de regeering zal door
wijziging der wettelijke voorschriften de
mogelijkheid moeten scheppen van een
geloofstoestand, in afwachting van een als
uiteindelijke toekomst nog gehoopt her
stel der christelijke geloofseenheid door
geestelijke middelen Daarop blijft men
hopen, daarvoor bemoeien zich eenige van
de beste pennen, maar in het zicht is die
gewenschle oplossing in geenen deele:
vermeden moet worden, dat midderwijl
het land door een godsdienstoorlog worden
verscheurd.
Het is Willem van Oranje, die van alle
Nederlandsche grooten dit vraagstuk het
meest ter harte neemt. Hij zoekt naar een
constructieve kerkelijke politiek, die op dit
oogenblik kan worden te baat genomen,
om in de Nederlanden nameloos onheil te
verhoeden. Het is er hem niet om te doen,
het een of ander godsdienstig geloof te
doen zegevieren, maar het land te bewaren
en zijn belangen te doen ontzien.
Oranje is in Duitschland geboren en
heeft Luthersche verwanten. Door vollen
nadruk te leggen op hun in theorie nog
bestaande betrekking tot het Rijk, is het
wellicht mogelijk voor de Nederlanden te
verwerven waarin Duitschland zich ver
heugt: een bestand ten bate der Augsburg-
sche confessie. Zouden ook de Nederland
sche hervormingsgezinden die willen on
derschrijven, wellicht ware te hunnen be
hoeve de voorspraak te verwerven der
hervormde Rijksstenden. Voor zoodanige
politiek heeft Oranje èn de voorstanders
der kerkhervorming in de Nederlanden ên
de algemeene, dat wil nog zeggen katho
lieke, maar van geloofsvervolging afkee-
rige opinie des lands zoeken te wónnen. Het
is niet gelukt. Het is het van het Luther-
dom afkeerige, heel het Luthersche stand
punt als halfheid veroordeelend Calvinisme
dat in de Nederlanden vorderingen maakt
Het nieuwste arrest van den Hoogen Raad.
Mr. N. R. H. van Essen, juridisch advi
seur van de Koninklijke Nederlandsche
Automobiel Club, schrijft ons:
De jurisprudentie op artikel 5 Motor en
Rijwielreglement wij weten allen dat
hierin de verplichting is neergelegd om
voor het van rechtskomend verkeer den
doorgang vrij te laten ontwikkelt zich.
Oorspronkelijk stelde ons hoogste rechts
college zich op het standpunt dat deze
regel onvoorwaardelijk moest worden na
geleefd en dat degeen, die den ander aan
zijn rechterhand had, strafbaar was, ook
al beging zelfs laatstgenoemde een over
treding. door bijvoorbeeld de linkerzijde
van den weg te houden.
In 1931 werd dit stroeve standpunt ver
laten en besliste de Hooge Raad dat de
van rechtskomende bestuurder ook zijner
zijds moet letten op het verkeer dat van
de linkerzijde komt, en dat, indien hij
verzuimt daarmede rekening te houden,
hij mede schuld heeft aan een daaruit
voortspruitend ongeval.
Wij juichten reeds destijds oeze beslis
sing van harte toe, omdat ze de moge
lijkheid opende aan vele onbillijkheden
een eind te maken en ze. den van rechts-
komenden zijn vrijbrief om ten aanzien
van het verkeer aan de linkerhand een
volkomen onverschillig standpunt in te
nemen, terecht ontnam
Het arrest van den Hoogen Raad dat
mij aanleiding geeft tot het schrijven
van dit artikel, onderstreept het ruimere
standpunt ten aanzien van artikel 5. Maar
het is vooral belangrijk omdat het een
uitspraak van een Gerechtshof behandelt
die een pleidooi inhoudt voor een wets
wijziging waarbij onderscheid zal worden
gemaakt tusschen hoofd- en zijwegen, en
de voorrang op de eerstgenoemde zal wor
den verleend.
De feiten worden hier in hun eenvou-
digsten vorm vermeld: Het drama speelt
zich af op den Leidschen Straatweg, een
dier groote, geasphalteerde. en voor het
snelverkeer aangelegde wegen, die men
hoofdweg" zou kunnen noemen, ware
iiet niet dat dit begrip in onze wetgeving
onbekend is.
Een monteur eener automobielinaat-
schappij rijdt op dien weg met een Essex,
toebehoorend aan een der cliënten dier
maatschappij, in de richting naar Leiden,
met een snelheid van ongeveer 65 K.M.
per uur.
Onverwacht komt uit een niet overzich
telijken kleinen weg men zou hem „zij
weg" kunnen noemen een Ford lang
zaam den grooten weg opgereden, ofschoon
de bestuurder daarvan den Essex zag aan
komen. Om een aanrijding te voorkomen,
maakt de monteur, die dus de Ford aan
zijn rechterhand had, een manoeuvre, die
echter mislukt, met het gevolg dat de
Essex omslaat, en belangrijk beschadigd
wordt.
De verzekeringsmaatschappij van den
I eigenaar der Essex betaalt de schade,
j maar spreekt daarvoor de automobiel-
I maatschappij aan, omdat haar monteur,
door op hoogst onvoorzichtige wijze te
rijden, de schade door zijn schuld zou heb
ben veroorzaakt.
In de verschillende stadia nu welke deze
procedure heeft doorloopen, worden ver
scheidene stellingen verkondigd omtrent
de beteekenis van artikel 5 Motor- en Rij
wielreglement, die hoogst belangrijk zijn.
De Automobielmaatschappij verweerde
zich voor de rechtbank als volgt: „Mijn
monteur heeft niet onvoorzichtig gereden
omdat de bestuurder van de Ford, hoe
wel van rechts, doch uit een smallen, on-
overzichtelijken zijweg op een hoofdweg
met druk en snel automobiel-verkeer ko
mende, de Essex eerst had moeten laten
passeeren. en niet op grond van zijn
theoretischen voorrang zich zonder meer
op dien hoofdweg had mogen begeven."
De rechtbank accepteerde dit verweer
niet. Artikel 5, aldus redeneerde zij, legde
nu eenmaal den monteur de verplichting
op, de Ford den voorrang te laten. Dit
deed hij niet. doch reed met een snelheid
van 65 K.M. per uur door. waaruit zijn
schuld moet worden afgeleid. Het feit dat
de bestuurder van de Ford het ongeval
had kunnen voorkomen, door te stoppen,
heft de schuld van den monteur niet op.
De Automobielmaatschappij werd dus ver
oordeeld de schade aan den verzekeraar
terug te betalen. Zij ging echter in appel,
met het gevolg dat de zaak in een geheel
ander daglicht kwam te staan.
Het Hof overweegt namelijk 't volgende:
Wat de snelheid betreft waarmede op
den Leidschen Straatweg ter plaatse is
gereden, moet het van algemeene bekend
heid worden geacht, dat die weg het snel
verkeer alleszins toelaat, vooral op deze
plaats, waar van kruisende wegen en
dichte bebouwing geen sprake meer is. Een
snelheid van 65 K.M. per uur kan aldaar
dan ook niet bovenmatig genoemd wor
den. Het is den Hove voorts bekend, dat
de bestuurder van een auto, die van den
smallen weg den hoofdweg op komt rijden,
alle gelegenheid heeft zich te vergewissen
of het naderend snelverkeer op den hoofd
weg toelaat, dat hij zich op dien hoofd
weg begeeft.
„Een zoodanig bestuurder", aldus gaat
het Hof verder „is tot zoodanige onder
zoek ook gehouden, alvorens den hoofd
weg op te rijden en een groot gedeelte
daarvan te versperren. Er wordt nu wel
een beroep gedaan op artikel 5 Motor- en
8992
Rijwielreglement waarbij aan het vei keer
van rechts voorrang is gegeven, doch de
strekking van deze bepaling gaat niet zoo
ver dat degene, die uit een geringe, niet
j overzichtelijke laan komt rijden, zich
I vrijelijk op een hoofdweg mag begeven en
l dezen versperren, met negatie van het na-
derend snelverkeer. Hij heeft alleen dan
..MAMMA M 4 W MM n r— i A V, i A ,f A %A 1 A rl Al I
en elk compromis verwerpt, integendeel
voor eigen met gloed verdedigde overtui
ging den dood trotseert. Bied het mode
ratie van vervolging aan en het eischt ge
lijkstelling; berust in gelijkstelling en
gij ziet het grijpen naar overheersching.
De zaken schieten Oranje uit de hand;
hoogstens slaagt hij in tijdelijke rustbewa-
ring in de ééne stad Antwerpen. Hij wil
geen Calvinistisch bendehoofd worden,
maar evenmin kan hij een regeering trouw
zweren, die een voorbeeldige bestraffing
aankondigt van elke afwijking der katho
lieke leer. Hij wijkt uit. Voor het oogenblik
met machteloosheid geslagen, kan hij
zich, dank zij zijn Dultsche betrekkingen
in een beveiligde positie voor een toe
komst reserveeren die toonen moet, dat
het land de toepassing der militant-katho-
lieke staatkunde van Philips niet ver
draagt
voorrang ten opzichte van het op den
hoofdweg van links komend verkeer, wan
neer dit zich op zoodanigen afstand be
vindt, dat zonder gevaar voor de veilig
heid, tijdig kan worden gestopt.
Alvorens tot beschouwingen over te
gaan wil ik de verdere lotgevallen volgen.
In cassatie was de advocaat generaal het
in het geheel niet met het Hof eens. De
beperkende onderscheiding die ten aan-
zin van artikel 5 is aangenomen, bestaat
niet. De consequentie van de opvatting
van het Hof wordt wel in den laatsten tijd
door vele automobilisten gewenscht, die
dan op hun rechterhelft van een hoofd
weg zoo snel zouden kunnen rijden als zij
zouden verkiezen, zonder zich te bekom
meren over het van rechts uit zijwegen
komend verkeer, doch de wetgever heeft
dit niet gewild, en derhalve mag de rech
ter niet aan dezen wensch tegemoet
komen.
De Hooge Raad ten slotte gaat den gul
den middenweg.
Het Hof neemt terecht aan, aldus ons
hoogste rechtscollege, dat artikel 5 den
bestuurder van een auto, die met zijn
voertuig uit een zijweg op een grooten
verkeersweg uitkomt, geen vrijdom ver
leent zich van het op dien weg aan zijn
linkerhand naderend verkeer niets aan tc
trekken, doch onverlet laat zijn plicht om.
naar gelang van omstandigheden de
maatregelen te nemen, die, ook als door
een anders fout een ongeval dreigt, het
intreden daarvan kunnen voorkomen.
Het Hof echter verbindt aan het be
staan van dien plicht ten onrechte de ge
volgtrekking, dat voor den bestuurder van
een auto die den hoofdweg berijdt, de
plicht, artikel 5 na te leven, is opgeheven.
Deze rechtsopvatting is onjuist.
De opvatting van het Gerechtshof, hoe
wel door den Hoogen Raad als onjuist ter
zijde gesteld, doet het automobilistenhart
goed. Het is een opvatting die reeds lang
in de wet had behooren te zijn vastgelegd
door het maken van verschil tusschen
hoofd- en zijwegen, en door te bepalen dat
het verkeer op de hoofdwegen, in afwij
king van de bepaling van artikel 5, den
voorrang behoort te hebben, of, zoo men
wenscht. den doorgang moet worden vrij
gelaten.
Wij hebben reeds zoo dikwijls met klem
betoogd, dat het handhaven van de ver-
plichting. in artikel 5 neergelegd, ten aan
zien van snelverkeerswegen en daarop ter
rechterzijde uitkomende secundaire we
gen, niet allen onpraktisch is en weinig in
I overeenstemming met de bedoeling van
I den bouw van snelverkeerswegen, maar
ook een positief gevaar oplevert. De feiten
zooals die hierboven zijn weergegeven, be
vestigen de juistheid van ons betoog. De
regel van artikel 5 mag ten aanzien van
de hoofdverkeerswegen niet blijven be
staan! Indien de wetgever ze, ter gelegen
heid van de eerstvolgende wetswijziging
zou handhaven, zou hij blijk geven van
i weinig of geen inzicht betreffende
de verkeersproblemen; hij zou de vrijheid
1 van het verkeer op de heirbanen, die aan
gelegd zijn om de snelheid te dienen, be
lemmeren en gevaartoestanden besten
digen, waarvan het gewicht niet mag
worden onderschat.
Het Gerechtshof hetwelk zijn uitspraak
gecasseerd zag, heeft dit alles begrepen.
Het heeft de mogelijkheid willen openen
om, zelfs nu artikel 5 onder alle omstan
digheden hier te lande 'geldt, aan dc bezwa
ren en gevaren die aan een strenge uit
legging van het artikel inhaerent zijn, te
gemoet te komen. Het heeft gezien hoe
dringend de noodzakelijkheid is, dat er
wijziging komt, hetzij in de opvatting om
trent hetzij in de redactie van de wette
lijke bepaling
Daarmee wil ik niet zeggen dat ik het
eens ben met degenen, die artikel 5 in zijn
algemeenheid als foutief veroordeelen.
Integendeel: deze opvatting bestrijd ik
positief. In het normale stadsverkeer, of
zelfs ook buiten bebouwde kommen waar
de verschillende, elkaar kruisende wegen
niet of niet belangrijk van aard ver
schillen. acht ik een bepaling als die van
artikel 5 zeer gewenscht, omdat ze het
vereischte steunpunt geeft voor orde en
regelmaat, en het gevaar voor ongevallen
vermindert.
Maar ten aanzien van het snelverkeer
moet wijziging komen, zooals dit reeds in
vele landen heeft plaats gevonden. Waar
om aarzelt men; waarom blijven wij steeds
achter? Wat mag de reden zijn waarom
men nog langer talmt om een wijziging
als de door ons bedoelde aan te brengen,
waarnaar reikhalzend wordt uitgezien?
Wij zijn het desbetreffende Gerechts
hof dankbaar voor zijn inzicht In ver
keersproblemen en zijne poging om deze
te dienen!
Dat de wijdigïng niet lang meer moge
uitblijven!
Want tot zoolang blijft de regel van
kracht: het verkeer van rechts heeft den
.voorrang.
KANTONGERECHT TE LEIDEN.
Gistermorgen stond allereerst de heer
W. Pdirecteur van de Centrale Bakkerij
te Noordwljkerhout voor het Kantonge
recht terecht, omdat hij volgens artikel 3
van de Tarwewet 150 kilogram tarwemeel
en 700 kilogram bloem (niet voor eigen
gebruik) in het register had ingeschreven.
De heer Willekens, rijkscontroleur voor
naleving van de tarwewet. verklaarde dat
verdachte reeds in Januari en Februari
van dit jaar gewaarschuwd was. om het
register volgens artikel 3 bij te houden,
maar verdachte had er geen gevolg aan
gegeven. Op een vraag van den Kanton
rechter of er soms knoeierij in het spel
was, verklaarde de controleur dat het slof
heid van verdachte was
Verdachte verklaarde, dat het domheid
van hem geweest was; hij gaf toe, dat het
register slordig was bijgehouden; hij riep
de clementie van den Kantonrechter in.
Het O M, dat er op wees dat verdachte
al meermalen gewaarschuwd was, elschte
daarop f 40 boete of 20 dagen hechtenis.
De Kantonrechter deed onmiddellijk uit
spraak en veroordeelde verdachte tot f. 25
boete of 10 dagen hechtenis
HAAGSCHE POLITIERECHTER.
Wegens overtreding der wet op de we
genbelasting zijn gisteren veroordeeld: N.
VJ van T„ en A. C. M„ allen tot f. 7
subs. 7 dagen, A. J v. d. B. tot f.5 subs 5
dagen, A. J. D tot f. 15 subs. 15 dagen en
W G. tot f. 10 subs. 10 dagen hechtenis.
Allen wonen te Leiden Zij waren bij de
controle niet in het bezit van een geldige
kaart.
Verder hebben gistermiddag terecht ge
staan de 18-jarige broodbakker Th. de H.,
de 19-jarige pottenbakker W. K de 18-
jarige houtbewerker J W. de G.. de
19-jarige stucadoor B. D B. en de 17-
jarige kleermaker M. F. van den Ballen
wonende te Leiden.
Volgens de dagvaarding hadden zij zich
in het eind van het vorig Jaar en in het
begin van dit jaar- aan verschillende In
braken en diefstallen schuldig gemaakt.
O.a. hadden zij Ingebroken in het club
huls van de voetbalvereeniging L. F. C. en
clubhuisjes van andere vereeniglngcn. Ook
hadden zij in het Cathechisatielokaal
aan de Hooigracht. In het gebouw van de
St. Josefgezëllenvereeniging en op den
Rijnsburgerweg batterijen van fietsen ge
roofd. Voorts hadden zij zich meermalen
toegang verschaft tot de Leidsche Brood
fabriek. waar zij bonbons, chocolade en
andere lekkernijen hadden ontvreemd.
Terzake van deze misdrijven waren belde
eerstgenoemde in het Huis van Bewaring
te 's-Gravenhage opgesloten.
Als getuigen werden gehoord Jac, Marks
en J. Kooien, cantlnehouders van de club-
liulsjes en mej M E. Zaalberg, expeditie
juffrouw op de Leidsche Broodfabriek.
Deze laatste verklaarde dat er herhaalde
lijk chocolade en dergelijke werd vermist
zonder dat men de daders op het spoor
kon komen Toen er aangifte bij de ijolitio
was gedaan en een rechercheur zich ver
dekt had opgesteld, is men er in geslaagd
de daders op heeterdaad te betrappen en
te arresteeren.
De politierechter somde de verschillende
diefstallen en inbraken op, waaraan zij
zich hadden schuldig gemaakt. Het bleken
er niet minder dan achttien te zijn. Was
het bij de inbraken in de clubhuisjes en in
de Broodfabriek gebleven, dan zou. zoo
zeide de politierechter, dc oorzaak van
deze misdrijven aan snoeplust kunnen
worden toegeschreven, wat dan min of
meer te vergoelijken zou zijn. Doch dit
ging nu niet, gezien dat ook batterijen
van fietsen werden gestolen. Bovendien
had, de eerste verdachte zich zelfs niet
ontzien geld te stelen uit de jassen zijner
kameraden, met wie hij op de broodfa
briek destijds werkzaam was, en waarom
hij toen is ontslagen. De politierechter
noemde dan ook de feiten zeer ernstig.
Als verdediger van de H. trad op mr. H.
Burgersdijk; mr. L Weyl trad als verde
diger op van Van den B en mr. Parmen-
tler als verdediger van W K.
Het O. M„ waargenomen door mr. Knut
tel was het met de meening van den poli
tierechter eens, dat de feiten zeer ernstig
waren. De H. beschouwde hij als de aan
voerder en de kwade geest Indien de
anderen hem niet hadden ontmoet, zou
den zij wellicht hier niet hebben terecht
gestaan. Uit de binnengekomen rapporten
blijkt, dat de ouders gunstig bekend staan
Ofschoon hij aanvankelijk meer voelde
voor een hooger straf dan zes maanden,
heeft hij tenslotte de zaak niet voor de
rechtbank, doch voor den politierechter
gebracht. Hij vorderde voor de H. 6 maan
den gevangenisstraf, waarvan drie voor
waardelijk met een proeftijd van drie jaar.
Tegen van den B. vroeg hij, gezien zijn
leeftijd, 6 maanden tuchtschool voorwaar
delijk, tegen W. K. vier maanden gevan
genisstraf, voorwaardelijk, tegen de G.
drie maanden gevangenisstraf voorwaar
delijk en tegen B. D. B. 14 dagen gevan
genisstraf voorwaardelijk, allen met een
proeftijd van drie jaar
Zoowel mr. Burgersdijk als mr. Weyl en
mr. Parmentier verzochten voor hun
cliënten een voorwaardelijke veroordee
ling.
De politierechter, onmiddellijk uitspraak
doende, veroordeelde hierna Th. H de H.
tot zes maanden gevangenisstraf, waar
van 2 maanden voorwaardelijk; van den
B. tot 7 maanden tuschtschool voorwaar
delijk; W. K. tot 3 maanden gevangenis
straf voorwaardelijk; J. W. de G. tot 7
weken gevangenisstraf voorwaardelijk en
B. D. B. eveneens tot 7 weken gevangenis
straf voorwaardelijk, allen met een proef
tijd van 3 jaar en verder onder bijzondere
voorwaarden.
RECLAME.
Ulhluilend verkrijgbaar In de oranje-bandbulile» van
20 tabl. 70 ctt, an oranjazakjat van 2 tabl. a 10 da.
8991
Denkt morgen om de Woensdag
collecte van het Crisis-Comité !j