74ste Jaargang
Donderdag 6 April 1933
No. 14
TOEN MEN DE PALM GING PLANTEN
(Een ver telling op Palm-Zondag)
'tWas op één der kleinste boerderijen in
den omtrek van het in den wereldoorlog
geheel verwoeste Visé, dat moeder Hor-
tense Dufour haar vier kinderen het
verhaal vertelde van Jezus op weg naar
Jeruzalem. Want 'twas de volgende dag
Palm-Zondag ,en op den avond vóór dien
dag was het in deze streek de gewoonte,
dat de ouders dit verhaal aan hun kin
deren vertelden.
I „En Hij reed op een ezeltje," ging ze,
al vertellende, voort.
J „Was 'teen mooi grijs ezeltje, zooals
dat van den molenaar, moeder?" vroeg
de vijfjarige Paul.
„En bezeerde het ezeltje zijn pootjes
niet op dien steenachtigen weg?" wilde
Marietje, die zeven jaar was, graag
weten.
- „Ik weet niet, of het ezeltje mooi of
niet mooi was," lachte de vrouw.
„Maar het deed zijn pootjes geen pijn,
ook al lagen er veel steenen op den weg.
Want de vrouwen, die den lieven Jezus
zagen aankomen, liepen hem tegemoet en
maakten de sluiers, welke zij in die
dagen over hun hoofd droegen, los, spreid
den die als een tapijt uit op den weg en
daarover strooiden zij ook nog olijf-
blaadjes en kleine zachte palmtakjes. En,
als een herinnering aan Jezus' tocht naar
Jeruzalem, gaan wij nu op Palm-Zondag
met een palmtakje naar de kerk, en laten
dit wijden, om het daarna te planten op
ons veld of in onzen tuin, of waar wij dit
maar willen. En onder het planten daar
van smeeken wij Gods zegen af voor
alles, wat groeit en bloeit"....»)
„Ik neem morgen een flinken palmtak
mee naar de kerk," nam Anna, die negen
was, zich voor. „Dien plant ik dan later
op het weiland, dan groeit daar misschien
wel een palmboom van zoo hoog, ja zóó
hoog alsals
„Als, als een huis!" viel Louis, een elf
jarige bengel, in. „Maar ik zeg nog niet,
waar lk mijn takje plant. Dit is nog een
gfoot geheim
,Toch niet bij den put?" vroeg de kleine
Paul, die graag met water knoeide.
„Want daèr wil lk mijn takje planten,
dan hebben wij het geheele Jaar genoeg
water
„Wees maar gerust, Paulke," lachte
Louis. ,,'kWeet een veel beter plekje
Zoo hadden dan de drie kinderen reeds
besloten, waar zij hun palmtakje zouden
planten. Alleen Marietje sprak niet over
haar takje. Die dacht aan het ezeltje, dat
den lieven Jezus op zijn rug mocht
dragen, heelemaal naar Jeruzalem
„Nu allemaal vlug naar bed, kinders,"
sprak moeder. „En morgen bijtijds uit de
veeren. Wie het eerste is aangekleed en
behoorlijk gewasschen, krijgt den groot
sten palmtak
Dien nacht droomde dan ook Louis, dat
moeder hem een palmtak gaf zoo groot
als een kastanjeboom, en omdat hij geen
kans zag, zulk een gevaarte naar de kerk
te dragen, werd hij half huilende wakker
en riep daarna lachende: „Wat kan
iemand toch vreemd droomenMaar
toch was hij het, die den grootsten palm
tak kreeg, want hij kwam het allereerst,
heel schoon gewasschen en reeds in zijn
Zondagsche pak, bij moeder, die hem den
flinksten tak liet uitzoeken van den
bundel, welke op den keukenvloer lag.
Door het wijden van zooveel palmtak
ken, gingen de kerkgangers later naar
huis dan op andere Zondagen In groepjes,
hun palmtak nu devoot voor zich uitdra
gende, liepen de groote menschen voort.
Doch de kinderen, die alleen keken naar
hen, die de mooiste en grootste palm
takken droegen, waren al dadelijk een en
al bewondering voor dien van Mia Poillac,
het dochtertje van den bakker, die met
beide handen een palmtak omklemde, aan
welks top de bakker, bij het verlaten der
Kerk, een fijn, uit brooddeeg gebakken
hoorn had vastgemaakt, die, geheel nol,
was gevuld met kleine eitjes van ge
kleurde suiker.
Neen, zóó iets vreemds had nog nooit
één der kinderen gezien.
„Al Paascheieren, en 'tis nog niet eens
Paschen!" spotte een jongen, die. met zoo
veel andere kinderen, achter de trots-
voortstappende Mia aanliep.
„Wat veel eieren zitten er in," fluisterde
Marietje tot Anna. „Mag dat meisje die nu
allemaal opeten? Wat zal ze dat prettig
vinden, hè?"
„Nou. en ze zullen wel lekker zijn ook,"
beweerde kleine Paul. „Ik word óók bak
ker, als ik groot ben, en dan bak ik voor
jou ook zoo'n groot ding vol suikeren
Paascheieren
„Wacht maar, totdat we 't geld terug
vinden, dat grootvader, toen er oorlog
kwam en hier alles werd platgebrand, op
het weiland in een diepen kuil heeft be
graven," sprak Louis. „Als we dat geld
eens terugvonden, kregen we het best, zegt
vader."
Zoo met elkander babbelend liepen zij
achter Mia aan, totdat zij voor den bak
kerswinkel stonden. Doch Juist toen het
kind naar binnen wilde gaan, gaf een
brutaal ventje haar heel onverwachts een
duw en liet Mia van schrik den wat too-
zwaren palmtak vallen. Daar lag toen de
brosgebakken hoorn in stukjes en brokies
op de vuile straat! Overal verspreid in 't
vuil lagen de suikereitjes, waar de bru-
taalsten reeds naar begonnen te grabbe
len, zich in het geheel niet storende aan
Mia's tranen.
„Laat ons maar vlug heengaan," stelde
Louis de zusjes en Paulke voor. .Als straks
de bakker op het geschreeuw naar buiten
komt, denkt hij misschien nog, dat wij
naar de eitjes meegrabbelden. Want dan
gaan zij, die het deden, natuurlijk aan
den haal
Met hun palmtakje in de hand, liep
toen het viertal vlug voort. Vader en
Moeder waren reeds lang thuis. Vader
bromde zelfs over hun lang wegblijven.
„Jullie hadt al lang hier kunnen zijn."
zei hij. „Wat deedt je toch zoo lang in het
dorp? Was er zóóveel vreemds te zien''"
Anna begon toen te vertellen van Mia's
palmtak en hetgeen daar later mee
gebeurde.
Toen keek vader weer vriendelijk en
moeder vroeg: „Waar was de hoorn vol
paasch-eltjes, toen die palmtak gewijd
werd?"
„Die lag in het huis van den koster,
aenk ik," zei Louis. „Want dien zagen wij
pas. toen wij. van uit de Kerk, achter Mia
aanliepen. En mogen wij nu onze takjes
gaan planten, vader?"
„Eerst eten, kinders," sprak moeder.
„Daarna kun je planten zoo lang je maar
wilt."
„Ik plant mijn takje vlak bij den put!"